Op 1 december 2004 overleed Prins Bernhard op 93-jarige leeftijd. Gedurende het hele jaar en ook daarvoor al liet de gezondheidstoestand van de Prins veel te wensen over. De 93-jarige prins had tijdens de begrafenis van zijn vrouw Prinses Juliana al een verzwakte indruk gemaakt, maar niet lang daarna trad de Prins weer in het openbaar en leek het wat beter met hem te gaan. Op 29 november 2004 maakte de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) bekend dat de prins last had van kortademigheid door uitzaaiingen van een tumor en dat er sprake was van klachten door een darmtumor. Een operatie werd uitgesloten. Een dag later maakte de RVD bekend dat de conditie van de prins achteruit ging. Koningin Beatrix bezocht haar vader op de 30e november op Paleis Soestdijk. Op 1 december werd Bernhard overgebracht naar het Universitair Medisch Centrum Utrecht. Zijn klachten zouden op Paleis Soestdijk niet goed te behandelen zijn. Berichten op de radio en in andere media maakten duidelijk dat de situatie rondom de gezondheid van Bernhard steeds ernstiger werd. Dezelfde dag, even voor half tien in de avond, meldde Teletekst dat de Prins was overleden. Radio- en tv-programma's werden onderbroken voor een extra nieuwsuitzending. Toch nog onverwacht snel kwam het overlijden van de Prins. De hele dag had de Prins nog bezoek gehad van kinderen en kleinkinderen.
Acht maanden na de begrafenis van zijn vrouw Prinses Juliana maakte Nederland zich op voor de Koninklijke begrafenis van Prins Bernhard. Niet lang na het overlijden werd het stoffelijk overschot van de Prins overgebracht naar Paleis Soestdijk. Wederom kon het draaiboek voor een uitvaart uit de kast worden gehaald.
In vergelijking met de begrafenis van Juliana of Claus zou het militaire ceremonieel dit keer een ander karakter hebben. De Prins had zelf immers een militaire achtergrond. De betrokkenheid van militairen zelf was dit keer ook anders, dat bleek bijvoorbeeld al op zondag 5 december. Toen namen zo'n 200 veteranen uit de Tweede Wereldoorlog en van andere missies daarna, deel aan de ere-couloir op Paleis Soestdijk terwijl het stoffelijk overschot van de Prins naar paleis Noordeinde werd overgebracht. De Prins begon zijn militaire loopbaan in 1936 toen hij werd benoemd tot luitenant ter zee der eerste klasse van de Koninklijke Marine, kapitein bij de Koninklijke Landmacht en kapitein/ritmeester titulair van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL). In 1939 werd hij adjudant in buitengewone dienst van Koningin Wilhelmina. Gedurende de Tweede Wereldoorlog groeide de Prins geleidelijk in zijn rol van officier. Vanaf 1941 vormde hij de trait-d'union tussen de Nederlandse minister van Oorlog en het Britse War Office. Hij haalde zijn militaire vliegbrevet, nam deel aan bombardementsvluchten boven vijandelijk gebied en had veel contact met Nederlandse militairen in den vreemde. Eind 1943 bereikte de Prins de rang van luitenant-generaal/vice-admiraal. Op voorspraak van Wilhelmina werd Prins Bernhard in 1944 aangesteld als bevelhebber van de Nederlandsche Strijdkrachten en van de Binnenlandse Strijdkrachten. In deze rol vormde hij een bindende factor tussen de diverse verzetsorganisaties die in Nederland gedurende de oorlog waren ontstaan. Na de Tweede Wereldoorlog werd hij benoemd tot Inspecteur-Generaal van de landmacht. De internationale contacten uit de oorlog kwamen hem hierbij goed van pas. Een van de taken waaraan hij zich wijdde was de wederopbouw van de krijgsmacht. Zijn inzet werd hoog geprezen en de Prins werd zeer gewaardeerd door de krijgsmacht.
Door de verwikkelingen rond de Lockheed-affaire moest de Prins in 1976 echter alle banden met de krijgsmacht verbreken. In september 1976 werd de Prins eervol ontslagen uit militaire dienst. Hij bleef evenwel geïnteresseerd in de krijgsmacht en die ook in hem, getuige de rol die de Prins kreeg bij officiële herdenkingen van de Tweede Wereldoorlog.
Net als bij de vorige Koninklijke begrafenissen leverde de Nederlandse krijgsmacht weer een aanzienlijke bijdrage in het ceremonieel. Ruim 9.000 militairen en burgerpersoneel was betrokken bij de voorbereidingen en de uitvaart zelf. De Koninklijke Landmacht leverde met 5.000 militairen weer het grootste aandeel. De Koninklijke Marine leverde ongeveer 2.000 militairen terwijl er van de Koninklijke Luchtmacht rond de 1.800 militairen betrokken waren. Van de Koninklijke Marechaussee waren zo'n 800 militairen afkomstig. Naast deze militaire aanwezigheid waren er ook nog eens duizenden politieagenten van verschillende korpsen betrokken bij de voorbereidingen en de uitvaart zelf.
De Nederlandse krijgsmacht bestaat uit een viertal onderdelen, die hieronder alle behandeld worden. Een onderdeel echter dat feitelijk niet onder een van de vier gerekend kan worden is de Koninklijke Militaire Academie (KMA). De KMA werd opgericht in 1828 en is sindsdien gevestigd in Breda. De KMA levert beroepsofficieren voor de Koninklijke Landmacht, de Koninklijke Luchtmacht en de Koninklijke Marechaussee. Het Cadettenkorps werd in 1898 opgericht en wordt gevormd door militairen die aan de KMA studeren. Op 11 december waren 102 cadetten van de KMA vertegenwoordigd op de Markt in Delft. Bij de uitvaart van Juliana waren ze nog met 153 cadetten aanwezig, maar nu moest er meer ruimte gemaakt worden voor andere onderdelen.
Een andere, minder duidelijk te plaatsen eenheid zijn de zogenaamde Studentenweerbaarheden. Deze komen voort uit een lange traditie van vrijwillige inzet van studenten bij de landsverdediging. De laatste formele inzet van studenten in eigen eenheden vond plaats in de mobilisatiejaren 1914-1918. Van feitelijke deelname aan oorlogshandelingen als afzonderlijke studenteneenheden is geen sprake meer, maar vanwege de lange geschiedenis en de relatie met het Koningshuis blijven de Studentenweerbaarheden onder de Krijgsmacht een rol spelen. Bij Koninklijke huwelijken, begrafenissen en Prinsjesdag geven ze acte de presence als 'militaire' eenheid. Verder nemen ze ook deel aan militaire oefeningen, als gast bij hun zogenaamde 'Moederregiment'. Er waren 75 studenten op de Markt in Delft aanwezig.
Op 11 maart 1953 kreeg de luchtmacht het predikaat 'Koninklijke' toegekend. Daarmee was dit onderdeel van de Nederlandse krijgsmacht een gelijkwaardig en zelfstandig onderdeel van de krijgsmacht. Momenteel werken bijna 12.000 mensen bij de Koninklijke Luchtmacht. Zij zijn actief ten behoeve van de inzet van het luchtwapen bij de verdediging van het Nederlandse en bondgenootschappelijke luchtruim. Ongeveer 1.800 militairen werden ingezet voor de uitvaart van Prins Bernhard.
1.472 militairen van de Koninklijke Luchtmacht waren betrokken bij de ereafzetting op 11 december zelf. 202 militairen liepen in de stoet mee. Verder maakten 24 officieren in de rang van majoor tot en met kolonel deel uit van de dodenwacht op Paleis Noordeinde en waren 31 luchtmachtmilitairen in de rang van soldaat tot luitenant betrokken bij de fakkelwacht. Acht dragers van de Koninklijke Luchtmacht werden op 11 december ingezet om de kist het Paleis Noordeinde uit te dragen.
Zoals ook bij de eerdere uitvaarten leverde de Koninklijke Landmacht wederom de meeste militairen. Dit onderdeel van de krijgsmacht beschikt over ruim 33.000 burgermedewerkers en militairen. Verschillende onderdelen speelden een grote rol in een aantal uiteenlopende plechtigheden. Tussen een aantal van deze onderdelen en het Koninklijk Huis bestaan nauwe banden, zoals met het garderegiment Grenadiers en Jagers. De grootste bijdrage leverde de Landmacht aan de ere-afzetting op 11 december. Maar liefst 2.760 militairen namen hieraan deel. Alle militairen in de ere-afzetting droegen het dagelijks tenue met onderscheidingen. De militairen waren afkomstig van een groot aantal eenheden van de Koninklijke Landmacht. Tijdens en voor de uitvaart was voor sommige onderdelen een speciale rol weggelegd, vanwege hun band met de Prins in het bijzonder of het Koningshuis in het algemeen.
De Koninklijke Marechaussee (KMar) is naast de Koninklijke Marine, de Koninklijke Landmacht en de Koninklijke Luchtmacht, het vierde krijgsmachtdeel. De Koninklijke Marechaussee is een politieorganisatie met een militaire status en heeft een gevarieerd takenpakket waaronder ook tal van ceremoniële taken met betrekking tot het Koninklijk Huis. Van oudsher bestaat er een nauwe band tussen het Koninklijk Huis en de Koninklijke Marechaussee. In 1908 wees Koningin Wilhelmina de beveiligingstaak van het Koninklijk Huis toe aan de Marechaussee. In 1956 werd Koningin Beatrix, toen nog prinses, 'Schutsvrouwe' van het Wapen der Koninklijke Marechaussee. Van de ruim 6800 mensen die werkzaam zijn bij de Koninklijke Marechaussee werden 800 militairen ingezet bij de uitvaart en de voorbereidingen.
Direct op 1 december tot het moment waarop de Prins werd overgebracht naar Paleis Noordeinde stonden op Paleis Soestdijk twee ereposten opgesteld. Ook op Paleis Noordeinde stonden daarna twee ereposten opgesteld. Op 5 december werd het stoffelijk overschot van de Prins met Groot Motor Ere-escorte van de Koninklijke Marechaussee overgebracht naar Paleis Noordeinde. Dit ere-escorte bestond uit 16 motorrijders en een commandant die allen het ceremonieel tenue droegen. De grootte van het Groot Motor Ere-escorte wordt overigens bepaald door het staatshoofd. De marechaussee nam in de nachtelijke uren ook de dodenwacht in de Chapelle Ardente voor haar rekening. Deze werd uitgevoerd door twee ceremoniële ereposten van de Koninklijke Marechaussee.
Op de dag van de uitvaart op 11 december stonden de ceremoniële dubbelposten van de Koninklijke Marechaussee op vrijwel alle locaties opgesteld. Net als bij de eerdere uitvaarten maakten 25 ruiters van de Bereden Ere-escorte Koninklijke Marechaussee deel uit van de rouwstoet.
De twee verschillende hoofdgroepen van de Koninklijke Marine, te weten de Vloot en het Korps Mariniers, beschikken samen over bijna 12.000 militairen. Het Korps Mariniers bestaat momenteel uit ongeveer 3.200 Mariniers. In totaal werden circa 2.000 militairen ingezet van beide hoofdgroepen. Evenals bij de eerdere Koninklijke uitvaarten leverde de Koninklijke Marine weer veel militairen voor de ere-afzetting. Maar dit keer traden ook andere onderdelen dan gebruikelijk op de voorgrond, onder andere in de rouwstoet.
Het Korps Mariniers maakte met 101 mariniers in ceremonieel tenue deel uit van de rouwstoet. Verder stonden 128 militairen van het Korps Mariniers en de Marinierskapel op de Markt in Delft.
Van de Vloot werden eveneens 101 militairen ingezet in de rouwstoet. Daarnaast stonden 1472 militairen opgesteld in de ere-afzetting. Het vlootpersoneel was afkomstig van schepen en walinrichtingen van de Koninklijke Marine. Detachementen van de vloot werden geleverd door:
Op de Markt in Delft was op 11 december ook een rol weggelegd voor 51 militairen van het Korps Adelborsten van het Koninklijk Instituut Marine in Den Helder. Dit Korps bestaat uit toekomstige beroepsofficieren van de Koninklijke Marine. Elke studierichting van dit instituut is te herkennen aan een eigen kraagembleem. De adelborsten zijn bovendien te herkennen aan de rode ondergrond waarop de emblemen geplaatst zijn. De kraagemblemen van beroepsofficieren zijn gewoon op de blauwe ondergrond van het uniform geplaatst.
Net als bij de eerder Koninklijke uitvaarten speelde ook bij deze uitvaart de muzikale ondersteuning een grote rol. Van verschillende onderdelen van de krijgsmacht waren dan ook muzikanten aanwezig op de dag van de bijzetting. Het gecombineerd Fanfarekorps Trompetter Korps Bereden Wapens en het Fanfare Korps
Koninklijke Landmacht speelden als onderdeel van de erewacht voor paleis Noordeinde. Als onderdeel van de stoet liep de Koninklijke Militaire Kapel vooraan mee, terwijl de Kapel van de Koninklijke Luchtmacht meeliep in het achterste deel van de rouwstoet. De Koninklijke Militaire Kapel bestaat uit 56 muzikanten en de kapel van de Koninklijke Luchtmacht bestaat uit twee ensembles: het Orkest en de Drumfanfare. Het Orkest is een professioneel harmonieorkest met 52 musici en de Drumfanfare bestaat uit 22 jonge musici. Gezamenlijk treden het Orkest en de Drumfanfare op tijdens grote taptoes, erewachten en staatsbegrafenissen.Als onderdeel van de erewacht van het Korps Mariniers stond de Marinierskapel der Koninklijke Marine opgesteld voor de Nieuwe Kerk op de Markt in Delft. Deze kapel, die uit geschoolde muzikanten bestaat, werd opgericht in 1945. De Marinierskapel treedt jaarlijks zo'n 150 keer op waaronder ook bij officiële gebeurtenissen van de Marine. Dit onderdeel bestaat uit 81 militairen.
Vanaf het moment dat bekend werd dat Prins Bernhard was overleden werden de eerste voorbereidingen getroffen voor het militaire ceremonieel tijdens de daarop volgende dagen. Direct vanaf de sterfdag stonden bij het Paleis Soestdijk twee ereposten van de Koninklijke Marechaussee opgesteld. In Irak werd op 2 december stilgestaan bij het overlijden van de Prins. De in Irak aanwezige militairen waren van het 11 infanteriebataljon Luchtmobiel. De daarin
vertegenwoordigde Garderegiment Grenadiers en Jagers hebben een bijzondere band met het koningshuis en met de Prins in het bijzonder. Op alle bases werd de vlag halfstok gehangen en tijdens het ochtendappèl van 2 december werd stilgestaan bij het overlijden van de Prins. In Nederland werden ondertussen voorbereidingen getroffen voor het overbrengen van het lichaam van de Prins naar Paleis Noordeinde.Op zondag 5 december, zes dagen voor de uitvaart, werd het stoffelijk overschot van Prins Bernhard overgebracht naar Paleis Noordeinde in 's-Gravenhage. Anders dan bij de overbrenging van Claus en Juliana werd de Prins nu uitgeleide gedaan door een erehaag van veteranen.
Een groep van acht hoornblazers, boswachters en jachtopzichters blies het signaal 'Einde Jacht', waarna de familie in de volgauto's stapte. Onder begeleiding van een motorescorte van de Koninklijke Marechaussee werd de Prins naar 's-Gravenhage gebracht. Alle motorrijders en droegen het ceremonieel tenue. Bij aankomst bij Paleis Noordeinde werd de kist met daarin de Prins door acht leden van de Koninklijke Marechaussee het paleis ingedragen. Daar werd de Prins opgebaard in de Chapelle Ardente. De Prins werd opgebaard in het dagelijks tenue van de Koninklijke Luchtmacht. De kleding en herkenningstekens horen bij de rang van generaal-vlieger die de prins bekleedde. Bij de baar van Prins waren drie draagkussens geplaatst. Op een daarvan was de onderscheidingsvlag van de Prins aangebracht, op de tweede de onderscheiding Commandeur Militaire Willems-Orde en op het derde kussen lagen 13 onderscheidingen. Alles in overeenstemming met de wensen van de Prins.
In de Chapelle Ardente werd 24 uur per dag een dodenwacht opgesteld. Deze dodenwacht bestond tussen 08.30 en 23.30 uur uit vier hoofdofficieren, ter linker- en rechterzijde van de baar. Tussen 23.30 en 08.30 uur werd een beperkte dodenwacht uitgevoerd door twee ceremoniële ereposten van de Koninklijke Marechaussee. Naast de dodenwacht stonden in de Chapelle Ardente ook nog vier ereposten opgesteld. Het Garderegiment Fuseliers Prinses Irene vormde deze erepost.
Op 6 december begon het officiële rouwbeklag met een dodenwake door Pieter van Vollenhoven in het ceremonieel tenue van de Koninklijke Luchtmacht, de prinsen Willem-Alexander en Maurits in het tenue van de Koninklijke Marine en prins Pieter-Christiaan in het ceremoniële tenue van de Koninklijke Marechaussee. Allen droegen linten, plaques en halskruizen. Vanaf 14.00 uur defileerden als eersten de ministers van Staat en oud-premiers langs de baar. Daarna was het de beurt aan de leden van het kabinet, de Kamerleden en de commissarissen van de Koningin. Ook internationale diplomaten en leden van het Internationale Gerechtshof in Den Haag liepen langs de kist. Vanaf dinsdag 7 december tot en met donderdag 9 december kon het publiek officieel de laatste eer bewijzen aan Prins Bernhard.
Gedurende de periode van het rouwbeklag stond buiten bij het paleis 's avonds een fakkelwacht opgesteld. De fakkelwacht bestond uit 31 militairen van de verschillende krijgsmachtonderdelen. Bij het invallen van de duisternis werd de fakkelwacht opgesteld en hield men de wacht tot de dageraad. Tot de bijzetting waren 138 militairen betrokken bij de dodenwacht, 124 bij de fakkelwacht en 18 militairen bij de Erepost Chapelle Ardente.
Naast de officiële plichtplegingen werd op de achtergrond hard gewerkt aan de voorbereidingen voor de uitvaart zelf. In de week voorafgaand aan de uitvaart werden onder andere bij het Depot Ceremoniële Tenuen en Sabels in Rijswijk de honderden tenues gepast en klaargemaakt. Op 7 december was het de beurt aan de Gele Rijders om hun tenues te passen en daarna volgden nog verschillende andere onderdelen. Omdat bij de uitvaart op verzoek van Prins Bernhard de nodige ceremoniële aanpassingen werden doorgevoerd, zou de verstrekking van sommige uniformdelen zelfs pas op het laatste moment geschieden. Met de nodige inspanningen waren bij de bijzetting van Prins Bernhard op zaterdag 11 december niettemin alle militairen volledig correct gekleed. Op de dag van de uitvaart zouden tientallen verschillende uniformen te zien zijn. Op de Schietbaan Waalsdorp in 's-Gravenhage oefende het Cavalerie Ere-escorte met de paarden om ruiter en paard aan elkaar te laten wennen. Veel militairen verkenden de route van de rouwstoet om mogelijke obstakels op te kunnen ruimen. Ook werd de huisvesting geregeld voor de militairen vooraf en gedurende de uitvaartplechtigheid. Daartoe werden een aantal locaties, waaronder het Feijenoordstadion, gereed gemaakt voor de opvang en verzorging van zo'n 7.000 militairen.
In Delft zelf werd alle straatmeubilair en verkeersborden weggehaald en werden dranghekken en wegbewijzering geplaatst. Dit alles met het oog op een probleemloze passage van de honderden militairen en de rijtuigen, maar ook om de toestroom van het publiek in goede banen te kunnen leiden.
Op 11 december vond de uitvaart en bijzetting van het stoffelijk overschot van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Bernhard plaats. Al vroeg startten de voorbereidingen voor het opstellen van de rouwstoet en de 13,2 kilometer lange ere-afzetting. Vanuit de verschillende verzamelpunten, waaronder het Feyenoordstadion in Rotterdam, werden de militairen met bijna tweehonderd bussen naar de verschillende locaties gereden vanwaar zij zouden deelnemen aan stoet of ere-afzetting. De bereden escortes verzamelden zich in de omgeving van Waalsdorp. Het militaire ceremonieel werd voorafgegaan door een inspectie. De mandataris van Defensie, Brigade-Generaal Hijlco Komen (Souschef Operatiën bij het Operationeel Commando van de Koninklijke Landmacht) inspecteerde de ere-afzetting vanaf het Instituut Defensie Leergangen tot aan de Nieuwe Markt in Delft.
Rond 9.40 uur werd bij Paleis Noordeinde het stoffelijk overschot van de Prins op een affuit met kanon van het type 7-Veld geplaatst. Hiermee werd een oude militaire traditie in ere gehouden. In het eerste deel van de rouwstoet was de rol van de krijgsmacht beperkt tot een ere-escorte Koninklijke Marechaussee van 24 ruiters met commandant vooraf, vervolgens een bereden ere-escorte van het Korps Landelijke Politiediensten van eveneens 24 ruiters en commandant. Na het affuit met kanon, dat begeleid werd door acht officieren der Artillerie te voet volgde nog een eredetachement van het Korps Rijdende Artillerie met 8 ruiters en een
commandant. Een ere-escorte der Cavalerie van 24 ruiters met commandant sloot dit deel van de stoet af. Pas toen de naaste familie zich bij het Instituut Defensie Leergangen bij de stoet aansloot, was er sprake van een echte uitvaartstoet. In het tweede deel van de stoet, van het Instituut Defensie Leergangen naar de Nieuwe Kerk, was de aanwezigheid van de krijgsmacht nog veel groter.De stoet werd vooraf gegaan door een militair ere-escorte te voet met in het voorste deel de Koninklijke Militaire Kapel, Commandant voorste deel, een eredetachement van de Koninklijke Marine (Compagnie Korps Mariniers) met 101 man, een eredetachement van de Koninklijke Landmacht (Regiment Infanterie Johan Willem Friso) met 101 man en een eredetachement van de Koninklijke Luchtmacht (squadron) met eveneens 101 man. In het volgende deel van de stoet reed het ere-escorte van de Koninklijke Marechaussee, gevolgd door de ruiters van het
Korps Landelijke Politiediensten.Hierna volgde het affuit met de lijkkist met verschillende begeleiders te voet. Tussen het affuit en de daarop volgende bloemenbrik reed het eredetachement van het Korps Rijdende Artillerie. Na de bloemenbrik volgden een tweetal rijtuigen met daarin de koninklijke familie. Achter deze rijtuigen kwam een commandant Cavalerie Ere-escorte met twee trompetters te paard, de standaardwacht Cavalerie Ere-escorte met zes ruiters en vervolgens het bereden ere-escorte van de Cavalerie met 24 ruiters. Hierna volgde de kapel van de Koninklijke Luchtmacht en ter afsluiting volgde nog een militair ere-escorte van eredetachementen van de Koninklijke Marine, de Koninklijke Landmacht (regiment Limburgse Jagers) en de Koninklijke Luchtmacht. Deze detachementen bestonden elk weer uit 101 militairen. In vergelijking met de uitvaart van Juliana was er veel meer militair vertoon te zien.
Vanaf het moment dat de rouwstoet Delft naderde werd door twee saluutbatterijen van de 11e afdeling Rijdende Artillerie elke minuut een schot afgevuurd. Dit hield aan tot het moment van bijzetting.
Een andere bijzondere uiting van militair ceremonieel werd gevormd door een fly-past van drie F-16 jachtvliegtuigen van de Koninklijke Luchtmacht en een Spitfire. De F-16's waren afkomstig van het 322 Squadron van de vliegbasis Leeuwarden, het eerste squadron van de luchtmacht dat door Prins Bernhard in juni 1943 werd opgericht. De Spitfire is een toestel waarin de Prins zelf vloog in de oorlogsjaren. De Spitfire werd gevlogen door generaal-majoor b.d. Berry Macco en is afkomstig van de Stichting Koninklijke Luchtmacht Historische Vlucht van de vliegbasis Gilze-Rijen. De vier vliegtuigen kwamen over op het moment dat het stoffelijk overschot van de Prins de Nieuwe Kerk werd binnengedragen. Ze vlogen in de missing-man formatie boven de Markt, waarna de Spitfire naar boven wegdraaide. Een dergelijke formatie wordt uitgevoerd als symbolisch afscheid van overleden vliegers.
De draagploeg die daarna de Prins de Nieuwe Kerk in Delft indroeg bestond uit acht militairen van de Huzaren van Boreel. Deze draagploeg droeg tenslotte de kist de Koninklijke grafkelder in. De wijze waarop de kist werd gedragen was dezelfde als bij Claus en Juliana. Het zogenaamde schouderdragen van de overledene is een oud gebruik dat vandaag de dag nog maar zelden aanschouwd kan worden. Al voor de Middeleeuwen was het schouderen van de overledene een gewoonte. Op veel oude afbeeldingen van begrafenissen is te zien hoe de kist of baar boven de schouders werd gedragen. In de 19de eeuw werd het schouderdragen steeds minder algemeen doordat de draagbaren te zwaar werden of omdat het gewoon niet meer de moeite loonde om dit zware werk te doen. Een rijdende baar is vandaag de dag zo gewoon bij begrafenissen dat het traditionele schouderdragen, zoals dat bij de Koninklijke uitvaarten in het openbaar te zien is, een opmerkelijke gebeurtenis vormt.
Vanaf het Paleis Noordeinde tot aan de Markt in Delft stonden aan weerszijden van de weg meer dan 6.000 militairen van de verschillende krijgsmachtonderdelen opgesteld. Aan begin en eind waren speciale erewachten opgesteld. De erewacht voor paleis Noordeinde bestond uit honderd militairen van het Regiment Stoottroepen Prins Bernhard en het gecombineerde Fanfare Orkest Trompetterkorps Bereden Wapens en Fanfare Korps Koninklijke Landmacht. Nabij paleis Noordeinde en Instituut Defensie Leergangen maakten ook bijna 400 veteranen deel uit van de ere-afzetting. In tegenstelling tot bij de eerdere uitvaarten was de rol van de veteranen nu meer bijzonder. De militairen in de ere-afzetting waren uitgerust in het dagelijks tenue met persoonlijk wapen. De commandanten droegen het sabel. Bij het passeren van de stoet werd door alle militairen de eregroet gebracht. De ere-afzetting op de Markt in Delft bestond uit 382 militairen, bestaande uit:
De Erewacht op de Markt in Delft werd verzorgd door militairen van het Korps Mariniers en de Marinierskapel der Koninklijke Marine. Alle militairen droegen het ceremoniële tenue van de mariniers.
Op zaterdag 11 december waren in totaal bijna 50.000 mensen op de been om de uitvaart gade te slaan. Ongeveer 3,5 miljoen mensen besloten thuis de uitvaart voor tv te bekijken. Wat vooral indruk maakte deze dag was het overvliegen van de F-16's en de Spitfire. Een waardige afsluiting van het militaire ceremonieel rond de uitvaart van Prins Bernhard. (2005)