Grafpoëzie te Bierum (Gr.)

13 mei 2016

Beeldbepalend voor het dorp Bierum is de oude middeleeuwse kerk, gewijd aan Sint Sebastiaan. Een opvallende steunbeer tegen de westgevel van de toren behoedt deze tegen verzakkingen. Van 1811 tot 1989 was Bierum hoofddorp van de gelijknamige gemeente, die de dorpen Bierum, Holwierde, Godlinze, Krewerd, Losdorp en Spijk omvatte. Na 1989 verloor de gemeente haar zelfstandigheid en ging op in de gemeente Delfzijl.

Kerk Bierum

{seog:disable}Een wandeling over het kerkhof rond de kerk en de begraafplaats aan de Luingaweg maken duidelijk welke rol geloof en kerk in de loop van de tijd hier hebben gespeeld. De Afscheiding, geïnitieerd door dominee Hendrik de Cock, heeft hier zijn sporen nagelaten. Sinds 1835 hielden “Afgescheidenen” in Bierum huisgodsdienstoefeningen omdat ze zich niet konden verenigen met de leer, die in de officiële kerk werd verkondigd. Deze “Afgescheidenen” waren strikter in de leer dan menig afgescheiden groep in de nabije omgeving, zoals bijvoorbeeld te Spijk. Zij wensten geen verzoek te richten tot de overheid om vrijheid van godsdienst en zich te melden als nieuwe kerkformatie. De gemeenten, die dat wel deden, werden Christelijke Afgescheiden Gereformeerde Kerk genoemd. De gemeenten, die evenals Bierum dit niet deden, droegen de naam Gereformeerde Kerk onder ’t kruis.

Graf Ds. MeulenbruggeIn 1869 besloten gemeenten van de Christelijke Afgescheiden Gereformeerde Kerk samen te gaan met gemeenten van de Gereformeerde Kerk onder ’t kruis om verder te gaan als de Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland. Bierum ging daarin niet mee en wilde wachten op wat zij zagen als “de werken des Heeren”. Drijvende kracht hierachter was ongetwijfeld dominee G. J. Meulenbrugge, die de gemeente diende van 1836 tot zijn overlijden in 1886. Een jaar later, in 1887, kwam het ook in Bierum tot een hereniging. Dominee Meulenbrugge ligt begraven op het kerkhof van Bierum bij de Sebastiaankerk. Een rijk bewerkte zerk dekt het graf en staat in schril contrast tot de sobere levensstijl van de “kleyne luyden”. We treffen op de zerk symbolen aan van christelijke en algemene aard voor het sterven, maar verwonderlijk is het oude mythische teken van de Ouroboros, de in zijn staart bijtende slang. De Ouroboros staat immers voor de eindeloze cyclus van geboorte, dood en wedergeboorte. Kenden de opdrachtgevers, die de zerk lieten vervaardigen, de mythische achtergrond van deze zich in de staart bijtende slang wel? Met het boek op het anker maakte men in elk geval duidelijk, dat voor dominee Meulenbrugge’s geloof en werk de Bijbel het anker was. En met het citaat uit Daniël 12: 3 “De leraars nu zullen blinken als de glans des uitspansels, en die er velen regtvaardigen, gelijk de sterren, altoos en eeuwiglijk.” heeft men Meulenbrugge in zijn persoon en in zijn werk willen schetsen.

 

Op het kerkhof

All’ die tot mij komt treden
die neem exempel vrij,
Al lig ik hier beneden
Ik ben geweest als gij.

Het is een grafdicht, dat op veel kerkhoven en begraafplaatsen in allerlei variaties wordt aangetroffen. Het grafdicht wil de lezer diens eigen sterfelijkheid doen beseffen. We treffen het aan op het graf van Arend Hindriks de Maar. Arend werd geboren op 8 maart 1826 als zoon van een landbouwer op Biessum, een wierdedorp onder Delfzijl. De Maar overleed op 22 maart 1883 te Bierum. Zijn echtgenote overleed op 12 februari 1920 te Zuidlaren, waar zij jarenlang was opgenomen in de psychiatrische instelling Dennenoord.

De dood maait aller leven af,
en doet ons dalen in het graf,
reeds gingen vrouw en kroost mij voor;
en ik volgd’ ook op ’t zelfde spoor.
Gelukkig die een hooger goed
gevonden heeft door Jezus bloed.

Grafzerken voor het echtpaar Veenkamp

Zien we op sommige zerken of stèles de zeis als symbool voor de dood, in dit grafdicht wordt het verwoord: de dood maait aller leven af. Kornelis Harms Veenkamp was landbouwer. Zijn geloof wordt verwoord in de laatste regels van het grafdicht. Het heeft hem staande gehouden in het verlies, waarvan we deelgenoot worden gemaakt in de derde regel. Veenkamp was 65 jaar, toen hij overleed op 3 februari 1870.

Hier rust zij die in nederigheid
tot weldoen immer was bereid
wat rouw ook haar gemis moog’ geven:
het is de hoop die ‘t leed verzacht
zij heeft naar ware deugd getracht
in hoop op ’t eeuwig zalig leven.

Het grafdicht op het graf van Kornelia Jacobs Veenkamp-Smidt ademt de bijbelse drieslag geloof, hoop en liefde naar Paulus’ woord in 1 Korinthiërs 13: “En nu blijft geloof, hoop en liefde, deze drie; doch de meeste van deze is de liefde”. Kornelia overleed op 18 september 1868, ruim 55 jaar oud.

Grafzerk Aldert Derk Omta

Een rustdag was ‘k een bloem gelijk,
De andre hier bij ’t doodenrijk;
Zoo is de mens dan als het gras
dat heden is, en morgen was.

Aldert Derk Omta overleed op 5 juni 1878. Hij was toen ruim 16 jaar oud. Het grafdicht werpt een aantal vragen op. Wat wordt bedoeld met de rustdag en de ‘andre’ (dag)? Gaat het wat de rustdag betreft om een zondag en is de ‘andre’ de volgende zondag? 5 juni 1878 was echter een woensdag. Moeten we bij rustdag misschien denken aan een rustige dag tijdens een ziekte? Alles leek heel goed te gaan, maar de dag erop ging het helemaal mis. De derde en vierde regel van het grafdicht verwijzen naar gedachten uit het boek der Psalmen, waar het gaat om de vergankelijkheid van de mens. “Gij doet de mens wederkeren tot verbrijzeling, en zegt: Keert weder, gij mensenkinderen! Want duizend jaren zijn in Uw ogen als de dag van gisteren, als hij voorbijgegaan is, en als een nachtwaak. Gij overstroomt hen; zij zijn gelijk een slaap; in de morgenstond zijn zij gelijk het gras, dat verandert; in de morgenstond bloeit het, en het verandert; des avonds wordt het afgesneden, en het verdort.” Psalm 90: 3-6 (Statenvertaling)

O mensch! bedenk u eind
terwijl gij zijt gezond;
En bouw u fundament
op eenen vasten grond.

De nabestaanden van landbouwer Tidde Suines Westing, die overleed op 9 juli 1870 op 53-jarige leeftijd, spreken ons in dit grafdicht vermanend toe. Ongetwijfeld hebben ze gedacht aan Jezus’ woorden, toen hij zei: “Een iegelijk dan, die deze Mijn woorden hoort en dezelve doet, die zal ik vergelijken bij een voorzichtig man, die zijn huis op een steenrots gebouwd.” Mattheüs 8: 24 (Statenvertaling)

Al moet de band des echts,
Voor dood en graf bezwijken
De liefde blijft en zal
Voor man noch kindren wijken.

Geertruida Offeringa-Bottema werd slechts 25 jaar. Ze overleed op 19 september 1884. Sinds 31 mei 1877 was zij de echtgenote van molenaar Willem Offeringa. Van hun drie kinderen, Roelof, Grietje en Pieter, overleed Grietje op 6 oktober 1881, nog maar 1 jaar oud. Op haar grafsteen lezen we:

Een roosje pas ontloken
is door den dood geveld,
en van haar steel gebroken
en hier ter plaats besteld.

Het is een grafdicht, dat we ook aantreffen op de grafsteen van Jan Hendrik Biewenga. Jan Hendrik werd geboren op 21 januari 1882 en overleed op 27 april 1882. 

Geert Post Wiertsema was bijna 22 jaar oud, toen hij overleed op18 oktober 1858. Hij was de zoon van de landbouwer Pauwel Wierts Wiertsema en diens echtgenote Trijntje Geerts Post.

Hij leeft al is hij hier begraven
Hij leeft tot in al d’ eeuwigheid
En mag alreeds de eerkroon dragen
Die hem door Jezus was bereid.
Hij looft met al de zaalge Geesten
Den nooit volprezen naam van Hem
Die is en was en eens zal komen
Die heerscht in ’t nieuw Jeruzalem.
Welzalig hij! Hij wordt gedragen
Tot zachte rust in Abrams schoot,
Ontdaan van ’t geen hem hier mishaagde
Verlost door eenen zaalgen dood.

Uit de tekst van het grafdicht kunnen we opmaken waaruit het gezin leefde en welke kerkelijke richting men was toegedaan. Vooral het gedachtengoed uit het boek Openbaring is zeer herkenbaar. Meermalen wordt daar ook gesproken over de eerkroon, zoals in Openbaring 2: 10: “Wees getrouw tot den dood, en Ik zal u geven de kroon des levens”. Bescheidener van omvang, maar dezelfde geest ademend, is het grafdicht op de zerk van het graf van Trijntje Geerts Post.

Hier ligt begraven Trijntje Post,
Die naar haar wensch nu is verlost
Van moeite strijd en zonden.
Die vrede vond in Jezus bloed
En thans door Hem haar hoogste goed
Voor eeuwig heeft gevonden.

Trijntje Geerts Post, echtgenote van Pauwel Wierts Wiertsema, overleed op 4 juni 1874, 71 jaar oud. In dit grafdicht is Jezus, in wiens offer aan het kruis zij vrede vond, haar hoogste goed.

Stèle op het graf van de kinderen Wiertsema

Van ’t twaalftal
Dat de Heer ons gaf
Rust hier een drie
tal in het graf
Mogten z’ eens als
zaalge heme
lingen des
Vaders heilgen
troon omringen

Het leed van het verliezen van kinderen is Pauwel Wierts Wiertsema en zijn echtgenote Trijntje Geerts Post niet bespaard gebleven. Op de stèle van Hinderika (7 maart 1850 – 16 maart 1850), Pauwel (1 februari 1853 – 19 mei 1853) en Abel (24 juli 1856 – 11 april 1864), drie van de twaalf kinderen van het echtpaar, lezen we hoe de ouders met hun verdriet zijn omgegaan.

Grafzerk Pauwel Wierts WiertsemaOp ’t somber graf klinkt ’s hemels stem
Gods dooden rusten veilig.
Die in Hem sterft, die leeft met Hem
Verlost van moeite, heilig.
De ziele rust van nu voortaan.
Het werk dat volgt biedt vruchten aan.
Rust Wiertsema dan in het stof
Uw stof verbeidt hier ’t hemelhof.

Pauwel Wierts Wiertsema (31 januari 1797 – 26 januari 1870) was landbouwer, ouderling van de Gereformeerde Kerk onder ‘t kruis en lid van de Provinciale Staten van Groningen. Het grafdicht is een aaneenschakeling van verwijzingen naar Bijbelwoorden. Meermalen is er sprake van stemmen uit de hemel, met name in het Bijbelboek Openbaring. Uit dat Bijbelboek hebben bij het samenstellen van dit grafdicht de woorden: ”En ik hoorde een stem uit de hemel, die tot mij zeide: Schrijf, zalig zijn de doden, die in de Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid en hun werken volgen met hen.” Openbaring 14: 13 (Statenvertaling), een grote rol gespeeld.

De dood maait aller leven af
En doet ons dalen in het graf;
Gelukkig die dan is bereid,
Den hemel met zijn zaligheid:
Zijn deel vergaat dan nimmermeer;
Dat zij mijn deel nu bij den Heer!

Het beeld ,dat wordt geschetst in de eerste twee regels van het grafdicht keert vaak terug op grafstenen. We zagen het in het grafdicht op het graf van Kornelis Veenkamp. Wobbechien Tiemens van der Klip, echtgenote van landbouwer Jan Jans Hijbels is overleden op 7 januari 1875, ruim 81 jaar oud. Het grafdicht zegt: wie bereid is voor de hemelse zaligheid is een gelukkig mens en hij/zij mag weten, dat het daarvan deel uitmaken nooit zal vergaan. Het is die zekerheid, die men zal hebben toegekend aan Wobbechien, al ligt in de laatste regel ook een bede daartoe besloten.

Hier rust een sterveling/ die zes en tachtig jaren
in ’s werelds wisseling/ Gods goedheid mogt ervaren
Betreurd door Bierums volk/zonk ’t zielloos lyk hier neder
uw liefde Immanuel/ zoo godlyk groot en teder
was ook het uitzicht/ van dees vrouw hier beneden
haar hope zy vervult/ in ’t ryk van zaligheden
Wil wandelaar by deese zerk/ d’ aloude braafheid eeren
en stervend op uw weg/ een zalig sterven leeren

Beschrijft dit grafdicht het leven van een innig gelovige vrouw, die blijkbaar erg geliefd was in het dorp, het roept ook op tot bezinning, zoals we lezen in de laatste twee regels. Fenje Eises, weduwe van Harm Klasen Vegter, overleed op 23 oktober 1803, bijna 86 jaar oud.

Hoe ook de mensch hier zwoegt en draaft
Hoe nuttig hij mag schijnen
En welke schat hij ook begraaft
Zal ‘t alles toch verdwijnen
Gelukkig hij die een hooger goed
Gevonden heeft in Jezus bloed!

Berend K. Hofstee, die op 25 december 1872 overleed op 72-jarige leeftijd, was landbouwer. In het grafdicht wordt gesproken van zwoegen en draven. Het boerenbestaan kende dat. Ongetwijfeld beschouwde men de boer als een nuttig lid van de samenleving. Zou het begraven van de schat wijzen op het zaad, dat in de akker moet verdwijnen om vrucht te gaan dragen? Het gaat allemaal voorbij. IJdelheid der ijdelheden zegt in de Bijbel de Prediker. Hofstee heeft een hoger goed gevonden in het offer van Jezus aan het kruis.Over het graf van Hofstee heen wordt de boodschap van dat “hooger goed” uitgedragen aan ieder, die het maar horen wil.

Op ’t onverwachts zonk in dit graf
’t aanminnig wicht dat God ons gaf
Fel bloedt ons ouderharte
Doch zien we op Gods liefde en trouw
Die ’t zaad zijns volks aanschouwen wou
zulks lenigt onze smarte.

Bijna zes jaar was Jeike Wiertsema, toen ze overleed op 23 januari 1881. Haar overlijden werd niet verwacht en men kan zich het diepe verdriet van vader Hendrik Wiertsema en moeder Trijntje Wiersema voorstellen. Ze hebben het overlijden van hun dochtertje in geloof aanvaard. In de versregel “die ’t zaad zijns volks aanschouwen wou” klinkt de tale Kanaäns. De taal, die verwant is aan de taal van de Statenbijbel en gebruikt in orthodoxe kringen. Eenvoudig gezegd: God in zijn liefde en trouw houdt het oog gericht op de kinderen van zijn volk.

O mensch denk
Tog aan mij hoe
Kort gij zijt van
Duur dat ’t leven
Is een damp de
dood wenkt ieder
uur

Trijntje Harms Bos (23 maart 1825 – 18 mei 1878) was de echtgenote van kleermaker Pieter Idema. Trijntje was geen lang leven beschoren, ze werd slechts 53 jaar. Het grafdicht, dat oproept tot bezinning, beschrijft de onzekerheid van het leven en grijpt terug op woorden uit de brief van Jacobus: “Welaan nu gij, die daar zegt: Wij zullen heden of morgen naar zulk een stad reizen, en aldaar een jaar doorbrengen, en koopmanschap drijven, en winst doen. Gij, die niet weet, wat morgen geschieden zal, want hoedanig is uw leven? Want het is een damp, die voor een weinig tijds gezien wordt, en daarna verdwijnt.” Jacobus 4: 13,14 (Statenvertaling)

Jong van jaren ligt
Haar Nietig stof
Hier neer. ’T Was uw
Wil en welbehagen
Wijze goede Hemelheer.

Josina Harmina Smit werd op 30 september 1874 geboren te Losdorp als dochter van Pieter Smit, landbouwer en Johanna Meijer. Ze overleed op 3 april 1895 te Bierum. Haar overlijden hebben de ouders aanvaard als Gods wil en welbehagen. God als Hemelheer vinden we terug in de berijming van Psalm 35 uit 1773: Twist met mijn twisters, Hemelheer. De bundel van 1773 kwam tot stand in opdracht van de Staten-Generaal en ademt op veel plaatsen de geest van de Verlichting.

Grafsteen voor de kinderen Meijer’t stof van een zes-
tal spruiten rus-
ten hier in ’t koele
graf, God wil hun
’s hemels poort ont-
sluiten God, die hun
’t leven gaf.

Zes kinderen heeft het echtpaar Meijer-Reker naar het graf moeten brengen. Het waren:
Trijntje (6 januari 1836 – 7 maart 1847)
Wessel (14 maart 1837 – 22 mei 1838)
Jan (24 maart 1845 – 16 januari 1848)
Trijntje (3 oktober 1849 – 13 mei 1857)
Aagtje Annette (29 augustus 1853 – 28 september 1853)
Harmiena (8 december 1841 – 1 october 1860)

Hoe ingrijpend moet het verlies in het leven van de ouders zijn geweest, toch klinkt er geen verwijt door in het grafdicht. Het loopt uit op een gebed om toegang tot de hemel voor hun kinderen. Er is het diepe besef, dat zij hun kinderen van God hebben ontvangen, die hun het leven gaf.

Dit is de poort des Heeren,
door de welke de recht
vaardigen zullen ingaan.
Ik wil U loven, omdat Gij
mij verhoord hebt, en mij
tot heil geweest zijt.

Het grafdicht op het graf van Geessien Wiertsema zijn de verzen 20 en 21 van Psalm 118. Geessien werd geboren op 8 oktober 1827 en overleed op 18 oktober 1893. Zij was de echtgenote van landbouwer Jakob Aldert Omta.

Al moet de band
des echts voor dood
en graf bezwijken
de liefde blijft en
zal van man noch
kindren wijken

Dit gedicht op het graf van Anje Wiersema wordt vaker aangetroffen, zoals op het graf van Geertruida Offeringa, overleden in 1884. Anje werd geboren op 2 december 1834 te Wagenborgen en overleed op 12 mei 1893 te Bierum. Haar echtgenoot, afkomstig uit Usquert, was bakker Harm Knol Meter.

Hij, d’ een’ge zoon,
der oud’ren vreugd,
ontviel hun in
zijn prille jeugd.
Maar Jezus zegt
zoo troostelijk
der kinderkens
is ’t hemelrijk.


Freerk Jans Hofman overleed op 7 augustus 1864, nog maar 5 jaar oud. Hij was de zoon van landbouwer Jan Jans Hofman en Jantje Vennema. Diep verdriet moet het ouderhart hebben verscheurd, maar troost hebben de ouders geput uit Jezus’ woorden: “Laat af van de kinderkens, en verhindert hen niet tot Mij te komen; want derzulken is het Koninkrijk der hemelen.” Mattheüs 19: 14 (Statenvertaling)

Aan u o zorg volle
man en vader
is deze grafpaal
toegewijd
de Heer de groote
zegenader riep
U van hier naar
D’ eeuwigheid. Rust
zacht hier tot den
jongsten morgen
uw taak op aard
was afgedaan, uw
ziel ontdaan van
aardsche zorgen
Loof nu des Heeren
groote daan

Stèles voor het echtpaar Hofstee

De nabestaanden van landbouwer Kornelis K. Hofstee (22 december 1798 – 15 juni 1850) zullen bij dit grafdicht gedacht hebben aan het 11e vers van Psalm 33: Laat ons alom zijn lof ontvouwen! In Hem verblijdt zich ons gemoed, Omdat wij op zijn naam vertrouwen, dien naam zoo heilig, groot en goed. Goedertieren Vader, milde zegenader, stel uw vriend' lijk hart, op wiens gunst wij hopen, eeuwig voor ons open; weer steeds alle smart. In verband met het rijm wordt niet gesproken van zegenaar, maar van zegenader. Bedoeld is God als de goedertieren Vader, die mild zegent. Het woord zegenaar als zodanig komt in de Bijbel niet voor.

Aan u door ons
beminde moeder
Zij deze grafpaal
toegewijd.
De heer uw Schep
per albehoeder
riep u van hier
naar d’ eeuwigheid
Met twee u voor
Gegane panden
uw taak op aard
was afgedaan.
Uw ziel ontboeid
van aardsche banden
Zing nu des Heeren
groote daan.

Het grafdicht op het graf van Aaltje T. Westing (2 maart 1804 – 7 juli 1863), echtgenote van Kornelis Hofstee, is een variant op dat van haar echtgenoot. God als Albehoeder komen we tegen in de berijmde Psalm 113, waar in het 5e vers de laatste regel luidt: Men loov` den grooten Albehoeder! Evenmin als Zegenaar komen we in de Bijbel Albehoeder voor God tegen. 

Op de begraafplaats

rust zacht moeder
naast uw man en kinderen
in het graf.
eenmaal roept ook ons
die bode, die u
deez’ sluimring gaf.

Anna Kort overleed op 24 augustus 1961, bijna 79 jaar oud. Haar echtgenoot Pieter Vos, overleed op 13 november 1918. Hun dochter Wea was nog maar 2 jaar, toen ze overleed op 15 november 1918, hun zoon Geert was 4 maanden oud, toen hij overleed op 13 november 1918. De Spaanse griep eiste in dit gezin als in zoveel gezinnen zijn zware tol. Jaren later moest Anna ook nog het overlijden meemaken van haar dochter Anje. Anje overleed op 18 augustus 1929 te Groningen; ze werd 20 jaar. Het beeld gebruikt voor de dood: de bode die u deez' sluimring gaf treffen we vaker aan.

gij daaldet
in het graf ter
neder. en juicht
tans voor den
troon. maar eens
zien wij elkan
der weder
hereenigd in
den Zoon.

Het grafdicht op het graf van Lammert Flikkema wil als veel van de grafdichten op graven van gelovige mensen in beelden vatten hoe men als gelovige christenen dacht over de dood en het leven na de dood. Het zijn beelden, die ontsproten zijn aan talrijke schriftgedeelten uit de Bijbel. Met name het Bijbelboek Openbaring speelt daarin een grote rol. Lammert overleed op 20 oktober 1899, bijna 24 jaar oud.

Stèle Jan Oosterhuiswat is de mensch
wat is zijn waarde
wat is ’t al wat hij
doet op aarde
zoo hij niet op de
vaste gronden
zijn heil in Jezus
heeft gevonden

In het grafdicht op het graf van de boerenknecht Jan J. Oosterhuis, die op 27 oktober 1898 overleed op 61-jarige leeftijd, krijgt het doen en laten van een mens eerst dan waarde wanneer die mens zijn heil in Jezus heeft gevonden. Dat wordt het richtsnoer voor het leven. Bepalen de eerste vier regels ons bij het gedachtengoed van het Oude Testament, met name Psalm 8, in de laatste vier regels wordt de boodschap van het Nieuwe Testament bondig samengevat.

hier lig ik in een
aardsche woning,
en ik verwacht mijn
waarde koning;
hier lig ik in het
aardsche dal,
totdat mij Christ-
us wekken zal.

Trientje Hoffius was weduwe van kuiper Ties Outsema. Zij overleed op 18 juli 1908, bijna 80 jaar oud. Mag het graf door sommigen gezien worden als een plek van ontbinding en ondergang, daar waar een mens een ”prooi der wormen” wordt, in dit grafdicht is het de aardsche woning, waar de gestorvene haar koning, dat is Christus, verwacht. Mogelijk heeft de dichter van het grafdicht gedacht aan de profetie van Ezechiël in het Oude Testament. In Ezechiël 37 gaat het over een dal vol beenderen, die door God tot leven worden gewekt. Het gewekt worden door Christus kennen we uit de evangeliën in de geschiedenissen van de opwekkingen van Lazarus, het dochtertje van Jaïrus en de jongeling van Naïn. Het geloof in de wederopstanding is het opstandingsgeloof, zoals de apostel Paulus dat verwoordde in 1 Korinthiërs 15:
20 Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, en is de Eersteling geworden dergenen, die ontslapen zijn.
21 Want dewijl de dood door een mens is, zo is ook de opstanding der doden door een Mens.
22 Want gelijk zij allen in Adam sterven, alzo zullen zij ook in Christus allen levend gemaakt worden.
23 Maar een iegelijk in zijn orde: de eersteling Christus, daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.
24 Daarna zal het einde zijn, wanneer Hij het Koninkrijk aan God en den Vader zal overgegeven hebben; wanneer Hij zal te niet gedaan hebben alle heerschappij, en alle macht en kracht.
25 Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben.
26 De laatste vijand, die te niet gedaan wordt, is de dood.

zij leeft, al is
zij hier begraven,
zij leeft tot in
al eeuwigheid.
zij zal al reeds de
eerkroon dragen,
die haar door
Jezus is bereid.

Jantje Oosterhuis-Reerds was nog maar 43 jaar, toen ze overleed op 25 oktober 1904. De nabestaanden hebben in het grafdicht laten verwoorden hoe Jantje stond in haar geloof met betrekking tot het eeuwige leven. Ze zullen het zelf ook zo hebben beleefd.

jong van jaren
ligt zijn nietig
stof hier neer:
’t was uw wil en
welbehagen
wijze goede
hemelheer.

Dagloner Ties Bos was nog maar 24 jaar oud toen hij overleed op 4 juli 1896. Hij was de echtgenoot van Trientje Larkens. Ties overleed 2 dagen voor de geboorte van hun 1e kind. Het moet een enorme slag zijn geweest ook al drukt het grafdicht een zekere berusting uit in de woorden “’t was uw wil en welbehagen wijze goede Hemelheer”.

het eerste
spruitje ons ge
geven verliet zo
ras deez aarde
geroepen tot het
hooger leven
had zijn heen
gaan waarde.

Remko Wildrik Burema, zoon van het echtpaar Burema – Akkerman was nog maar 4 maanden, oud toen hij overleed op 31 mei 1899. Zijn overlijden werd aanvaard in het perspectief van het “geroepen zijn tot het hooger leven”.

rust nu zacht,
o teer geliefde,
hoe of ook de dood
ons griefde.
zou Gods woord ooit
wanklen? neen!
dat is onze
troost alleen.

Stèles voor de familie KimmDiewerke Kimm overleed op 29 maart 1906, bijna 25 jaar oud. Ze was de dochter van molenaar Hendrik Helperie Kimm en Anje van der Ploeg. De laatste regels van het grafdicht zijn ontleend aan het Paaslied: Jezus leeft, en wij met Hem.... (gezang 137 bundel 1807, gezang 62 bundel 1938 van de Ned.Herv. Kerk). Het tweede couplet eindigt met de woorden, die we terugvinden in het grafdicht: Zou Gods trouw ooit wank’len? Neen, dit is onze troost alleen!  Al zullen volgelingen van Hendrik de Cock zich hebben kunnen vinden in de inhoud van dit gezang, de bundel van 1807 als geheel werd door hen veroordeeld als ”sirenische minnezangen om de Gereformeerden al zingende van hun zaligmakende leer af te helpen”. Het niveau van een aantal gezangen was soms niet meer dan wat vlakke rijmelarij, waarbij deugd en braafheid de toon aangaven.

rust nu zacht,
o teer geliefde:
hoe of ook de dood
ons griefde,
slechts met tranen
in het oog,
blikken wij vol
hoop omhoog.

Anje Kimm-van der Ploeg overleed op 2 februari 1905. Ze werd 58 jaar. Het eerste deel van het grafdicht deelt moeder met het grafdicht van de dochter. Het tweede deel drukt naast het verdriet van de nabestaanden om haar overlijden ook de hoop uit, die ze koesteren. Molenaar Hendik Helperie Kimm was 76 jaar oud, toen hij overleed op 10 januari 1924. Op de stèle van Kimm staat als tekst Psalm 145: 8: “Genadig en barmhartig is de Heere, lankmoedig en groot van goedertierenheid.” (Statenvertaling) .

 

Aangepast: 26 december 2020

Nieuw op de website