Skip to main content

Artikelen


Geschreven: 22 juli 2009
Aangepast: 09 mei 2013
Auteur: de redactie
Categorie: Dood en begraven van het Huis van Oranje-Nassau

 

Balsemen (en thanatopraxie): Balseming is bedoeld om het lichaam voor een zeer lange tijd te conserveren. Vroeger was deze methode bij de Oranjes algemeen gebruikelijk. Ten eerste duurde het vaak vrij lang voordat een overledene werd bijgezet, vooral omdat de voorbereidingen voor de uitvaartdienst veel tijd in beslag namen. Daarnaast werd de overledene op gepaste wijze aan het volk getoond, zodat dit afscheid kon nemen.
Bij balseming wordt het lichaam met verschillende (vloei)stoffen behandeld en ingespoten, zoals rozemarijn, mirre, lavendel en absint. Men verwijdert hart en eventueel andere ingewanden, balsemt deze en plaatst ze in een pot die naast of in de kist wordt geplaatst. Lichaamsopeningen worden gedicht met wasachtige pleisters. Het lichaam wordt gewikkeld in een met was en terpentijn gedrenkte doek om het van de buitenlucht af te sluiten.
Zeer waarschijnlijk is koning Willem III de laatste Oranje die is gebalsemd. Van Wilhelmina is bekend dat zij voor haar Heer wilde verschijnen zoals zij was. Ook prins Hendrik is niet gebalsemd. Van koninging Juliana en prins Claus is niet met zekerheid te zeggen of zij gebalsemd zijn, mogelijk hebben zij een soortgelijke, maar minder ingrijpende behandeling ondergaan: thanatopraxie. Deze methode beoogt slechts een uitstel van de intreding van de ontbindings- verschijnselen. Terwijl bij balseming de gebruikte vloeistof een relatief hoog percentage formaline bevat, is dit bij thanatopraxie slechts 0.5%. De rest van de vloeistof bestaat uit een samenstelling van kleurstoffen, zouten en andere mineralen om de lichaamscellen tijdelijk, voor ongeveer 10 dagen, te conserveren. De bloedbaan wordt gebruikt om de vloeistof door het hele lichaam te transporteren.
Bij het overlijden van prins Bernhard werd bekend gemaakt dat ook hij niet gebalsemd wilde worden.
Zowel balseming als thanatopraxie is in Nederland enkel toegestaan voor leden van het Koninklijk Huis.


Geschreven: 22 juli 2009
Aangepast: 30 juli 2016
Auteur: Leon Bok en René ten Dam
Categorie: Dood en begraven van het Huis van Oranje-Nassau

 

zerk_in_koorIn de Nieuwe Kerk te Delft zijn 45 leden van het Huis van Oranje bijgezet in de Koninklijke grafkelder. Daaronder bevinden zich belangrijke leden van dat huis, zoals Willem van Oranje, de Koningen en Koninginnen van Nederland en hun echtgenoten. Maar er zijn ook een aantal leden hier niet bijgezet waarvan sommigen vragen oproepen. Zoals de oudste zoon van Willem van Oranje, Filips Willem. Veel mensen weten wel dat het leven van Filips Willem niet ten dienste heeft gestaan van de Nederlanden, maar hoe dat precies is verlopen en waar hij is begraven is bij velen onbekend.

 

Geboorte en eerste levensjaren

Filips Willem werd geboren op 19 december 1554 in Buren als oudste zoon van Willem van Oranje en Anna van Egmond, gravin van Buren (1533 - 1558). Een eerder kind, een meisje met de naam Maria, stierf niet lang na de geboorte. Filips Willem werd op 26 maart 1555 gedoopt in het Princehof te Breda. De doop vond plaats door prelaat Arnold Streyers, afkomstig uit Diest waar hij kerkvoogd was van de St. Sulpitiuskerk. Als peter kreeg het kind de kroonprins van Spanje, de latere Koning Filips II. Hieruit is de naam van het kind te verklaren, genoemd naar de peter en zijn vader: Filips Willem.
Toen Filips Willem net goed drie jaar oud was overleed zijn moeder. Samen met een zusje dat iets meer dan een jaar later werd geboren, verbleef Filips Willem afwisselend in Breda, Buren, Brussel en op het slot Dillenburg bij de grootmoeder, Juliana van Stolberg. Zij had wel enige ervaring met het opvoeden van kinderen, want zelf had ze 15 kinderen gekregen, uit twee huwelijken. Op de Dillenburg was ook een hofschool en het is waarschijnlijk dat Filips Willem hier een deel van zijn scholing heeft ontvangen. Op zevenjarige leeftijd werd het kind door zijn vader gepresenteerd als "Eerste Edele van Zeeland". Aan deze titel waren grote voordelen verbonden, waarmee duidelijk wordt dat Willem de belangen van de familie goed in de gaten hield.

 

Leuven

In 1566, toen Filips Willem elf jaar oud was, werd hij ingeschreven aan de Universiteit van Leuven, onder de naam Van Nassau, graaf van Buren. Hij leefde vrij luxe aan de universiteit met een eigen hofhouding. Zijn hofmeester was een jonkheer von Wiltpergh, naar verluid een katholiek met een niet al te vaste geloofsovertuiging. Filips Willem kreeg in Leuven onder andere onderricht in de oude letteren en ook theologie was een van zijn studievakken. Als student werd Filips Willem zeer geprezen en hij stond in hoog aanzien. Terwijl Filips Willem in Leuven studeerde verslechterde de situatie in de Zuidelijke Nederlanden vrij snel. Sociale onvrede over misoogsten en hoge prijzen gingen gepaard met religieuze ontevredenheid. De Hervorming woedde in augustus 1566 in Antwerpen en het verzet tegen de heersende Spanjaarden nam almaar toe. Willem van Oranje werd ondertussen benaderd om de leiding van het verzet tegen Spanje op zich te nemen. Maar zijn beslissing liet op zich wachten en hij bleef nog steeds in dienst van de Koning.
In augustus 1567 was de hertog van Alva (1507-1582) in Leuven en Filips Willem had enkele malen een ontmoeting met hem. Deze ontmoeting zal voor beiden niet gemakkelijk zijn geweest met in het achterhoofd dat Willem van Oranje in april van dat jaar zijn ambten ter beschikking had gesteld. Hij had inmiddels de Zuidelijke Nederlanden al verlaten, uit vrees voor zijn veiligheid. Rond die tijd zag Willem van Oranje zijn zoon ook voor het laatst. Waar deze ontmoeting plaatsvond is niet duidelijk. De reden waarom Willem zijn zoon in Leuven achterliet was waarschijnlijk gelegen in het vertrouwen dat hij had in de privileges van de Leuvense docenten en studenten en dat deze niet geschonden zouden worden. Deze privileges bepaalden onder andere dat studenten alleen aangehouden en terecht gesteld konden worden voor de Rector. In 1566 had Filips II deze privileges nog eens bekrachtigd.
Terwijl zijn vader in dat jaar naar Duitsland uitweek bleef Filips Willem in het veilig geachte Leuven. De Spanjaarden hadden echter andere plannen. De Kardinaal-Aartsbisschop van Mechelen, Antoine Perrenot de Granvelle, had in november 1567 aan de Koning voorgesteld om Filips Willem over te brengen naar Madrid alwaar hij een katholieke opvoeding zou kunnen ontvangen en tevens kon dienen als gijzelaar uit voorzorg voor wat zijn vader vanuit Duitsland zou kunnen doen.
In december 1567 kwamen de gebeurtenissen in een stroomversnelling. Onder leiding van Alva werden de Nederlandse bezittingen van Willem in beslag genomen en in januari 1568 werd hij gedagvaard voor de Bloedraad wegens de beschuldiging van hoogverraad. Willem bleef wijselijk in Duitsland maar het advies van Granvelle kreeg nu wel gehoor. Koning Filips II gaf Alva het bevel Filips Willem, zijn petekind, over te brengen naar Spanje.
Ondanks protesten van de academische overheid werd Filips Willem in februari 1567 door Alva's secretaris de Chassey meegenomen naar Mechelen e

 

In Spanje

Eenmaal in Spanje verbleef Filips Willem enige tijd aan het hof van de Koning. Vervolgens zette hij zijn studie voort aan de Hogeschool van Alcalá de Henares, niet ver van Madrid. De hofmeester van Filips maakte zich zeer verdienstelijk voor de Spanjaarden en werd tot edelman aan het hof verheven. Zijn functie werd opgevolgd door Robert de Moens, de vroegere kamerdienaar van Filips Willem.
Zijn vader richtte direct na de overbrenging van zijn zoon een protestbrief aan Alva waarin hij ook inging op het in beslag nemen van zijn goederen. Daarna liet Willem herhaaldelijk klachten en protesten horen, maar het mocht niet baten. Filips Willem bleef in Spanje en werd onderhouden van de opbrengsten van enkele in beslag genomen bezittingen die niet in handen van zijn vader waren. In 1578 verliet Filips Willem, inmiddels 24 jaar oud, de hogeschool. Hij werd overgebracht naar een kasteel in Arévalo, een belangrijke plaats tussen Madrid en Valladolid. Het is waarschijnlijk dat hij in het kasteel gemakkelijker vastgehouden kon worden maar in hoeverre hij gevangen werd gehouden is niet bekend.
In de jaren daarvoor was er relatieve rust in de Nederlanden en waren er zelfs vredesverdragen gesloten. Over Filips Willem werd ook gesproken maar net als de rust schijn was, zo bleef ook Filips Willem in Spanje.

In 1580 werd Willem vogelvrij verklaard en werd een beloning van 25.000 gouden dukaten op zijn hoofd gezet. In 1582 mislukte een aanslag in Antwerpen maar in 1584 slaagde Balthasar Gerards erin Willem van Oranje te doden in Delft. Met de dood van Willem werd Filips Willem erkend als Prins van Oranje en daarmee hoofd van de familie. Wellicht verwachtte de familie Oranje-Nassau dat hij nu wel vrijgelaten zou worden, maar dat leek ijdele hoop. De vrijlating zou nog jaren op zich laten wachten ondanks pogingen van hoge edelen, waaronder de dochter van Filips II.

 

Terugkeer naar de Nederlanden

In 1595 werd de prins overgebracht naar het hof van de Koning in Madrid. Vandaar ging hij met de Kardinaal-Aartsbisschop Albrecht van Oostenrijk naar Genua. Hier kreeg hij de opdracht om naar Rome te gaan om de Paus te bezoeken. Na zijn bezoek aan Rome ging hij met Albrecht, die ondertussen benoemd was als nieuwe landvoogd, naar Brussel. Hier kwam hij op 29 januari 1596 aan, bijna 30 jaar na diens ontvoering.
In de Noordelijk provincies wist men ondertussen niet helemaal hoe men om moest gaan met de terugkeer van een Prins van Oranje. De Staten-Generaal richtten nog in 1595 een schrijven aan de Prins met daarin de boodschap dat hij zonder paspoort aan de grens van de Verenigde Provinciën zou worden tegengehouden.
In september 1598 begaf de Prins zich weer naar Spanje, nu voor een tweetal huwelijksfeesten waaronder dat van Albrecht van Oostenrijk. Tijdens de reis vernam het gezelschap dat de Koning gestorven was. Tijdens de reis bezocht de Prins zijn Prinsdom Orange in Zuid-Frankrijk. In maart arriveerde men in Spanje en werden de huwelijken voltrokken. In september 1599 was Filips Willem weer terug in Brussel. In datzelfde jaar viel hem ook de eer te beurt om verheven te worden tot Ridder van het Gulden Vlies. Tevens werd hij aangesteld tot lid van de Raad van State die de landvoogd adviseerde in zijn te voeren politiek.

In zijn Prinsdom had Filips Willem al gemerkt dat zijn gezag zich nog maar moeilijk deed gelden nu een gouverneur uit de kring der Hugenoten zijn gezag aanviel. Met tussenkomst van het Franse hof werden zijn rechten op het bezit van het Prinsdom weer hersteld. Uit de contacten met het Franse hof kwam zelfs een huwelijk voort. Op 23 november 1606 trouwde hij met Eléonora Charlotte van Bourbon, prinses van Condé (1587-1619), een nicht van de Franse Koning. Het huwelijk bleef kinderloos.

 

Heer van Diest

Met de dood van zijn vader was Filips Willem ook heer van Diest geworden. Het duurde echter tot 1602 voordat hij zijn intrede kon doen in dit stadje. Het stadje was in 1599 door een ruil in handen gekomen van Engelbert van Nassau en via René van Chalon overgeërfd door Willem van Oranje. Filips Willem werd met alle plechtigheden en eer ontvangen. Nadien verbleef hij vaak in het Hof van Nassau in Diest. Hier ontving hij ook regelmatig de landvoogd en zijn vrouw. Filips Willem verbleef niet alleen in Diest, hij zorgde ook voor zijn volk, onder andere door het onderwijs te bevorderen. Daarnaast deed hij veel schenkingen aan de kapel van Scherpenheuvel en ondersteunde hij de opbouw van klooster en kerk van de Minderbroeders. De stad was tijdens de roerige tijden in de voorgaande decennia verarmd en Filips Willem trachtte met behulp van de landvoogd Diest er bovenop te helpen.

In 1795 ging het stadje als feitelijk bezit verloren voor de Oranjes maar tot op heden zijn de nakomelingen van de Oranje-Nassaus Heer of Vrouwe van Diest. Sinds 1980 voert Koningin Beatrix die titel. Vandaag de dag noemt Diest zich graag Oranjestad. De stad was immers bijna drie eeuwen lang in handen van de graven Nassau en de daarop volgende prinsen van Oranje-Nassau. Samen met Breda, Dillenburg (Duitsland) en Orange (Frankrijk) maakt Diest deel uit van de Unie van de Oranjesteden. De blijvende getuigen van deze "Nederlandse" periode zijn ondermeer het Hof van Nassau; het stadspark "De Warande", het vroegere jachtdomein van de prinsen van Oranje-Nassau en de 16de eeuwse watermolen van de prinsen van Oranje-Nassau.

 

Overlijden

Op zondag 18 februari 1618 is Filips Willem in Brussel aanwezig bij een groot banket bij markies Spinola. 's Maandags gaat hij naar de mis en de dag daarop voelt hij zich bij het opstaan niet goed. Door een kamerheer laat hij daarop een darmspoeling uitvoeren, waarschijnlijk omdat hij last had van constipatie. Bij de behandeling gebruikte de kamerheer de klisteerspuit iets te wild waardoor de darmwand beschadigd werd. Deze beschadiging werd de prins binnen 24 uur fataal en hij op woensdag 21 februari 1618 stierf hij. Alles was zo snel gegaan dat men niet eens iemand van de geestelijkheid bij de stervende had kunnen roepen. Bovenstaand verhaal is echter omstreden. Andere bronnen geven aan dat de kamerheer chirurgijn was en dat de klisteerspuit op maandag al werd gebruikt en dat de overlijdensdatum de 20ste februari is. Dat de plaats van overlijden Brussel moet zijn geweest lijkt overduidelijk, hoewel ook Brugge wel genoemd is. Op zijn grafzerk staat de 20ste februari als overlijdensdatum.
Hoe het ook zij, Filips Willem had nog voldoende tijd om aan zijn testament de laatste wijzigingen toe te voegen. Zijn eerste testament was al opgemaakt in 1603 en een verzegeld exemplaar daarvan was verzonden aan zijn stiefbroer Maurits van Nassau (1567-1625). Maurits was de universeel erfgenaam en zou nadien ook de titel Prins van Oranje voeren. In het testament geeft Filips Willem aan begraven te willen worden in een van de vier volgende steden: Breda, Diest, Lons le Saunier of Orange. De keuze zou moeten vallen op die stad die het meest dichtbij de plaats van overlijden zou zijn. Een gepaste maar eenvoudige begrafenis wenste hij en drieduizend missen voor de zonden die zijn ziel bedreven zou hebben. Verder zou er in de kerk een eeuwigdurende mis voor hem opgedragen dienen te worden. In het testament werd ook gedacht aan uitdelingen onder de armen. Het stoffelijk overschot van Filips Willem werd waarschijnlijk opgebaard in de rouwkapel van het paleis te Brussel. Er zijn verschillende afbeeldingen van de Prins op een praalbed, omringd met biddende monniken en edellieden.

 

De grafkelder in de Sint Sulpitiuskerk te Diest

St_SulpitiusOp 1 april 1618 werd Filips Willem bijgezet in een grafkelder onder het hoogkoor van de Sint Sulpitiuskerk van Diest. Deze plaats lag het dichts bij Brussel zoals aangegeven in zijn testament. Een plaats in de grafkelder in de Nieuwe Kerk te Delft was dus uitgesloten omdat de overledene dit niet had gewenst.
De speciaal gebouwde grafkelder ligt in het midden van het koor en is afgedekt door een zerk van zwart marmer. De huidige plaat op het graf is in 1965 geplaatst bij de viering van de Unie van Oranjesteden (Breda, Diest, Dillenburg en Orange). De oude zerk werd geplaatst in de muur achter het hoogkoor. Op de grafzerk staat een Latijnse tekst die vertaald als volgt luidt:

Aan God, de opperste en grootste
Ingang van de begraafplaats
Van de Doorluchtige prins
Philips Willem
Prins van Oranje
Graaf van Nassau, enz.
Overleden te Brussel
20 februari 1618
Hij ruste in Vrede

Onder de grafsteen voeren twaalf treden naar een kleine catacombe. Deze moest in 1618 speciaal gegraven worden om de prins ten graven te kunnen dragen. De vorst ligt gebalsemd in een loden kist, aan het voeteneinde staat een cilindervormig tonnetje met diens hart en ingewanden. In 1740 werd de kelder geopend maar de reden daarvoor blijft onduidelijk. In 1851 werd in het hoogkoor een nieuwe vloer gelegd. Daarbij werd ook de steen gelicht van de grafkelder. Van deze opening is een uitgebreid verslag gemaakt waaruit naar voren komt dat de loden kist nog intact is maar dat de houten kist daaromheen grotendeels vergaan was.
In december 1944 werd de kelder wederom ontsloten, ditmaal om te kijken hoe de resten hersteld zouden moeten worden. Bij deze opening werden ook foto's gemaakt door het Koninklijk Kunstpatrimonium. Hierna werd een correspondentie gevoerd met het Nederlandse Koningshuis aangaande de staat en de wijze waarop het onderhoud diende te geschieden. Koningin Wilhelmina liet vanuit Londen blijken dat zij hoopte dat het stoffelijk overschot van Filips Willem naar Delft zou kunnen worden overgebracht. Dit laatste zou evenwel niet in lijn zijn met de laatste wil van de overledene zelf, zo werd voorzichtig vanuit België kenbaar gemaakt.
In 1947 werd de kelder wederom geopend om twee afgevaardigden van de Koningin te laten zien wat de situatie was. Geconstateerd werd dat de gekalkte muren en het gewelf afgeschilferd waren en dat de loden bodem en het tonnetje met de ingewanden erg aangetast waren. De houten kist was nu bijna geheel verrot en de ijzeren staven waarop de kist rustte bijna geheel doorgeroest. Het besluit viel om een voorstel tot restauratie te maken. Om te kijken in welke staat het stoffelijk overschot in de loden kist was, werd in juli 1948 ook de binnenkist geopend. Er werd een officieel verslag van de opening gemaakt maar het nut om de kist te openen leek meer ingegeven door nieuwsgierigheid dan door wetenschappelijke redenen. Het Stadsbestuur en de Kerkenraad dachten waarschijnlijk interessante zaken in het graf te zullen aantreffen maar dat viel tegen. In het verslag komen een aantal zaken naar voren die meer zeggen over de werkelijke reden om de kist te openen: "Geen enkel document, sieraad of attribuut werd in de kist gevonden. Evenmin werden sporen ontdekt van een statiekledij".
Bij een van de openingen werd door de toenmalige koster een foto genomen van de loden grafkist waarvan een prentbriefkaart werd gemaakt. Deze kaart bereikte in 1960 het Koninklijk Huisarchief in 's-Gravenhage alwaar het kiekje leidde tot een storm van verontwaardiging. Door de Kerkfabriek, die het voorval zeer betreurde, werd de prentbriefkaart uit roulatie genomen maar in Flandria Nostra was al een foto gepubliceerd. Later werd de foto nog een aantal malen gepubliceerd en werd er veel gespeculeerd over de Prins en ook over een mogelijke restauratie.

Zover is het nooit gekomen. De kelder heeft wel een nieuwe deksteen maar daaronder rust de Prins nog steeds zoals hij dat vanaf 1 april 1618 heeft gedaan. Wie de Sint Sulpitiuskerk in Diest bezoekt twijfelt waarschijnlijk of hij wel goed is. Aan de buitenzijde staan enkele steigers die wijzen op een restauratie of herstel. Eenmaal binnen zien het schip en de zijbeuken van de kerk eruit alsof hier al jaren niet meer onderhoud heeft plaatsgevonden. De tegelvloer is hier en daar ingezakt en elders staan hele plassen water. Wie langs de muren en pilaren naar boven kijkt ziet dat het water langs allerlei plaatsen naar beneden lekt. Het ruikt bedorven en schimmelig. Op de pilaren hangen mededelingen dat de Kerkfabriek niet verantwoordelijk is voor de staat van onderhoud. Toch is de kerk rijk aan enkele grote kunstschatten en ziet het koor van de kerk er aanmerkelijk beter uit. Er is zelfs een Museum voor Religieuze Kunst ingericht. Maar wie dan in het hoogkoor oog in oog komt te staan met het graf van de zoon van Willem van Oranje heeft even geen oog meer voor de omgeving. (2004)

 

Literatuur

  • Dirks, Bart, Stoffige rustplaats van Oranjetelg, in: de Volkskrant van 27 maart 2004.
  • Hermans, Fernand, Filips Willem van Oranje, 3e druk 1997.

 


Geschreven: 22 juli 2009
Aangepast: 30 juli 2016
Auteur: René ten Dam
Categorie: Dood en begraven van het Huis van Oranje-Nassau

 

Prins Maurits, zoon van Willem van Oranje, trouwde nooit, maar hij zorgde wel voor een aantal nakomelingen bij Margaretha van Mechelen. Mogelijk omdat zij katholiek was, zijn beiden nooit getrouwd. Enkele zogenaamde bastaarden en hun nakomelingen liggen begraven in de Nederlands Hervormde Kerk van Ouderkerk aan de IJssel.
(achtereenvolgens geboorte- en sterfdatum en datum van bijzetting)

 

1. Isabella, echtgenote van Lodewijk van Nassau, heer van Beverweerd
?? 07-05-1664 onbekend
 
2. Elisabeth van der Nisse, echtgenote van Willem Adriaan
voor 13-02-1639 12-12-1698 21-12-1698
 
3. Maurits Lodewijk, 2e zoon van Maurits Lodewijk II, graaf van Nassau-Lelecq
voor 04-08-1694 onbekend 24-02-1700
 
4. Elisabeth Henriëtte, dochter van Maurits Lodewijk II, graaf van Nassau-Lelecq
voor 09-02-1698 onbekend 07-02-1702
 
5. Maurtis Cornelis, 4e zoon van Maurits Lodewijk II, graaf van Nassau-Lelecq
voor 25-08-1700 onbekend 14-03-1702
 
6. Willem Adriaan, graaf van Nassau, heer van Odijk
1632 ??? 21-09-1705 26-09-1705
 
7. Cornelis, graaf van Nassau, heer van Kortgene. Zoon van Willem Adriaan.
voor 14-05-1669 05-03-1708 08-03-1708
 
8. Hendrik, graaf van Nassau, heer van Ouwerkerk
voor 16-12-1640 18-10-1708 02-11-1708
 
9. Anna Isabella van Beieren van Schagen, echtgenote van Maurits Lodewijk I
voor 23-07-1636 06-04-1716 onbekend
 
10. Hendrik, graaf van Nassau, burggraaf Boston
27-10-1697 19-06-1718 04-09-1718
 
11. Emilia, gravin van Nassau-Odijk. Dochter van Willem Adriaan
voor 09-02-1676 1730 10-06-1730
 
12. Françoise Henriëtte, gravin van Nassau
1711 01-04-1732 10-04-1732
 
13. Hendrik, graaf van Nassau
voor 12-02-1710 13-10-1735 06-11-1735
 
14. Cornelia d'Hangest-Genlis gezegd d'Ivoy, 1e echtegenote van Jan Nicolaas Floris
voor 18-09-1714 07-11-1744 25-11-1744
 
15. Maurits Lodewijk, graaf van Nassau-Odijk. Zoon van Willem Adriaan.
voor 22-07-1681 23-05-1745 29-05-1745
 
16. Adriana Margaretha Huguetan, 1e echtgenote van Hendrik Carel
voor 13-01-1701 15-05-1752 21-05-1752
 
17. Willem Maurits, graaf van Nassau-Ouwerkerk
voor 10-12-1679 26-05-1753 14-06-1753
 
18. Geertruida Crommelin, 2e echtgenote van Lodewijk Theodoor I
voor 31-03-1715 18-02-1756 26-02-1756
 
19. Louise Catharina, gravin van Nassau-Odijk. Dochter van Willem Adriaan.
voor 31-03-1679 12-12-1757 21-12-1757
 
20. Paulus, zoon van Hendrik Carel
02-04-1758 11-05-1758 14-05-1758
 
21. Willem Hendrik, graaf van Nassau-La Lecq
voor 05-06-1693 13-12-1672 18-12-1672
 
22. Elisabeth Amelia, gravin van Nassau La Lecq. Dochter van Maurits Lodewijk II.
26-12-1707 26-06-1766 01-07-1756
 
23. Maurits Lodewijk II, graaf van Nassau-La Lecq.
voor 16-09-1742 06-10-1768 10-10-1768
 
24. Catharina, gravin van Nassau-La Lecq. Dochter van Lodewijk Theodoor I.
voor 29-02-1736 ??-05-1777 19-05-1777
 
25. Joanna Gevaerts, 2e echtgenote van Hendrik Carel.
voor 02-12-1733 18-02-1779 23-02-1779
 
26. Hendrik Carel, graaf van Nassau-La Lecq. Zoon van Maurits Lodewijk II.
voor 13-12-1696 26-01-1781 31-01-1781
 
27. Jan Nicolaas Floris, graaf van Nassau-La Lecq.
04-08-1709 10-04-1782 17-04-1782
 
28. Jan Willem Maurits, graaf van Nassau-La Lecq
circa 1706 05-08-1783 08-08-1783
 
29. Abraham Jacobus Nicolaas, graaf van Nassau-La Lecq. Zoon van Jan Floris.
voor 18-06-1786 onbekend 07-05-1787
 
30. Maurits Lodewijk. Zoon van Jan Floris.
voor 23-09-1787 onbekend 25-10-1787
 
31. Maria Anna Testas, 2e echtgenote van Jan Nicolaas Floris.
17-02-1715 18-09-1795 23-09-1795
 
32. Lodewijk Theodoor II, graaf van Nassau-La Lecq
20-11-1741 ??-04-1795 onbekend
 
33. Maria Wilhelmina, gravin van Nassau-La Lecq. Dochter van Jan Nicolaas Floris.
voor 20-04-1750 25-08-1809 28-08-1809
 
34. Jan Floris Hendrik Carel, laatste graaf van Nassau-La Lecq
voor 15-09-1782 29-03-1824 onbekend

 

Literatuur

  • Dr. A.W.E. Dek, Genealogie van het vorstenhuis Nassau; Zaltbommel, 1970

 


Geschreven: 22 juli 2009
Aangepast: 30 juli 2016
Auteur: René ten Dam
Categorie: Dood en begraven van het Huis van Oranje-Nassau

 

totaalWie de naam Ouderkerk aan de IJssel hoort vallen, denkt niet meteen aan de familie Nassau. Toch bevindt zich in de Nederlands Hervormde kerk aldaar een grafkelder waar maar liefst 34 leden van de Nassau-tak liggen begraven. Weliswaar een uitgestorven bastaardtak, maar toch echte Nassau's. Het zijn de afstammelingen van prins Maurits, de tweede zoon van Willem van Oranje. In 1661 liet Lodewijk van Nassau, heer van Beverweerd, de Lek, Odijk en Beverweerd een grafkelder aanleggen in de 15de-eeuwse kerk van Ouderkerk aan de IJssel. Als bastaardzoon van Maurits, werd hij de stamvader van de familie Nassau-Lalecq.

 

Wat vooraf ging

Eigenlijk zou Filips Willem als oudste zoon van Willem van Oranje de belangrijkste erfgenaam moeten zijn, ware het niet dat hij op jonge leeftijd door Alva naar Spanje was ontvoerd. Toen hij uiteindelijk werd vrijgelaten voelden de Raad van Staten er niets voor om de streng katholieke Filips Willem als opvolger van Willem van Oranje aan te stellen. Bovendien had zijn jongere broer Maurits zich reeds bewezen als waardig opvolger van Willem van Oranje.
Na de dood van Willem van Oranje kwam het oude familiegoed der heren van de Lek in handen van Maurits. Maurits wilde ambachtsheerlijkheden als deze graag in zijn bezit. Ze gaven hem niet zozeer inkomsten, als wel een zeker aanzien. Men moet weten dat de Nassau's in Holland zelfs niet tot de ridderschap behoorden. Voor meer macht moest Maurits zich dus toegang tot die ridderschap zien te verschaffen. Dit kon hij doen door heerlijkheden als de Lek in zijn bezit te krijgen.
Maurits zelf is nooit getrouwd. Wellicht had hij het te druk met oorlogvoeren. Hij was echter niet zo druk dat hij kinderloos zou blijven. Hij verwekte in ieder geval acht erkende kinderen bij zes verschillende vrouwen. De drie bastaardzonen die hij kreeg bij de katholieke Margaretha van Mechelen, een hofdame van Louise de Coligny, werden als wettige kinderen behandeld en werden opgevoed ten huize van de prins, in het zogenaamde stadhouderlijke kwartier op het Binnenhof, waar ze ieder twee lakeien en twee dienaars ter beschikking hadden.
De jongste, Maurits, overleed in 1617 aan de pest. De oudste van de drie bastaardzonen, Willem, kreeg van zijn vader de heerlijkheid van de Lek in leen. Hij sneuvelde echter op jonge leeftijd bij de verovering van Groenlo door Frederik Hendrik in 1627, twee jaar na de dood van zijn vader.
Lodewijk van Nassau kreeg van zijn vader het huis Beverweerd en de heerlijkheid Odijk, beide gelegen aan de Kromme Rijn. Zijn broer Willem liet hem in 1627 de heerlijkheid van de Lek na. Lodewijk, met een lange militaire loopbaan, was een graag geziene gast aan het stadhouderlijk hof. In 1641 stuurde zijn oom Frederik Hendrik, Prins van Oranje, hem naar Frankrijk om uit te leggen dat het huwelijk van zijn zoon Willem met Maria Stuart een privé-zaak was en niets te maken had met de politiek van de Republiek. In 1660 werd Lodewijk benoemd tot extra-ordinaris ambassadeur in Engeland.

Dit is niet de plek om over de volledige afstamming van Lodewijk, bastaard van Nassau, heer van Beverweerd en Odijk en de Lek te verhalen. Wel moet genoemd worden dat de diverse afstammelingen van Maurits tal van belangrijke politieke, militaire en diplomatieke functies hebben bekleed. Maar het bleven bastaarden, zoals later zal blijken. We beperken ons hier echter tot diegenen die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de grafkelder in de kerk van Ouderkerk aan de IJssel.

Lodewijk, bastaard van Nassau, trouwde met Isabelle, gravin van Hornes. Zij overleed in 1664. Lodewijk zal haar graag hebben begraven in Delft, in het familiegraf van de Nassau's, maar als bastaarden kwamen zij uiteraard niet in aanmerking voor een plekje. Lodewijk besloot haar te begraven in de kerk van Ouderkerk aan de IJssel. Waarschijnlijk was het de bedoeling een tijdelijke grafkelder aan te leggen, om later een groot praalgraf te laten maken. Omdat Lodewijk kort na zijn vrouw overleed, kwam hier voorlopig niets van. Lodewijk is begraven in de Jacobskerk in Den Haag. Waarom hij niet is begraven in Ouderkerk aan de IJssel is niet duidelijk, maar het zou te maken kunnen hebben met de tijdelijke grafkelder in Ouderkerk aan de IJssel. Dat verklaart echter niet waarom hij later niet alsnog in Ouderkerk aan de IJssel is bijgezet.

Lodewijk kreeg drie zonen: Maurits Lodewijk I, heer van de Lek of LaLecq en Beverweerd; Willem Adriaan I, heer van Odijk, Kortgene, Zeist en Driebergen en Hendrik, heer van Ouwerkerk en Woudenberg. De drie broers behoorden tot de vertrouwelingen van Willem III, maar kwamen op een bepaald moment op minder goede voet met hem te staan. Als bastaarden van Nassau mochten zij het familiewapen niet zonder balk voeren, tenminste niet zonder toestemming van hun vorstelijke bloedverwanten. Toen zij het wapen wel zonder bastaardbalk voerden, leidde dit tot protesten van de Duitse Nassau's. Deze protesteerden bij Willem III, die er voor zorgde dat ze alsnog het familiewapen lieten aanpassen.
In 1679 werden de drie broers eindelijk in de adelstand verheven, de Duitse keizer Leopold I verheft ze tot Rijksgraven.

 

Heer van Ouwerkerk

Lodewijk maakte zijn zoon Hendrik tot heer van Ouderkerk en sindsdien noemt deze zich Nassau-Ouwerkerk. Hendrik stond in goed aanzien bij Stadhouder Willem III en vergezelde hem in 1688 bij diens bestijgen van de Engelse troon. Als gunsteling van de Koning-Stadhouder kreeg Hendrik de functie van opperstalmeester zowel in Engeland als in 's Gravenhage. Ondanks de problemen over het gebruik van het wapen van Nassau bleef Hendrik in de gunst van Willem III, hij beschikte zelfs over een eigen appartement in Het Loo. In Londen bewoonde Hendrik het pand Downing Street 10, de huidige ambtswoning van de Britse premier. Het pand werd naar hem 'Overkirk House' genoemd (verbastering van Ouwerkerk).
Na de dood van Willem III keerde Hendrik terug naar de Republiek en werd benoemd tot bevelhebber van het leger. In 1701 werd hij benoemd tot veldmaarschalk van de Staatse troepen.
Tijdens het beleg van Rijssel in 1708 werd Hendrik ziek en na een ziekbed van vier dagen overleed hij. Enkele weken later werd hij bijgezet in de grafkelder in Ouderkerk aan de IJssel.
bovenHendrik's neef, Maurits Lodewijk II, graaf van Nassau-Lalecq, werd de volgende heer van Ouderkerk. Maurits Lodewijk leefde een weelderig bestaan en maakte grote schulden, waardoor hij zich genoodzaakt zag in 1723 de ambacht Ouderkerk te verkopen voor het bedrag van 10.000 gulden. In 1749 kocht Willem Maurits graaf van Nassau, zoon van Hendrik van Nassau-Ouwerkerk, de nu zelfstandige heerlijkheid Ouderkerk terug van de kinderen van Florentius Camper die haar in 1723 had gekocht van Maurits Lodewijk II. Enkele jaren later, in 1753, zou hij overlijden in Den Haag na een lange militaire carrière waarin hij het tot veldmaarschalk had gebracht. Vanaf 1749 was hij gouverneur van Staats-Vlaanderen. In zijn opdracht werd de grote graftombe in de kerk vervaardigd.

militaire_symboliek1Het zes meter brede en zeven meter hoge grafmonument is versierd met ornamenten en symbolisch beeldhouwwerk van marmer, waaronder putti die het familiewapen dragen (zonder balk!) en verschillende wapens.

De wapens geven de traditionele band aan die de familie had met het leger. Het monument werd vervaardigd door de Zuid-Nederlandse beeldhouwer Antonie Wapperon.

 

Het einde van de Ouderkerkse Nassau's

In 1753 ging de heerlijkheid Ouderkerk over naar Hendrik, graaf van Grantham, welke het bij zijn dood in 1754 naliet aan Willem Hendrik, zoon van Maurits Lodewijk II. Bij diens dood in 1762 verkreeg Lodewijk Theodoor II de heerlijkheid. In 1772 besloot hij de heerlijkheid te verkopen aan zijn jongste oom, Jan Nicolaas Floris graaf van Nassau-Lalecq. Zijn dochter, Maria Wilhelmina gravin van Nassau-Lalecq, verkocht de heerlijkheid een jaar na zijn dood in 1783 aan Jan Smits Jansz. te Lekkerkerk voor 26.400 gulden. Hiermee eindigde de band tussen de Nassaus en Ouderkerk aan de IJssel. Behalve dan voor het familiegraf. In 1798, tijdens het derde jaar van de Bataafse Republiek, deed Maria Wilhelmina het verzoek aan de beheerder van de kerk de familiewapens op het graf van de familie dicht te pleisteren 'voor 't door vreemde handen eruit wordt gebroken'. Na haar dood in 1809 werd ook Maria Wilhelmina in het familiegraf bijgezet. Ze overleed in Utrecht, waar ze waarschijnlijk samenwoonde met haar zusters. Haar lichaam werd per schip naar Ouderkerk vervoerd, waar het door twaalf dragers de kerk werd binnengedragen. De kosten voor haar begrafenis alsmede het openen en het sluiten van het familiegraf bedroegen 90 gulden.

plattegrondIn 1824 vond de laatste bijzetting plaats in het familiegraf. Jan Floris Hendrik Carel des Heiligen Roomsen Rijksgraaf van Nassau-Lalecq overleed na een ziekbed van zes maanden in Amsterdam na een lange militaire carrière. In augustus 1814 werd hij Ridder der Militaire Willemsorde 4de klasse omdat hij aan de 'bevrijding van het grondgebied der Nederlanden beleid en moed tegen den algemeenen vijand [heeft] uitgemunt'. Nog dezelfde maand werd hij opgenomen in de Nederlandse adel door zijn benoeming in de Ridderschap van Holland, met de titels van graaf en gravin op alle wettige afstammelingen in mannelijke lijn. Zijn huwelijk bleef echter kinderloos, zodat Jan Floris de enige graaf van Nassau is die tot de adel van het Koninkrijk der Nederlanden heeft behoord. Met hem stierf de tak Nassau-Lalecq in mannelijke lijn uit.
Twintig jaar later, in 1844, gingen de rechten van de heerlijkheid over op de gemeente Ouderkerk.

buitenkerkIn het koor van de kerk bevinden zich twee grafkelders, namelijk het grote praalgraf van de familie Nassau en een eenvoudige grafkelder, direct achter de kansel. Voor de bouw van de eerste, tijdelijke, grafkelder werden onder andere 3500 onderstenen, 4000 klinkers, geglazuurde tegels, ijzerwerk (waarop de kisten werden gezet), hout (voor de grondslag van de grafstede), tras en kalk gebruikt. Naast de plaatselijke metselaars werd ook een Haagse metselaar ingehuurd.
De bovenkant van de kelder van het praalgraf is in een boogvorm gemetseld om het hardstenen plafond te dragen. Bij bezoeken aan de kelder was door de hoge waterstand niet te zien of de vloer van aarde of van steen was. De kelder is een grote ruimte zonder etage's, waarin de kisten op schragen stonden. De kisten waren over het algemeen loden binnenkisten met voor het overgrote deel vervallen sierkisten er omheen. Op de sierkisten waren voor een deel nog goed leesbare platen aangebracht. Op de kist van Willem Maurits, overleden in 1753, lag een loden ridderfiguur. (2005)

 

Literatuur

  • Dr. A.W.E. Dek: Genealogie van het vorstenhuis Nassau (Zaltbommel, 1970)
  • R.E. van Ditzhuyzen: Oranje-Nassau, een biografisch woordenboek (1992)
  • R.E. van Ditzhuyzen: De Oranjes in een handomdraai - ABC van ons vorstenhuis (2002)
  • B. de Keijzer en C.C.J. Lans: 'De bouwgeschiedenis van Ouderkerk aan de IJssel', in: Ons Voorgeslacht (1980), p. 1-312.
  • J.J. Vervloet (red.): Bloedverwanten van Prins Maurits - Zuidhollandse Vereniging voor Genealogie "Ons Voorgeslacht" (1993)

 


Geschreven: 22 juli 2009
Aangepast: 06 april 2024
Auteur: René ten Dam
Categorie: Dood en begraven van het Huis van Oranje-Nassau

In de, van oorsprong twee in gebruik zijnde, grafkelders in Leeuwarden zijn achtereenvolgens de volgende personen bijgezet.
(achtereenvolgens geboorte- en sterfdatum en datum van bijzetting)


Geschreven: 22 juli 2009
Aangepast: 06 april 2024
Auteur: Hendrik ten Hoeve †
Categorie: Dood en begraven van het Huis van Oranje-Nassau

'Hier werd het overschot van 't stoflijk deel bewaart,
Der Vorsten, die hun Goed, nog Bloed, hebben gespaart,'

De Grote Kerk, als Dominicanerklooster het oudste gebouw en een van de belangrijkste monumenten van Leeuwarden, is ook als begraafplaats bijzonder. Naast vele andere notabele Leeuwarders hebben de voorouders van ons huidige koningshuis hier hun laatste rustplaats gevonden. Hoewel de grafkelder niet toegankelijk is voor publiek is het 'bovengrondse' in ieder geval een deel van het jaar vrij toegankelijk en de moeite van het bekijken zeker waard.


Geschreven: 22 juli 2009
Aangepast: 06 april 2024
Auteur: René ten Dam
Categorie: Dood en begraven van het Huis van Oranje-Nassau

Na de heren van Breda uit het geslacht Polanen, Jan II (gest. 1378) en Jan III (gest. 1394), werden ook enkele Nassau's in deze kerk bijgezet.


Geschreven: 22 juli 2009
Aangepast: 10 maart 2024
Auteur: Leon Bok
Categorie: Dood en begraven van het Huis van Oranje-Nassau

In de vroege ochtend van 20 maart 2004 overleed Prinses Juliana. Ongeveer anderhalf jaar na de dood van Prins Claus had Nederland wederom een Koninklijke begrafenis. De ervaringen van 2002 waren nog vers en de draaiboeken voor de uitvaart konden weer uit de kast gehaald worden. De Koninklijke begrafenis ging dit keer om een prinses, ooit Koningin der Nederlanden. Hierdoor dienden een aantal zaken anders te gaan, ook al vanwege de wensen van de Prinses.


Geschreven: 22 juli 2009
Aangepast: 06 april 2024
Auteur: Leon Bok
Categorie: Dood en begraven van het Huis van Oranje-Nassau

Op 1 december 2004 overleed Prins Bernhard op 93-jarige leeftijd. Gedurende het hele jaar en ook daarvoor al liet de gezondheidstoestand van de Prins veel te wensen over. De 93-jarige prins had tijdens de begrafenis van zijn vrouw Prinses Juliana al een verzwakte indruk gemaakt, maar niet lang daarna trad de Prins weer in het openbaar en leek het wat beter met hem te gaan. Op 29 november 2004 maakte de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) bekend dat de prins last had van kortademigheid door uitzaaiingen van een tumor en dat er sprake was van klachten door een darmtumor. Een operatie werd uitgesloten. Een dag later maakte de RVD bekend dat de conditie van de prins achteruit ging. Koningin Beatrix bezocht haar vader op de 30e november op Paleis Soestdijk. Op 1 december werd Bernhard overgebracht naar het Universitair Medisch Centrum Utrecht. Zijn klachten zouden op Paleis Soestdijk niet goed te behandelen zijn. Berichten op de radio en in andere media maakten duidelijk dat de situatie rondom de gezondheid van Bernhard steeds ernstiger werd. Dezelfde dag, even voor half tien in de avond, meldde Teletekst dat de Prins was overleden. Radio- en tv-programma's werden onderbroken voor een extra nieuwsuitzending. Toch nog onverwacht snel kwam het overlijden van de Prins. De hele dag had de Prins nog bezoek gehad van kinderen en kleinkinderen.


Geschreven: 22 juli 2009
Aangepast: 30 juli 2016
Auteur: Adrianus de Mant
Categorie: Dood en begraven van het Huis van Oranje-Nassau

 

Pauline

Enige tijd geleden kreeg ik van een goede kennis van mij de jaargang 1911 van het maandblad De Globe. Daarin stond een tekening van een meisje. Het onderschrift luidde: "Prinses Pauline van Oranje. Een Oranje-Prinsesje, waarvan velen onzer lezers zeker nooit gehoord hebben. Het was een dochtertje van den lateren Koning Willem I der Nederlanden...".
Dit maakte mij dusdanig nieuwsgierig dat ik verder ging zoeken. Ondanks twee grote en zes kleine encyclopedieën op de boekenplank kon ik nergens iets over deze Pauline vinden. Uiteindelijk kwam het volgende verhaal boven water.