Skip to main content

Artikelen


Geschreven: 24 juli 2009
Aangepast: 05 oktober 2022
Auteur: J.T. Bremer
Categorie: Rampen

 

Op de Huisduinse begraafplaats bij Den Helder staat tussen keurige rechte regels van eenvoudige grafmonumenten plotseling een groot monument op een perkje gras. Voorheen was dit monument geheel omgeven door coniferen, maar nu is de tekst op het classicistische grafmonument weer redelijk leesbaar. Naast veel namen geeft een zijde de reden waarom dit monument is opgericht. Het is ter nagedachtenis aan de rammonitor Adder die op mysterieuze wijze verging in 1882. In de Rotterdamsche Courant van zaterdag 8 juli 1882 was het volgende te lezen: 'Wij ontvingen hedenmiddag het treurige bericht dat de rijksmonitor 'De Adder' met commandant Van der Aa, die laatstleden woensdag uit IJmuiden naar Hellevoetsluis is gegaan, vermoedelijk is gezonken. Het lijk van den loods Duinker, voorzien van een zwemgordel der Adder, is heden in zee, op de hoogte van Zandvoort gevonden. Een reddingsboei der Adder is te Nieuwediep aangebracht. Er is een stoombarkas uit Hellevoetsluis uitgezonden.'

Een wonderlijke geschiedenis. Niet alleen omdat nooit precies achterhaald is wat de werkelijke oorzaken van het met man en muis vergaan van dit marinevaartuig waren. Het was ook een raadsel waardoor de ramp met dit schip, middenin de zomer zo vlak voor de kust, kon geschieden zonder dat er hulp geboden werd. De ramp vond op woensdag 5 juli 's avonds om ongeveer negen uur plaats 'op nagenoeg één geografische mijl WNW van de vuurtoren van Scheveningen.' En pas op vrijdag 8 juli kreeg men door het aanspoelen van het eerste lijk - van de Helderse loods Duinker - het idee, dat er iets mis gegaan zou kunnen zijn. Tussen 8 juli en 8 augustus spoelden op de Hollandse, Friese en Oldenburgse kusten tal van lijken, reddingsboeien, wrakken en zwemvesten aan. De horloges die op de lijken werden gevonden, waren om ca. 21.10 uur stil blijven staan...

Pas op woensdag 12 juli, een week na de ramp, vermeldde het Departement van Marine de ondergang van De Adder, compleet met de namen van de gehele bemanning, 65 koppen, die bij de ramp omkwamen. Bij Koninklijk Besluit van 21 juli 1882 werd een commissie ingesteld die een onderzoek naar de toedracht moest instellen. De ware toedracht is echter niet ontdekt. Vandaar dat het 26 oktober 1882 verschenen rapport als titel draagt: 'Verslag aan den Koning van het onderzoek naar de vermoedelijke oorzaken waaraan de zeeramp van Zr. Ms. Rammonitor 'Adder' moet worden toegeschreven'. In een uitvoerig rapport van 181 pagina's kwam men uiteindelijk niet verder dan het noemen van de vermoedelijke oorzaken.

Drijvende batterij

De door twee stoommachines voortgedreven 'Adder' (56,76 meter lengte, 13,4 meter breedte, 2,92 meter diepgang) was eigenlijk meer een zwaar gepantserde (14 cm dik staal) drijvende batterij dan een zeeschip, gebouwd om onze riviermonden te beschermen. De rammonitor, in 1870/'71 in Amsterdam gebouwd, mocht eigenlijk slechts bij zomerweer, behoorlijk bemand en met voldoende voorzorgsmaatregelen, een korte tocht over zee ondernemen. De monitor had echter al elf maal eerder een reis van Amsterdam over zee naar Hellevoetsluis gemaakt en zelfs negen maal een grotere reis. Bovendien had het schip verscheidene malen oefeningen op zee verricht. De commissie oordeelde dat de Adder, na later aangebrachte voorzieningen (1879/'80), wel goed stuurde mits men met de monitor wist om te gaan. Maar bij dwarse zeeën slingerde het schip gemakkelijk zodat 'bij ongunstig weder zelfs kleine togten over zee zijn af te raden'. Dat slingeren had te maken met het 'hoog gelegen zwaartepunt' van het schip. Bij een tocht over zee hoorde tot de vereiste maatregelen 'het schalmen van de koekoeken', ja het 'digtmaken van alle openingen in - en op het dek'.

Rammonitor der 2e klasse Zr. Ms. Adder (1875-1882) (fotoafdrukken Koninklijke Marine)Rammonitor der 2e klasse Zr. Ms. Adder op volle zee (fotoafdrukken Koninklijke Marine)

Onvoldoende bemand

Bij vertrek vanuit IJmuiden bestond de bemanning uit 65 koppen. Dat was wel niet direct echt tekort, maar compleet was de bemanning niet. In de Haagse Courant van 23 oktober 1936 staat het verhaal van de dan tachtigjarige H.W. Kunst, die ruim een halve eeuw eerder matroos 3e klasse op de Adder was: 'Toen wij in IJmuiden lagen, gingen wij passagieren met ons tienen. Gezamenlijk besloten we naar Mokum (Amsterdam) te gaan, om onze familie goedendag te zeggen. Wij liepen naar Amsterdam en daar zocht ieder zijn kennissen op. Tezamen gingen wij volgens afspraak per trein naar IJmuiden terug, maar de schuit was weg. Daarom gingen we per trein naar Rotterdam en dan met een bootje naar Hellevoetsluis, waar we ons schip wel zouden zien. We meldden ons op het wachtschip. De commandant vroeg waar we thuishoorden. "We bennen van de Adder," zeiden we, "en zijn gaan passagieren om moeder goedendag te zeggen". "Wat hebben jullie een rare ziekte, dat leren jullie nooit af," zei de commandant, "maar jullie mogen van geluk spreken, want de Adder is met man en muis vergaan..."'

In het marineblad 'Alle Hens' is echter sprake van twee kwartiermeesters, zeven matrozen en één ziekenverpleger die op 1 juli met verlof waren gegaan en zich in Hellevoetsluis weer aan boord hadden moeten melden. Het schip was bewapend met twee getrokken voorlaadkanonnen van 23 cm (Armstrong) in één toren opgesteld, een kanon van 7,5 cm, een kanon van 5 cm, een kanonrevolver van 3,7 cm en een mortier van 12 cm. Het schip was voorts voorzien van een zware, smeedijzeren ram aan de voorsteven en uitgerust met twee sloepen en een vlet. Het kon door zes waterdichte schotten in compartimenten worden verdeeld. Na het aanbrengen van een centrale kiel en een stoomstuurinrichting stuurde het schip beter dan in het begin, maar het bleef een drijvende batterij, geen zeeschip.

Het rapport spreekt niet alleen van een onvolledige, ook van een 'onvoldoende' bemanning. Daar werd vooral mee bedoeld dat de bemanning onvoldoende ervaring bezat, om met dit soort schepen te varen. Zelfs de commandant, luitenant ter zee der 1e klasse E Simon van der Aa, een kundig officier, had nooit op een monitor gediend, noch een van zijn officieren. Ook het overgrote deel van de bemanning was niet met het schip vertrouwd. Met name het tekort aan ervaren vuurstokers achtte de commissie wellicht funest. Van de tien vaste vuurstokers voeren er slechts twee mee. De rest was reservepersoneel. Zelfs over de zeeloods, de 63-jarige C.S. Duinker, werd geschreven dat van hem 'het algemenen gerucht' ging dat hij als loods 'minder geschikt' was geworden. Dat klinkt nogal vaag. Iets anders was dat de commandant van het schip 'geen loods (had) aangevraagd die bevoegd was voor het loodsmans vaarwater der zuidelijke gaten en met monitors vertrouwd was.' Dat Duinker niet geëxamineerd was voor de zuidelijke wateren (4e en 5e district) viel hem moeilijk te verwijten. Dat hij geen ervaring had met rammonitoren al evenmin. 

Laatste reis

Al bij het vertrek op 5 juli 's morgens om 10.00 uur vanuit IJmuiden, ging er van alles fout. De commandant verzuimde zijn vertrek te melden aan de minister en aan de commandanten van de marine te Amsterdam en Hellevoetsluis. Het gevolg was dat op de avond van de ramp de minister niet eens wist dat het schip op zee was. De commandant te Amsterdam waande het schip nog in IJmuiden, evenals de commandant te Hellevoetsluis. Hoewel zoiets niet verplicht was, maar wel gebruikelijk, had de beambte van de Semaphore te IJmuiden van de Amsterdamse Kanaalmaatschappij het vertrek van De Adder evenmin gerapporteerd. Het ongeluk wilde 'dat die beambte op 1 July 1882 door een ander was vervangen, en bij de verwisseling der personen een misverstand is gerezen.' De nieuwe beambte had begrepen dat hij alleen de binnenkomende marineschepen diende te rapporteren. Niet dat dit - achteraf - iets geholpen zou hebben, maar het reddingswerk kwam nu in het geheel niet op gang, omdat het schip niet vermist werd. 'Het was stil weder, en de maand was Julij. Alleen de barometer was dalende en de wind krimpende [...] De wind was in de vroege morgen van zuid, Z.Z.O. geworden, dus aflandig, en zwak en de zee was dientengevolge kalm. De barometer was sedert den vorigen avond te 6 uren tot des voormiddags 10 uren van den 5den van 755.4 tot 750.2 teruggelopen.' Men kon de commandant dus kwalijk verwijten dat hij zee koos. Wel had hij kunnen berekenen dat de eb die het schip nodig had om tegen de zuidelijke wind in Hellevoetsluis te bereiken, die morgen om tien uur al te lang liep. En als het schip wind én vloed tegen zou krijgen, was het nog maar de vraag of de rammonitor dáártegen in zou kunnen varen. Aanvankelijk ging het allemaal goed. 'Te 12 ¼ uur werd de monitor met een binocle waargenomen door den heer L.M. Willemse, rustend gezagvoerder ter koopvaardij, uit zijne woning, die te Katwijk aan Zee aan het strand staat.' De monitor bevond zich toen 5 à 6 Engelse zeemijlen uit de kust. Ook toen Dirk Taat, strandvonder te Katwijk, om 13.00 uur het schip 'ongeveer 1 ½ uur gaans uit de kust' zag varen, was er niets bijzonders aan te zien. Er stond eb en het schip vorderde goed. 

Ooggetuigen

Een uur later nam de oud-minister van Marine, jhr. H.O. Wichers, de monitor waar door een binocle vanuit hotel Garni te Scheveningen en om half vijf zag hij het schip nogmaals. Het was toen 4 à 5 streken [1] doorgestoomd en bevond zich op 1 à 1 ½ geografische mijl voor de kust. Wel was de wind naar het zuidwesten gelopen. Er stond een stijve bries (windkracht 5) en een moeilijke zee. Men vroeg zich af waarom het schip niet terugkeerde, ook al doordat de vloed doorgekomen was. Pieter Kuyt, zeeman in ruste, volgde het schip vanaf het duin bij de vuurtoren van Scheveningen. Hij verwonderde zich erover een monitor te zien varen. 'Door den kijker merkte hij op dat de monitor met elke golf onder water stak en de zee tegen den toren brak. Het schip bewoog zich in een naad van het tij die men op Scheveningen 'zeeval' noemt, en waarin het wegens het woelen der zee kwaad varen is.' Kuyt vroeg zich dan ook af of er wel een loods aan boord was! Toen hij 's avonds om een uur of acht nog eens keek was het vaartuig 'nog in voortgaande beweging'. Maar het schip was weinig opgeschoten en zou die nacht op zee moeten blijven. Schipper Ary 't Hart, die met zijn visschokker in de buurt van de Waterweg bij 'felle bries en eene woelige zee uit het Z.W.' aan het vissen was, nam omstreeks 15.00 uur rook waar. Toen de rook ongeveer op dezelfde plaats bleef, dacht hij aan een stoomboot met machinepech en ging er op af. Pas om half zes was hij in de buurt van de monitor, die het hard te verduren had. 'Het vaartuig gierde geweldig zwaar'. Uit een later op het lijk van de luitenant ter zee Jonckheer gevonden briefje blijkt 'dat te 6 uren 's namiddags de monitor weigerde met de schroeven te wenden'. Men kón dus eenvoudig niet terug naar IJmuiden. Maar omdat er geen assistentie gevraagd werd voer 't Hart wel naar IJmuiden. Terug naar de Waterweg was ook voor hem vanwege tegenwind en -stroom onmogelijk. 

Benarde situatie

Uit het rapport van de onderzoekscommissie blijkt dat diverse waarnemers al om zes uur 's middags constateerden dat de toestand hachelijk was. Toch duurde het nog tot omstreeks acht uur eer door middel van vlaggenseinen om sleepboothulp werd gevraagd. Kapitein F. de Braauwer van de sleepboot 'Kinderdijk', die aan de zuidelijke pier van de Waterweg lag, had de Adder al vanaf vier uur waargenomen. Maar toen De Braauwer om 18.30 uur naar binnen ging had de monitor nog steeds geen assistentie gevraagd. Ook schipper W. Haasnoot van de 'Petronella Vierman' uit Katwijk die 's avonds om half acht de monitor gepasseerd was, getuigde dat men 'toen nog geen twee vlaggen onder elkaar gehesen had'. Onbegrijpelijk overigens was het gedrag van de bemanning van de Scheveningse bomschuit 'Twee Gezusters'. Deze vissersschuit passeerde de monitor omstreeks acht uur op nog geen halve kilometer afstand. Op dat moment was aan boord van de Adder het noodsein (twee vlaggen onder elkaar) gehesen. De zeeën sloegen over de monitor, alleen de toren was zichtbaar. Men zag slechts één man aan boord, die echter niet om hulp riep. 'Den Dulk en zijne bemanning achtten het niet raadzaam om hun schrobnet te verlaten en zich te vergewissen of men hulp nodig had, omdat zij niet de kans willen loopen dat hunne hulp werd geweigerd, en zij dus noodeloos schade zouden lijden door de opoffering van hun net. Een half uur later, toen zij ten noorden van den monitor waren gekomen, werden aan boord daarvan vuurpijlen waargenomen. Ook toen werd geene poging aangewend om het vaartuig ter assistentie te komen. Zij meenden dat die vuurpijlen te kennen gaven, dat de monitor eene sleepboot of een loods begeerde'. Bovendien dachten ze dat ze door de z.z.w. wind en de lopende vloed toch niet bij het schip konden komen. Ook toen de vuurpijlen plaats maakten voor stakelvuur, witte en rode flambouwen, reageerden de vissers niet. Zelfs toen er 'een vlamvuur dat zich in damp oploste' werd waargenomen en de vissers tegen elkaar zeiden: "Nu zou het wel kunnen gebeuren dat zij aan hun eind zijn", ondernamen ze niets. Want, zo zeiden ze, we bevonden ons 'beneden 's winds'. Maar er werd ook niet naar de wal gestuurd om hulp te vragen. Er werd gewoon doorgevist.  

Ondergang

Overigens werd de ondergang van De Adder ook waargenomen vanaf het terras van het badhuis te Scheveningen. 'De heer mr. F.A. Loudon heeft 's avonds paarsche vuren in den vorm van korenaren tegen de zwarte rookkolom zien opschieten, en kreeg de indruk dat dit noodseinen konden zijn. Hij dacht evenwel dat de zaak wel teregt zou komen, omdat het schip naar de kust dreef, en velen die seinen zagen. Later zag die getuige een witte compacten walm van stoom, die vlokachtig in elkander zat, cirkelvormig over de zee.' Dit is waarschijnlijk het moment geweest waarop De Adder kantelde en zonk. Maar dat was allemaal achteraf. In het rapport staat: 'De nacht van 5 op 6 Julij, de dag van 6 Julij, de nacht van 6 op 7 Julij, de dag van 7 Julij, de nacht van 7 op 8 Julij gingen voorbij, zonder dat iemand zich ongerust maakte over de Adder.' De marinecommandant van Amsterdam dacht dat de monitor in Hellevoetsluis lag, die te Hellevoetsluis dacht dat het schip in IJmuiden lag. En de minister dacht helemaal niets, 'want hij had geen berigt ontvangen van het vertrek uit IJmuiden'. En zo bleef het vergaan van De Adder en het omkomen van zeven officieren en 56 onderofficieren en minderen, een loods en een 'opvarende', op een zomeravond in het jaar 1882, slechts één mijl voor de kust onopgemerkt. Pas toen er lijken aanspoelden trok men er van alle kanten op uit. 'Vele lijken werden drijvende gevonden en door die vaartuigen binnengebragt. Zoals te voorzien was, is geen levend wezen meer gered kunnen worden. Drie en veertig lijken zijn aangespoeld en allen herkend, twee en twintig blijven ontbreken.' Aldus het rapport.

Het herdenkingsmonument op begraafplaats Huisduinen in Den HelderHet herdenkingsmonument op begraafplaats Huisduinen in Den Helder

Gemeenschappelijk graf te Huisduinen bij Den Helder

Een groot deel van de geborgen marinemensen (28) werd begraven in een gemeenschappelijk graf op de Algemene Begraafplaats te Huisduinen waarop een jaar later (5 juli 1883) een gedenksteen ter nagedachtenis aan de bemanning van Zr. Ms. Adder is opgericht. De commissie stond onder voorzitterschap van de Helderse burgemeester Mr. K.J.C. Stakman Bosse.

Uiteraard werden er ook omgekomenen in hun woonplaats begraven. Zo meldt het Rotterdams Nieuwsblad van 19 juli 1882: 'Zaterdag is te Deventer met grote plechtigheid en militaire eer ter aarde besteld het stoffelijk overschot van de luitenant-ter-zee 2e klasse Michiel Smits ridder der M.W.O., 1e officier aan boord van de Adder. Op het kerkhof waren zeer velen tegenwoordig. De heer Kits van Heijningen hield een toespraak.' Overal in het land werden gaven ingezameld ten behoeve van de nagelaten betrekkingen van de opvarenden van de Adder. Er is zelfs een Adderfonds in het leven geroepen.

Luitenant Michiel Smits wordt ook genoemd op het herdenkingsmonumentLuitenant Michiel Smits wordt ook genoemd op het herdenkingsmonument.

Het op 5 juli 1883 onthulde gedenkteken werd gemaakt door steenhouwer Simon uit Utrecht. Rond twee uur die dag had de onthulling plaats onder aanwezigheid van de minister van Marine. Het Helder's Mannenkoor bracht enkele liederen ten uitvoering en weeskinderen zongen eveneens. Nog jaren daarna werd jaarlijks op 5 juli het monument bezocht door familie en vrienden van de omgekomenen en andere belangstellenden. Daarbij werd ook jaarlijks de linten vervangen van de door verschillende verenigingen bij het monument geplaatste kransen. 

Onderzoek

Bij Koninklijk Besluit van 21 juli 1882 nummer 1 werd door de Koning een commissie benoemd onder voorzitterschap van vice-admiraal R.L. de Haes 'tot nagaan en opsporen der oorzaken waaraan de Adderramp moest worden toegeschreven'. Op 26 oktober van datzelfde jaar was het verslag klaar. Het bleef gissen: 'Is er allengs water in het schip gedrongen door de koekoeken of den torenrand? De middelen waren aan boord aanwezig, zoowel door stoom- als handpompen, om dat water te verwijderen. Of drong er water bij zulke hoeveelheden in het schip dat niettegenstaande die middelen het vaartuig niet te behouden was en de slingering zoo zijn toegenomen, dat het schip eindelijk is gekanteld? Dit laatste is de meest waarschijnlijke hypothese, maar zij is alleen dán aanneembaar, wanneer de stortzeeën door het stukslaan van een of meer geschalmde openingen, zich toegang tot het benedenschip hebben weten te verschaffen.' Maar was dat het enige? Wat kan toch de 'naaste oorzaak van het kantelen en zinken geweest zijn?'. 'Uwe Commissie meent de meer verwijderde oorzaken van de ramp met vrij groote zekerheid te hebben aangegeven, maar de naaste en directe oorzaak van de ramp ligt in het duister...' En wat was de reden dat na het vergaan niemand is gered? De sloepen waren kennelijk niet gebruikt. Een sloep zat nog op het wrak, een andere sloep en een vlet zijn - in stukken - op de kust aangespoeld. 'Deze stukken schijnen aan te wijzen, dat ook die sloep en de vlet niet zijn gebruikt, maar bij het zinken en aan de grond raken zijn gebroken.' Hoe was het toch mogelijk dat niemand zich - ondanks de zwemgordels heeft kunnen redden? Door de eb? Door de woelige zee? Doordat de zwemgordels het zwemmen bemoeilijkte?! En tenslotte: hoe was het toch mogelijk dat niemand alarm sloeg? Het zal niet verbazen dat deze ramp aanleiding was een reguliere kustwacht langs de Nederlandse kustwacht te organiseren. Maar voor de bemanning van dit ongelukkige schip was dit te laat. Uiteraard heeft men ook geprobeerd met behulp van duikers het wrak te onderzoeken. Al op 20 juli 1882 werd door een duikersteam het wrak in tien vadem water dwars voor Scheveningen, een kleine mijl uit de kust gelokaliseerd. De monitor lag met de bodem boven, op bakboord zijde, met de voorkant naar het zuiden. Men heeft nog wel het een en ander geborgen, maar pogingen het schip te lichten zijn niet gedaan. Men achtte dat destijds niet mogelijk en (later) niet zinvol. Een eeuw later - zie Algemeen Dagblad van 5 mei 1984 - is er nog wel over gesproken. De Haagse duikclub 'Sirene' had wel belangstelling. Maar de marine was daar niet voor: 'Wij vinden het vervelend als sportduikers daar wat doen. De marine heeft een eventueel onderzoek liever in eigen beheer.' (H. Wijn. Instituut voor Maritieme Historie, Den Haag) Het is ook de vraag of het duiken naar het inmiddels onder het slib geraakte wrak zo eenvoudig zal zijn. Toch zijn er door leden van de Haagse duikclub nog verschillende dingen boven water gehaald. Onder andere een buitenboordafsluiter die nu op het ramschip de Schorpioen in Den Helder ligt. Het zou interessant zijn indien men het geschut van de Adder omhoog zou kunnen halen, al was het maar dat hetzelfde geschut oorspronkelijk ook op de Schorpioen heeft gestaan. 

Het grafmonument

Het grafmonument voor de Adder staat, zoals eerder aangehaald, op een klein veldje en laat zich goed van alle kanten bekijken. Het monument is een klassieke cippus op een breed basement, bekroond met een timpaan. Het gebruikte materiaal is hardsteen en delen van het monument zijn gezwart om het beter uit te laten komen. Aan alle zijden, zowel op de cippus, als op het basement, zijn de namen van de overledene van deze ramp opgenomen, met daarbij hun functie aan boord van het schip. De letters, oorspronkelijk ook gezwart, zijn niet aan alle zijden meer even goed leesbaar. Bovenaan elk tekstveld is het wapen van de Marine afgebeeld. Aan een zijde staat de herinneringstekst: 

TER NAGEDACHTENIS
AAN DE BEMANNING VAN ZR MS RAMMONITOR
ADDER
VERGAAN IN DEN NACHT VAN 5 OP 6 JULI
1882
OP DE HOOGTE VAN SCHEVENINGEN
IN HET GEZICHT DER VADERLANDSCHE KUST

 

 

 

Literatuur & bronnen

  • Verslag aan den Koning van het onderzoek naar de vermoedelijke oorzaken waaraan de zee-ramp Zr. Ms. Rammonitor 'Adder' moet worden toegeschreven, uitgebragt door de Commissie benoemd bij 's Konings Besluit van 21 Julij 1882 no 1, 's-Gravenhage, ter algemene landsdrukkerij, 1882.
  • Nieuwe Rotterdamse Courant van zaterdag 8 juli/zondag 9 juli 1992.
  • De Telegraaf, 23 oktober 1936.
  • Alle Hens, 32e jaargang no 7, juli/augustus 1979.
  • Reformatorisch Dagblad, 13 augustus 1982.
  • Algemeen Dagblad, 5 mei 1984.

 


Geschreven: 24 juli 2009
Aangepast: 09 mei 2013
Auteur: Peter de Clercq
Categorie: Diversen

 

 

Een Gietijzeren Monument opgericht voor een Amateurwetenschapper

 

Aanleiding voor dit artikel [red. 2003] was een artikel in Bulletin of the Scientific Instrument Society 68, waarin een laat 17de eeuwse graftombe met nautische instrumenten in Waltham Abbey werd besproken. De instrumenten symboliseerden het beroep van de dode, een voormalig kapitein van een koopvaardijschip. Onderstaand artikel verscheen eerder in Bulletin of the Scientific Instrument Society 69.

nahuys_monumentEr moeten meer grafmonumenten met afbeeldingen van wetenschappelijke instrumenten zijn, maar mijn eigen bezoeken aan begraafplaatsen en studie van gidsen van begraafplaatsen hebben er maar weinig boven water kunnen brengen [1] . Op Père Lachaise in Parijs is het graf van ingenieur Théophile Gramme versierd met een sculptuur van Gramme, met op zijn schoot de door hem uitgevonden dynamo. Elders op dezelfde begraafplaats heeft de rustplaats van Claude Chappe als symbool een model van een optische telegraaf.
Hier zal ik het meest duidelijke voorbeeld bespreken dat ik zelf ken: een gietijzeren grafmonument, 170 jaar geleden opgericht voor een Nederlander: Mr. Nahuys van Burgst. Er staan een aantal instrumenten op afgebeeld, die zijn enthousiasme voor de wetenschap en zijn privé-verzameling van apparaten herdenken. Het grafmonument staat op de Protestante begraafplaats Haagveld, naast de RK-begraafplaats Zuilen in Breda en is het oudste grafmonument op deze twee begraafplaatsen.

 


Geschreven: 24 juli 2007
Aangepast: 05 oktober 2022
Auteur: Leon Bok
Categorie: Rampen

 

Op de Nieuwe Oosterbegraafplaats kan men onverwacht oog in oog komen te staan met een stukje luchtvaartgeschiedenis. Een geschiedenis die niet goed afliep. Op een prominente plaats langs grafveld 10 staat een fors grafmonument met daarvoor en opzij een met keitjes bestraat pad. Het is het grafmonument voor vier doden die vielen bij een vliegtuigongeluk. Dat ongeluk vond plaats bij Moerdijk op 6 oktober 1981.

Sinds de burgerluchtvaart in Nederland op gang kwam, zijn er op Nederlandse bodem vliegtuigen gecrasht. Op de luchthavens uit de begintijd, zoals Waalhaven bij Rotterdam, of in de omgeving van luchthavens vonden met regelmaat ongelukken plaats. Gelukkig vielen daarbij niet altijd doden te betreuren. Naarmate de burgerluchtvaart zich ontwikkelde, kwam het vaker voor dat er ongelukken gebeurden. Na de oorlog kwam de nationale luchthaven Schiphol regelmatig in het nieuws doordat er een vliegtuig gecrasht was bij het landen of opstijgen. Daarbij vielen soms tot wel tientallen doden en gewonden, zowel onder de passagiers als op de grond. Maar gelukkig nam het aantal ongelukken daarna snel af, totdat op 6 oktober 1981 een lijntoestel van de Nederlandse Luchtvaart Maatschappij (NLM) neerstortte bij Moerdijk. 


Geschreven: 24 juli 2009
Aangepast: 16 december 2021
Auteur: Redactie
Categorie: Buitenland

 

Dit artikel is tijdelijk off-line geplaatst en wordt momenteel herzien.

Voor vragen kunt u contact met ons opnemen middels het contactformulier.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Geschreven: 24 juli 2009
Aangepast: 25 februari 2015
Auteur: Mariëtte Kamphuis
Categorie: Buitenland

 

1-rodeos-gravureKort na de vestiging van de eerste Joden op Curaçao, stichtten zij - in 1659 - een eigen begraafplaats, genaamd Beth Haim, huis des levens. Deze naam refereert aan het joodse geloof in de onsterfelijkheid van de ziel. De meeste van de in oorsprong Spaanse en Portugese - ofwel sefardische - joden die naar Curaçao emigreerden, kwamen uit de rond 1600 gevormde joodse gemeente in Amsterdam. Behalve zijn naam heeft Beth Haim veel gemeen met de oudste, Amsterdamse joodse begraafplaats: Beth Haim in Ouderkerk aan de Amstel. Beide begraafplaatsen bewaren een zeer waardevolle collectie grafmonumenten, met name uit de 17e en 18e eeuw.
Vanaf 1660 bracht ieder schip uit Amsterdam minstens één joods gezin naar Curaçao. De landbouw bleek niet lucratief en de joodse gemeenschap investeerde daarom al snel en heel succesvol in de handel en scheepvaart. In de 18e eeuw ontwikkelde de joodse gemeenschap zich voortvarend en vormde de helft van de blanke bevolking op Curaçao. Uitbreiding van de begraafplaats was noodzakelijk en rond 1726 volgde de bouw van het Casa de Rodeos, het huis van de ommegangen. Dit gebouwtje ontleent zijn naam aan de sefardische traditie om voorafgaand aan de begrafenis zeven rondgangen (rodeos in het Portugees, of hakkafoth in het Hebreeuws) rond de baar van volwassen, mannelijke overledenen uit te voeren.

 


Geschreven: 24 juli 2009
Aangepast: 25 februari 2015
Auteur: Rindert Brouwer en Leon Bok
Categorie: Buitenland

 

Inleiding

Parijs is een echte wereldstad. Nederlanders komen er graag voor een weekendje of een paar dagen om te genieten van de sfeer en de cultuur. Het kan haast niet anders zijn dat er ook Nederlanders begraven zijn in Parijs. Wie over de begraafplaatsen in Parijs loopt en de grafstenen leest, komt geregeld Nederlandse namen tegen. Het kan dan gaan om een verfranste persoon van verre Nederlandse komaf, geboren in Frankrijk en bijna vanzelfsprekend daar ook begraven. Soms ook tref je een geboren en getogen Nederlander aan, die door toeval of juist bewust begraven is op een Franse begraafplaats. Parijs heeft ook altijd een specialePanthéon aantrekkingskracht uitgeoefend op kunstenaars, wat er de reden van is dat ook nog wel eens een Nederlandse artiest die in Parijs is gestorven daar begraven werd. Een bekend voorbeeld is de schilder Ary Scheffer uit Dordrecht. Hij ligt begraven op het cimetière de Montmartre.

Maar wellicht minder bekend is het feit dat er ook een Nederlander is bijgezet in het Panthéon. Of dat er tussen de generaals van Napoleon op Père Lachaise ook een Nederlandse generaal ligt. En dat er op Père Lachaise een beroemde VOC-er zijn laatste rustplaats heeft gevonden.

 


Geschreven: 24 juli 2009
Aangepast: 25 februari 2015
Auteur: Hans Vervoort
Categorie: Buitenland

 

Ik hou van kerkhoven. Het mooiste dat ik ken ligt in de Plantentuin van Bogor. Wandelend tussen bomen die hier echt de hemel in groeien stuit je ineens op een kleine begraafplaats verscholen in een bamboebos. Hier liggen enkele notabelen uit het begin van de 19e eeuw, zoals de Gouverneur-generaal Eerens. Maar in het merendeel van de 40 witmarmeren graven liggen gewone mensen: in het kraambed overleden echtgenotes, jonggestorven kinderen, een verdwaalde Engelsman, een veelbelovend jurist. De dood was dichtbij in die tijd en kon je elk moment overvallen. "Ik heb Herman op de soos gemist vandaag. Waar was hij?" "Ach, heb je het niet gehoord?" Binnen enkele uren kon je er geweest zijn, en vervolgens razendsnel begraven. Het kleine kerkhof van Bogor getuigt ervan, de doden zijn merendeels jong. Maar na anderhalve eeuw kijken nog dagelijks de bezoekers van de Plantentuin naar de grafstenen en voelen een vreemde leegte. De bewoners van dit kerkhofje hebben de tijd verslagen.

PenelehHet lelijkste kerkhof dat ik ken ligt ook in Indonesië. Het is het Peneleh-kerkhof, in het hart van Surabaya. Mooi is het nooit geweest. Willem Walraven schreef in de jaren dertig al over Peneleh: "Het is er gloeiend heet en het is er geheel boomloos. De graven liggen in het gelid want de doodgraver was bepaald een sergeant".


Geschreven: 24 november 2006
Aangepast: 01 november 2021
Auteur: Brandon Richards
Categorie: Buitenland

 

Een introductie in de niet-ambachtelijke grafmarkeringen in de 'Upper Mid-Atlantic Colonies' (noordelijke deel van de Nederlands-Engelse kolonies aan de Oostkust)

 Deze studie is een uitbreiding op een eerder onderzoek dat door Brandon Richards is gedaan gedurende zijn Master dissertatie. Dit onderzoek werd gedaan via de Universiteit van Leicester (Engeland). Het onderzoekt de 'onbehouwen steentradities' van koloniaal New York, New Jersey en Delaware en meer specifiek de grafmonumenten die opgericht werden door en voor de nakomelingen van de Nieuw-Nederlandse kolonisten.

Onderzoekers hebben beweerd dat, afgezien van de onbewerkte veldstenen, de vroege Nederlanders die in 1624 deze regio koloniseerden geen grafmonumenten gebruikten. Dit zou pas zijn veranderd nadat de Engelsen deze introduceerden toen ze in 1664 Nieuw Nederland annexeerden. Maar er is bewijs dat suggereert dat de eeuwenoude graftradities al in gebruik waren voor dat de Engels geïnspireerde grafstenen overgenomen werden. Het artikel is voorgelegd aan de Association for Gravestone Studies (Verenigde Staten van Amerika) en wordt waarschijnlijk gepubliceerd in het tijdschrift Markers tijdens de lente van 2007.

Brandon Richards is een Geregistreerd Beroeps Archeoloog (Registered Professional Archaeologist - RPA) die in de VS woont. Hij is een Bachelor in Aardrijkskunde en een Master in Archeologie en Erfgoed. Behalve de studie naar grafmonumenten gaat zijn academische belangstelling ook uit naar historische Amerikaanse archeologie en epigrafie.

 

Inleiding

Burial_Ground_MapBegraafplaatsen en grafmonumenten uit de koloniale tijd in het noord-oosten van de Verenigde Staten van Amerika (Kaart 1) zijn tot nu toe nog nauwelijks onderzocht. Het onderzoek dat is gedaan beslaat voornamelijk de ruw beletterde, maar fraai vormgegeven zandstenen grafmonumenten in de staten New York en New Jersey. Deze manier van grafmonumenten inkrassen dateert oorspronkelijk uit de Britse gemeenschap van rond 1720. Hoewel al voor die tijd leistenen grafmonumenten geïmporteerd werden uit New England, bestond het grootste deel van de vroege grafmarkeringen uit hout of eenvoudige, niet ambachtelijk gemaakte, veldstenen.
Deze studie gaat meer in op de "ruwe"veldsteen-traditie in koloniale gebieden van New York, New Jersey en Delaware. Meer specifiek op die grafmonumenten die opgericht werden door en voor de nakomelingen van de Nieuw Nederlandse kolonisten.

Onderzoekers hebben beweerd dat, afgezien van de onbewerkte veldstenen, de vroege Nederlanders die in 1624 deze regio koloniseerden, geen grafmonumenten gebruikten. Dit veranderde na de Engelsen deze introduceerden toen ze in 1664 Nieuw Nederland annexeerden [1]. De redenering achter deze beweringen is gebaseerd op het feit dat er nimmer grafmonumenten uit de Nieuw Nederlandse periode zijn geïdentificeerd of gedocumenteerd.

Daar komt nog bij dat bestaande grafmonumenten met daarop Nederlandse taal pas verscheidene decennia later verschijnen dan de Engelse in de archeologische bronnen van het Amerikaanse noordoosten. Maar er is bewijs dat suggereert dat de eeuwenoude graftradities al in gebruik waren voordat de Engels-geïnpireerde grafstenen overgenomen werden. Helaas zijn de meeste vroege gedenktekens verdwenen door stads- en dorpsontwikkelingen, verwaarlozing en verkeerde identificatie. Hierdoor zijn de laatste rustplaatsen van veel van Amerika's eerste kolonisten verstoord en lopen ze het gevaar verder aangetast te worden. Het is daarom belangrijk dat nog resterende vroege grafmonumenten goed geïdentificeerd worden, niet alleen voor hun eigen archeologisch belang, maar ook om de stoffelijke resten te beschermen die ze markeren. 

Eerste Nederlandse begraafplaatsen in New York, New Jersey en Delaware

Hoewel de Nederlandse taal en cultuur tot in het midden van de 18de eeuw overheerste in de door Nieuw Nederlanders gestichte gemeenschappen, was deze groep zeker niet homogeen. Het waren bijvoorbeeld de Zweden, samen met een groep Finnen, die Fort Christiana (nabij hedendaags Wilmington, Delaware) stichten in 1638. Vanaf het begin waren grote groepen Noren, Denen, Duitsers en Walen opgegaan in de Nederlandse kolonie. Daarbij kwamen ook nog eens groepen Franse Hugenoten die voor en nadat Nieuw Nederland was overgegaan naar de Engelsen (1664), ook assimileerden in de bestaande gemeenschappen [2]. Al deze verschillende groepen gebruikten door de hele regio kerkhoven, openbare begraafplaatsen en familiegronden voor hun begrafenissen. Helaas worden veel van deze plekken bedreigd door de nabijheid van dichtbevolkte woongebieden van het hedendaagse Amerika. De vroegste begraafplaatsen, zoals die in New Yorks oudste woongebieden Albany, Manhattan en Brooklyn, zijn allemaal verdwenen door stadsontwikkelingen in de 19de-eeuw. Graven die bij die ontwikkeling in de weg lagen, werden consequent verwijderd en naar grote park-achtige begraafplaatsen overgebracht [3]. De gedenktekens gingen echter niet altijd mee. Zo werden bijvoorbeeld de grafstenen van een van de eerste begraafplaatsen van New York, de zogenaamde Old Dutch Churchyard of New York City, vernietigd toen de grond werd verkocht aan projectontwikkelaars [4].
Meer landelijk gelegen begraafplaatsen kwamen er vaak niet veel beter af. Naar de grafmonumenten op de oude particuliere en familiebegraafplaatsen werd nauwelijks nog omgekeken. Die raakten in verval of verdwenen onder de grond. In zijn schrijven uit 1884 over het koloniale stadje Bushwick in New York, merkte Henry Stiles op dat de oude begraafplaats van dit plaatsje al vele jaren niet meer gebruikt was en verwaarloosd, totdat de resten uiteindelijk onder de Bushwick Dutch Reformed Church werden gedeponeerd [5].
En in 1929 schreef de uit Saugerties afkomstige Lila James Roney dat de familiegraven in het vroegere Ulster County, New York "snel verdwenen doordat boerderijen in handen kwamen van vreemden". Ze scheef ook dat "de stenen… waar de eerste bewoners van Saugerties waren begraven in de Hudson werden gegooid".

Aan de status van de eerste Ulster County grafmonumenten voegt Roney nog het volgende toe:
"De rustplaats van de eerste bewoners …. is compleet overwoekerd met grote bomen en dichte ondergroei. Veel stenen zijn omgevallen en nagenoeg aan het zicht onttrokken. De inscripties van de oude veldstenen zijn vervaagd door de jarenlange stormen en de namen zijn verloren voor het nageslacht" [6].
Kortom, verwaarlozing is een andere factor die sterk bijdraagt aan het verloren raken van oude grafmonumenten.
In tegenstelling tot de particuliere of familiebegraafplaatsen behoren de kerkhoven tot een van de meest goed bewaarde erfgoederen van de koloniale tijd. Ze bevatten dan ook uitstekende voorbeelden van eenvoudige, niet ambachtelijke grafmonumenten van veldsteen. Maar het aantal kerkhoven dat dateert uit de Nederlandse tijd is gering. Dat komt niet doordat ze opgeofferd zijn aan stads- of dorpsuitbreiding, maar doordat er weinig aangelegd zijn en dan ook nog eens ver uit elkaar. Voor 1654 waren er slechts twee kerken in de hele kolonie en het duurde tot in het laatste decennium van de Nederlandse overheersing voordat er overal permanente gebouwen en begraafplaatsen verschenen [7]. Veel van de eerste begrafenissen op de kerkhoven concentreerden zich dichtbij de kerken, evenals de bijbehorende grafstenen. Om de groeiende gemeenschap te kunnen bergen werden sommige kerken uitgebreid. Daarbij werd in veel gevallen over de bestaande graven heen gebouwd [8]. Dit was ondermeer het geval in Flatbush, Hackensack en Kingston. Ook op andere plaatsen gebeurde dit, wat leidde tot het ontbreken van grafmonumenten behorende bij de vroegste begrafenissen op die plekken. 

Indirect bewijs van het gebruik van vroege grafmonumenten

Er is een goede reden om aan te nemen dat er al voor de Engelse invloeden sprake was van het gebruik van grafmonumenten. Grafmonumenten zijn immers een belangrijk hulpmiddel bij het aangeven waar al begraven is, of waar juist nog ruimte is voor begraven. Bij opgravingen in de omgeving van de Old Dutch Church van Albany vonden archeologen graven van de eerste Nieuw-Nederlanders die begraven waren in kisten die in een rij op elkaar waren gestapeld [9] . Deze manier van begraven veronderstelt exacte kennis van de plaats van de voorgaande graven, vooral omdat het vaak wenselijk was familieleden bij elkaar te begraven, ook al stierven ze jaren later. In de Nederlanden was het, net als in het koloniale Amerika, de gewoonste zaak om familieleden bij elkaar te begraven in een graf, onder één grafmonument. Gedurende de koloniale periode in Amerika gebruikten de Nederlanders dezelfde manier van begraven waardoor men meerdere namen kan onderscheiden op individuele grafmonumenten.

1Een andere sterk bewijs voor het feit dat er al vroeg gebruik gemaakt werd van grafmonumenten is gelegen in de aanwijzing dat in Nederland zelf, maar ook elders in Noord-Europa, nog zeer oude grafmonumenten te vinden zijn. Hoewel steen schaars en duur was, werden er in de 17de eeuw op kerkhoven al grafmonumenten opgericht zoals in figuur 1 te zien is. Veel van de gevonden "Nederlandse" grafmonumenten in het onderzochte gebied bleken vereenvoudigde versies van grafmonumenten in Nederland zelf. Ook werden grafmonumenten gevonden die overeenkomst vertonen met tradities in grafmonumenten, zoals gebruikt in Scandinavische landen in de Middeleeuwen. Deze grafmonumenten, runenstenen genaamd naar de runentekens die erin gekrast zijn, zijn bekend uit de hele Germaanse wereld en dienden ondermeer als gedenkteken voor de doden [10]. Scandinaviërs vormden een grote minderheid onder de bevolking van Nieuw Nederland, maar er is meer onderzoek nodig voordat het gebruik van veldstenen als grafmonumenten gelinkt kan worden aan Scandinavische tradities uit dezelfde periode.
Niettemin is het aannemelijk dat deze kolonisten met hun tradities bij hebben gedragen aan het verschijnen van grafmonumenten met runenteken-achtige inkrassingen in Amerika. De overeenkomsten tussen de verschillende tradities rond grafmonumenten worden verder besproken onder de paragraaf 'Gewone koloniale grafmonument-vormen'. 

Scandinavische invloeden in Nieuw Nederland

Schattingen gaan er van uit dat rond 1664 de bevolking van Nieuw Nederland bestond uit zo'n 9.000 kolonisten. Daarvan was ruwweg de helft van een andere afkomst dan Nederlands [11]. Tussen 1639 en 1649 was bij 13% van de huwelijken in New Amsterdam (New York City) een partner betrokken die afkomstig was uit Sleeswijk-Holstein (toen een deel van Denemarken), 5% kwam uit andere Scandinavische regio's, aldus de archieven van de Dutch Reformed Church [12]. In plaatsen zoals Fort Christina was het Scandinavische element nog groter, wat te maken heeft met de samenstelling van de gemeenschap. De meeste van deze kolonisten waren Luthers, in tegenstelling tot de Nederlanders die overwegend Calvinistisch waren [13].
Fort Orange, vlakbij het hedendaagse Albany, rapporteerde "zo'n 70 tot 80 [Luthersche] families" in 1659. Dergelijke aantallen konden ook gevonden worden op Long Island [14]. Deze aanzienlijke Scandinavische aanwezigheid mag geen verrassing zijn voor wie bekend is met de Nederlandse geschiedenis. Gedurende de 17de en 18de eeuw vestigden zich veel Scandinaviërs, met name Noorse en Deense zeelieden met hun families, in Nederland [15]. Deze periode van contacten tussen de Nederlanders en Scandinaviërs zou grote kansen hebben geboden aan het uitwisselen van culturele tradities, inclusief die op het gebied van de funeraire cultuur en dus ook vormen van grafmonumenten. 

Gewone koloniale grafmonument-vormen

2Van Schenectady in New York tot Wilmington in Delaware staan op de door de Nederlanders, Hugenoten en Scandinavische kolonisten ingerichte begraafplaatsen nog veel eenvoudige grafmonumenten van veldsteen. Twee reguliere vormen komen hier voor, plank- of paalachtig in verschijning. Ze lijken op uit hout vervaardigde grafmonumenten en werden waarschijnlijk met dat beeld in gedachten ook in steen gehakt met het oog op duurzaamheid. Deze theorie wordt ondersteund door bewijs dat vastgelegd is van het gebruik van hout op de Knickerbocker Burying Grounds in Albany. A.J. Weise merkte in 1880 al op dat "de duurzaamheid van hout wordt getoond door de uitstekende staat van een hoofdbord van pitch-pine [Red: harde grenen soort, rijk aan hars] dat op deze begraafplaats staat" [16]. Hout werd ook veel gebruikt voor grafmonumenten in Nederland. Steen was vaak te duur en niet altijd voorradig [17]. Tot ver in de 20ste eeuw werden houten grafmonumenten daar gebruikt (Fig. 2). Het is in dit geval belangrijk om op te merken dat eventuele houten grafmonumenten die werden opgericht gedurende de Nieuw-Nederlandse periode het niet zo lang uitgehouden zullen hebben. Hout gaat wel lang mee, maar niet zo lang als steen.

Figuur 3. John Obren, † 1755, Mount Vernon, New York.In de Britse gemeenschappen van de kolonies in de 'upper mid-Atlantic' region was het niet ongewoon dat de grafmonumenten van veldsteen werden gehakt naar het evenbeeld van professioneel gehouwen grafstenen die men kon vinden in meer stedelijke nederzettingen.
Figuur 4. Rechel Gee, † 1752, Mount Vernon, New YorkBijvoorbeeld timpanen zoals die voorkomen op de ledikant-achtige grafmonumenten van de beeldhouwtradities uit New England en New York / New Jersey komt men tegen op veldstenen op het kerkhof van St. Paul's in Mount Vernon, New York. De Engelsen en Nieuw-Engelsen die zich vestigden in dit gebied namen soms ook symbolen op in de timpanen van hun grafmonumenten (Fig. 3). Deze overgeleverde grafmonumenten, waarvan sommige zo ver teruggaan als 1704, hebben inscripties die variëren van simpele initialen, het jaar van sterven en zelfs tot hele namen en sterfdata (Fig. 4).

Het oudste grafmonument met daarop een Nederlandse tekst, dat werd gevonden in de onderzochte regio, werd opgericht rond 1690 en stond op het kerkhof van de Gereformeerde Kerk van Schenectady. De steen werd aan het eind van de 19de eeuw toevallig gevonden en verwijderd uit een kelder waar het in een muur was ingemetseld [18]. Het grafmonument was langwerpig in de vorm van een plank en ongeveer 36 bij 18 bij 10 cm groot. De inscriptie luidde als volgt:

ANNO 1690 / DEN 8 MAY / IS MIN SOON / IN DEN HEERE / GERUST / HENDRICK / IANSEN / VROOMAN / IAN VROOMAN

Figuur 5. WHM, † 1713, Kingston, New YorkNet als de Nederlandse grafmonumenten van die tijd heeft dit monument een karakteristieke afgeschuinde top. Van voren gezien loopt het schuine deel van links naar rechts onder een hoek van ongeveer 30 graden. Gelijksoortige grafmonumenten waren opgericht in Kingston, waar de oudste dateert van rond 1710. In New Paltz, waar de Hugenoten zich hadden gevestigd, werden dit soort grafmonumenten ook gevonden. Hoewel de grafmonumenten op beide plaatsen op elkaar lijken en allen de schuine beëindiging hebben aan de bovenzijde, variëren de inscripties. Op het oude Nederlandse kerkhof in Kingston bevatten de grafmonumenten niet veel meer dan de initialen van de overledene en de datum van sterven (Fig. 5),Figuur 6. Margaret van Bommel, † 1747, New Paltz, New York. terwijl bij sommige grafmonumenten uit New Paltz blijkt dat men vrij creatief was met het gebruik van acroniemen. Bijvoorbeeld, de vijfde lijn van het grafmonument in figuur 6, IDHOS, betekent In Den Heere Ontslapen.

Goede voorbeelden van een ander type grafmonument, meer paalachtig van vorm, vinden we in Kingston (van de jaren 20 in de 18de eeuw) en New Paltz (vanaf de jaren 40 van de 18de eeuw). De grafmonumenten in Kingston behoren tot de oudste in hun soort en bevatten de zogenaamde schuine beëindiging in de kop (Fig. 7). Op de begraafplaats is ook een veldstenen grafmonument met een afgeronde kop te vinden die dateert uit 1737 (Fig. 8). Figuur 7. Famielie Van Wyk, † 1724, Kingston, New York.Zulke grafmonumenten zijn gevonden met enkel initialen of in het geheel geen inscriptie in West Nyack (New York) en in het noorden van New Jersey op de Old Paramus begraafplaats. In het landelijke Neshanic in Centraal New Jersey, is in ieder geval ook één monument gevonden met een ronde kop en paalachtig van vorm die dateert uit 1763, dus wat later. Deze is in tegenstelling tot de eerder genoemde grafstenen voorzien van naam en sterfdatum.

Grafmonumenten met afgeronde koppen zijn karakteristiek op veel Nederlandse begraafplaatsen. Vaak ook dateren ze uit dezelfde periode, wat in zou kunnen houden dat deze vorm geïntroduceerd werd in de Amerikaanse kolonies door de Nederlanders. Het is echter interessant dat de Vikingen in Scandinavië al eeuwen eerder ruwe grafmonumenten met runentekens maakten met zowel afgeronde
Figuur 8. HKS, † 1737, Kingston, New York.(Fig. 9) als schuine koppen (Fig. 10).

Figuur 9. Svarthövde, 11de eeuw, Uppsala, Zweden. Gebeeldhouwd door de runenmeester Åsmund.Sommige runensteenachtige grafmonumenten, zoals die van de Viele steen uit landelijk Ancram (New York) in figuur 11, combineren de beide vormen. Deze combinatie is ook aanwezig in het voorbeeld in figuur 12 dat afkomstig is uit Uppsala in Zweden dat dateert uit de 11de eeuw. Zoals eerder al besproken openen deze factoren, gecombineerd met het feit dat de Nederlanders en de Scandinaviërs al vroeg contact hadden met elkaar, de mogelijkheid van verspreiding door kolonisten van Scandinavische afkomst.
Er is hoe dan ook dan ook meer onderzoek nodig aan de Europese kant om de connectie te leggen met de grafmonumenten zoals ze gevonden zijn in Amerika.

Figuur 10. 12de / 13de eeuw, Raisio, Finland.Hier dient verder opgemerkt te worden dat dergelijke niet-ambachtelijke grafmonumenten ook voorkomen op andere begraafplaatsen in New England. Figuren 13 en 14 laten voorbeelden zien van zowel plank- als paalvormige monumenten met ronde en afgeschuinde koppen in Lancaster, Massachusetts.

Figuur 11. G Viele, † 1749, Ancram, New York.Terwijl aan het eind van de 17de eeuw professioneel vervaardigde grafmonumenten in veel gebieden van New England deze oudere monumenten verdrongen, bleven de niet-ambachtelijke de primaire verschijningsvorm in veel Nederlandse gemeenschappen tot rond 1740. Rond die tijd brachten koloniale Nederlandse steenhouwers, zoals John Zuricher, de New York / New Jersey traditie naar de kleine geïsoleerde Britse gemeenschappen boven Hudson. In de jaren die volgden op de overname van de Nederlandse gebieden door de Engelsen was er weinig sprake van integratie tussen Engelsen en Nederlanders. De grotere nederzettingen, zoals Albany of Kingston waren bijna geheel Nederlands, terwijl Long Island verdeeld was in vijf Figuur 12. Igulfast, 11de eeuw, Uppsala, Zweden. Gebeeldhouwd door de runenmeester Öpir. Nederlandse gemeenschappen in het westen en twaalf Engelse gemeenschappen in het oosten. De Nederlanders waren ook geconcentreerd in Bergen County, New Jersey alsook in Delaware waar de Nederlandse populatie ook veel Zweden kende. New York City was de enige plaats waar de Engelsen en Nederlanders echt dicht bij elkaar kwamen, maar zelfs daar was er weinig sprake van assimilatie [19]. Figuur 13. Thomas Sawyer, † 1706, Lancaster, Massachusetts.Vanwege die geïsoleerdheid en de late introductie van ledikant-achtige monumenten, lijkt er voldoende bewijs voor het langdurige gebruik van een typisch eigen vorm van grafmarkeringen in New England voor de introductie van Engelse graftypen.

Als aanvulling op de plank- en paalvormige grafmonumenten is er binnen de Nederlandse gemeenschappen in het onderzoeksgebied ook nog een derde vorm te onderscheiden en wel die van de trapezoïde (Fig. 15) of puntige vorm (Fig. 16). Net als de eerder genoemde veldstenen grafmonumenten hebben deze grafmonumenten ook runensteen-achtige tegenhangers. Inscripties op de oudste van deze grafmonumenten (rond 1710 in Hackensack, 1720 in Old Swedes en rond 1730 in Old Paramus) bevatten zowel de initialenFiguur 14. John Bowars, † circa 1700, Lancaster, Massachusetts. van de overledene als het sterfjaar.

De meeste oude grafmonumenten die onderzocht zijn, waren voorzien van kleine "+" of andere tekens tussen de letters van de aangebracht initialen. Op jongere stenen, met volledige teksten, werden deze tekens ook gevonden en stonden ze tussen de woorden, zoals in het voorbeeld uit Neshanic (Fig. 17).Figuur 15. BC, † 1726, Wilmington, Delaware. In tegenstelling tot runenstenen uit de Oude Wereld of gehouwen veldstenen uit de Britse kolonies is er nauwelijks sprake van tekeningen of afbeeldingen op de koloniale Nederlandse veldstenen. Figuur 18, waarop een grafmonument uit Hackensack te zien is, toont een zeldzaam voorbeeld van een steen waarop een symbool is uitgehouwen. Het grafmonument is waarschijnlijk geplaatst op het graf van een van oorsprong Indiaanse vrouw en het symbool zou dan ook een teken van haar stam voorstellen [20]. 

Conclusie

Figuur 16. GA, † 1773, Ridgewood, New Jersey. Samenvattend is er dus bewijs dat suggereert dat het gebruik van grafmonumenten al bekend was bij de Nieuw Nederlandse kolonisten en hun nakomelingen, voorafgaand aan de komst van de Engelse kolonisten in 1664. In de Nederlanden plaatste men al vroeg grafmonumenten op de kerkhoven en deden de kolonisten, voor praktische redenen, hetzelfde in Amerika. Helaas hebben factoren als voortgaande groei van dorpen en steden, verwaarlozing en mis-identificatie er toe geleid dat deze grafmonumenten geen archeologische sporen hebben nagelaten. Figuur 17. Elisabeth de Mot, † 1763, Neshanic, New Jersey.Daardoor blijven de laatste rustplaatsen van veel van Amerika's vroegste kolonisten onbekend. De oudste nog bekende niet-ambachtelijke grafmonumenten die tijdens dit onderzoek werden gevonden in de regio dateren uit de eerste decennia van de 18de eeuw. Hoewel er wat variatie bestaat in de vormen van de grafmonumenten is het Nederlandse type duidelijk te onderscheiden van de koloniale Britse tegenhangers in deze noord-oostelijke regio. Deze duidelijk te onderscheiden stenen bevatten ondermeer de plank- en paalachtig gevormde stenen, alsook de trapezoïde en meer puntige grafmonumenten. Omdat ze ook ouder zijn dan de meer Engels geïnspireerde grafmonumenten van de beeldhouwcultuur uit New York / New Jersey, is het aannemelijk dat het grafmonumenten zijn van voor de periode dat er contacten waren met de Engelsen, dus Nieuw-Nederlandse grafmonumenten. De mogelijkheid bestaat ook dat deze vormen geïnspireerd waren op de Figuur 18. 1713, Hackensack, New Jersey.runenstenen van Noord Europa en hier geïntroduceerd werden door kolonisten van Scandinavische afkomst. In elk geval helpt het identificeren van deze grafmonumenten, zeker op hun originele plek, het onderscheiden van koloniale begraafplaatsen en het instandhouden van hun historische waarde. Voor verdere studie is dit zeker (2006) 

Verantwoording

De auteur wil de Nederlandse funerair-deskundige de heer Leon Bok bedanken voor het beschikbaar stellen van fotomateriaal en informatie over grafmonumenten in Nederland.

 

Noten

  1. Richard F. Welch, "The New York and New Jersey Gravestone Carving Tradition," Markers IV (1987): 1.
  2. Louis B. Wright, The Cultural Life of the American Colonies: 1607-1763, 1st ed. (New York: Harper & Row, 1962), 47-56.
  3. Peter D. Shaver, "A Guide to Researching and Preserving New York's Burial Grounds," The Preservationist: NYS Office of Parks, Recreation and Historic Preservation 7:2 (Fall/Winter 2003): 7.
  4. Welch, "NY/NY Carving Tradition," 33.
  5. Henry R. Stiles, The Civil, Political, Professional and Ecclesiastical History and Commercial and Industrial Record of the County of Kings and the City of Brooklyn, NY from 1683 to 1884, Volume I. (New York: W.W. Munsell & Company, 1884), 15.
  6. Lila J. Roney, Gravestone Inscriptions of Ulster County, NY, Volume I. (Copied and Compiled by the Author, 1924), 1.
  7. Martha B. Flint, Early Long Island: A Colonial Study. (New York: G.P. Putnam's Sons, 1896), 95.
  8. Janice K. Sarapin, Old Burial Grounds of New Jersey: A Guide. (New Brunswick, NJ: Rutgers University Press, 2002), 14-15.
  9. Hartgen Archaeological Associates, Dutch Reformed Church Burial Ground, c1656-1882. (Report prepared by Hartgen Archaeological Associates, Inc., 1986), 5.
  10. "Runestones," Wikipedia, .
  11. "The New Netherland Dutch," The Colonial Albany Social History Project, .
  12. Annals of New Netherland: The Essays of AJF van Laer, ed. Charles T. Gehring, (Albany, NY: New Netherland Project, 1999), 15.
  13. Robert Alexander, "Religion in Rensselaerswijck," Selected Rensselaerswijck Seminar Papers. (Albany, NY: The New Netherland Institute, 1986), 311.
  14. A.J.F. Van Laer, The Lutheran Church in New York, 1649-1772. (New York: The New York Public Library, 1946), 39.
  15. Theodore C. Blegen, Norwegian Migration to America, 1825-1860. (Northfield, MN: The Norwegian-American Historical Association, 1931), 332.
  16. A.J. Weise. History of the Seventeen Towns of Rensselaer County from the Colonization of the Manor of Rensselaerwyck to the Present Time. (Troy, NY: J.M. Francis & Tucker, 1880), 65.
  17. Leon Bok, Personal communication, August 13, 2005.
  18. Jonathan Pearson, Contributions for the Genealogies of the First Settlers of the Ancient County of Albany, from 1630 to 1800. (Baltimore: Genealogical Publishing Company, 1978), 372.
  19. Richard Middleton. Colonial America: A History, 1565-1776. 3rd edition. (Oxford: Blackwel Publishers Ltd., 2002) 122, 145, 151.
  20. Sarapin, Old Burial Grounds, 73.

 

 

 

 


Geschreven: 23 juli 2009
Aangepast: 09 mei 2013
Auteur: Meindert van der Meulen
Categorie: Persoonlijke verhalen

 

DFunckeHet moet zo rond 1992 zijn geweest dat ik met mijn, toen vijf jaar jonge, dochter Laila voor het graf van mijn opa en oma stond. Dat was op de R.K. begraafplaats in Leeuwarden. Op het graf stond mijn naam 'Meindert van der Meulen' en Laila was daar verbaasd over. Ik legde haar uit dat ik naar mijn opa was vernoemd en dat moment werd het begin van mijn hobby: stamboomonderzoek.
Thuisgekomen ging ik mijn directe familie 'in kaart brengen' en ik was 'verkocht'. Ik raakte geboeid door raadsels als wie mijn voorouders waren, hun namen en waar ze vandaan kwamen. Omdat ik nogal precies ben en op school al van wiskunde hield, kreeg ik een bijzonder gevoel bij het in elkaar passen van de 'familiepuzzel'. Ik wilde bij mijn onderzoek altijd wel graag bewijzen dat gegevens van een persoon klopten. Natuurlijk was ik daarbij aangewezen op archieven, het Internet stond begin jaren negentig nog in de kinderschoenen. Na jaren kwam ik er achter dat een graf natuurlijk ook een prachtig bewijs was van het feit dat iemand had geleefd en met een geleende digitale fotocamera ging ik op diezelfde R.K. begraafplaats in Leeuwarden grafstenen fotograferen.


Geschreven: 23 juli 2009
Aangepast: 09 mei 2013
Auteur: A. Brakenhoff
Categorie: Diversen

 

scharmer-1Deze tijd van pragmatisme en logica legt andere maatstaven aan bij de indeling van begraafplaatsen, zoals de moderne naam luidt voor het 'kerkhof'. Een begraafplaats dient netjes te zijn en rustig, goed werkbaar ook voor de gravers en bedienaren. Ruime paden, bankjes en hier en daar wat groen. Een afgeschermde plek voor vuilnis bakken en nergens ver van water verwijderd om de optimale zorg te garanderen. Aanleggen van kerkhoven is een zaak voor tuinarchitecten geworden, maar er was toch nóg iets?

Het is de plaats waar wij onze doden toevertrouwen aan de aarde, waar we uit handen moeten geven, waar we er het beste van hopen. Hopen op….
Er is een prachtig symbool dat hieraan uitdrukking geeft, het naar het Oosten leggen van de graven. En het is al zo oud als de wereld.

J.E. Cirlot schrijft in zijn gezaghebbende boek 'A Dictionary of Symbols' vrij vertaald: "Voor de Egyptenaren en Grieken was het westen - waar de zon onder gaat - het koninkrijk van de geesten. St Jerome plaatste hier de duivel. Het Oosten symboliseert het Koninkrijk van Christus en het westen het koninkrijk van de duivel".