Grafpoëzie - een inleiding

09 juli 2009

 

Grafstenen zijn tekens van piëteit. Grafstenen houden de herinnering levend aan wie hier rusten. Zij dragen namen. Namen van mensen, van wie hun levens geschiedenis zijn geworden. Mensen, over wie men iets of tot wie men nog iets wilde zeggen. Mensen, die men zelf nog wilde laten spreken, soms in de vorm van poëzie. Het is die poëzie, die we duiden als grafpoëzie.
We komen het in een overvloed tegen in dát deel van ons land, dat bevolkt wordt door mensen, die van oudsher niet direct als poëtisch te boek staan en vaak kort van stof zijn: Groningen. Daarbij valt ook vast te stellen, dat deze grafpoëzie in sommige streken van de provincie rijker vertegenwoordigd is dan in weer andere. Concentraties ervan treft men onder andere aan op de kerkhoven van Leermens, Harkstede, Scharmer, Bierum en op de begraafplaats van Holwierde.
Kijken we over de provinciegrenzen heen, dan valt op, dat er vooral in de veenkoloniale streken van de provincies Drenthe en Friesland tamelijk veel grafpoëzie wordt aangetroffen, elders in veel mindere mate. De vraag rijst: wat kan daar de oorzaak van zijn?


RESTA, VIATOR, ET LEGE

Stop even, reiziger, en lees

wandelaarDeze oude Romeinse grafinscriptie maant ons even stil te staan bij het graf, dat voorzien is van deze inscriptie, om bij het lezen van de overige aangebrachte tekst niet alleen belangstellend te zijn naar de tekst als tekst, maar meer nog naar de mens achter deze tekst.
Wie was hij, wie was zij?
Wat is de overledene overkomen?
Hoe stond de overledene in het leven?
Hoe was de verhouding met de nabestaanden?
Een grafdicht, hoe kort ook, kan veelzeggend zijn.

 

Grafdichten zijn van alle tijden

Een belangwekkende studie naar oude grafschriften deed Hanna Leijen en legde dat neer in haar scriptie Deposita in pace, een systematisch onderzoek naar sociale patronen op de grafschriften uit de christelijke catacombe van St. Callixtus, die zij verdedigde aan de Utrechtse Universiteit. Het boek Levend in steen, Romeinse grafinscripties van Vincent Hunink biedt een omvangrijke verzameling van grafinscripties uit de klassieke oudheid. Een standaardwerk is dat van A. Pathuis, Groninger Gedenkwaardigheden, teksten, wapens en huismerken. Dit werk grijpt terug op het in 1910 verschenen Grafschriften in Stad en Lande. Onlangs verscheen van Drs. H. de Walle: Friezen uit vroeger eeuwen, opschriften uit Friesland 1280-1811. Dit laatstgenoemde werk mag zeker een standaardwerk worden genoemd en het is te hopen, dat er een vervolg op zal komen, waarin de teksten uit het Latijn vertaald zullen zijn, opdat de niet klassiek geschoolde lezer kan genieten van wat aan de zerken werd toevertrouwd. Hetgeen kan worden vastgesteld aan de hand van genoemde werken is, dat grafinscripties, waaronder ook grafdichten, van alle tijden zijn.

 

Bovenlaag

Was het alleen de "bovenlaag", die zich het laten aanbrengen van een grafdicht kon veroorloven? Het was in elk geval een zeer kostbare aangelegenheid. Toch heeft het soms minder draagkrachtigen niet verhinderd diep in de buidel te tasten.

 

Heer en slaaf

DE DEUGDEN VAN MIJN GESLACHT
HEB IK DOOR MIJN KARAKTER
VERMEERDERD.
NAGESLACHT HEB IK VERWEKT, DE
DADEN VAN MIJN VADER
GEËVENAARD.
LOF DER VOORVADEREN HEB IK
VERKREGEN,
ZODAT ZIJ ZICH VERHEUGEN
DAT IK BIJ HEN GEBOREN BEN.
MIJN EER HEEFT MIJN FAMILIE ROEM
GEBRACHT.

(op het graf van de Scipio's, 2e eeuw voor Christus)

Dat op het graf van het geslacht Scipio een grafdicht werd aangebracht, verbaast niet. Dat geslacht was niet onbemiddeld. We kennen leden van dat geslacht uit de klassieke oudheid. Publius Cornelius Scipio Major versloeg in 202 v. Chr. Hannibal. De geadopteerde zoon van eerstgenoemde verwoestte in 146 v Chr. Carthago en maakte zo een eind aan de 3e Punische oorlog.

ALS EERSTE GLIPTE ZIJ UIT BED,
EN ALS LAATSTE LEGDE ZIJ ZICH WEER
IN BED TE RUSTEN ALS ALLES IN ORDE
WAS.
DE WOL RAAKTE NOOIT
ZONDER REDEN UIT HAAR HANDEN.

(op het graf van een vrijgelaten slavin, 3e eeuw na Christus)

Aandoenlijk is dit grafdicht, dat doet denken aan grafdichten uit de 19e eeuw, waarin het arbeidzaam leven van de overledene soms uitvoerig wordt beschreven. Een voorbeeld hiervan is het grafdicht op de zerk van de Friese landbouwer Willem Idses Idsardi, die in 1847 overleed, bijna 78 jaar oud:

STA WANDELAAR! BIJ 'T GRAF VAN
DORCAS ECHTGENOOT:
EEN MAN IN DEUGDEN RIJK EN IN
VERDIENSTEN GROOT,
EEN MAN VAN ORDE EN REGT IN
KERK EN BURGER STAAT
EEN VRAAGBAAK VOOR ONS DORP
DER ARMEN TOEVERLAAT,
EEN SIERAAD IN GODS KERK EEN
VOORBEELD IN HET LEVEN,
WAS WARE CHRISTEN ZIN HET
DOEL VAN AL ZIJN STREVEN,
DE GROND VAN HOOP EN TROOST
DE STEUN VOOR ZIJN GEMOED
WAS GODS GENA ALLEEN, IN
CHRISTUS DIERBAAR BLOED

 

Boer en arbeider

HIJ DIE MET ZORG
DE GODSDIENST
WIJDE
EN DAGELIJKS
ZIJN PLICHTEN
LEIDE
HET LAND BEBOUWD
EN 'T VEE GING KWEKEN,
LIGT HIER IN 'T GRAF
EN IS BEZWEKEN.

Van het gedicht op de grafsteen van Jan Fluks te Scharmer (Gr.) kunnen we aannemen, dat dit niet is gecontroleerd op taalfouten. Jan Fluks bestierde duidelijk een gemengd bedrijf.

HIJ WAS ALS VADER TEVENS
EEN ZOON IN ELKEN STAND DES LEVENS
OPRECHT GETROUW AAN ZIJNE PLICHTEN
AL ONZE LIEFDE EN ACHTING WAARD,
GING IJV'RIG ZIJN BEROEP VERRICHTEN,
MAAR MOEST VAN ONS TE VROEG VAN D'
AARD.
DE ROUW WORDT DOOR 'T GELOOF
GELENIGT,
EERLANG TE ZIJN BIJ GOD VEREENIGT,
WAAROP ELK CHRISTEN HOPEND STAART.

Dit gedicht treffen we aan op de grafsteen van Harm Blom, arbeider te Nieuw-Weerdinge (Dr.). Een bewijs daarvan, dat niet alleen bemiddelde mensen zich een grafsteen met veel tekst veroorloofden, maar soms ook wie het minder breed hadden.

 

Oud en jong

De dood wordt gemakkelijker aanvaard, wanneer deze komt als een mens op hoge leeftijd is gekomen. Moeilijker wordt het, wanneer, naar menselijke maatstaven gerekend, een mens jong, soms zeer jong sterft. Sijmen Ulbes Rijpma, landbouwer te Witmarsum, was al 88 jaar oud, toen hij stierf.

MOGT AL EEN LANGEREKTE
LEVENSTIJD
AAN DEZEN GRIJSAARD ZIJN
GEGEVEN
ZIJN DOOD HERINNERT ONS DE
STERF'LIJKHEID
VAN 'T LANGSTE MENSCHELIJKE LEVEN

Antje Gerrits Sytsma was nog maar 27 jaar, toen ze overleed; haar zoontje Gerrit nog maar 4 jaar oud. Hoe intens het verdriet van de echtgenoot en vader moet zijn geweest, is nauwelijks voorstelbaar. Op het graf in Hardegarijp lezen we:

EERST NAM GOD MIJ EEN GADE,
DAARNA EEN KIND MIJ AF.
'T VALT ZWAAR DIT KRUIS TE DRAGEN,
DOCH LIEFDE IS 'T , DIE 'T GAF.

 

Waarom grafschriften werden aangebracht

Er zijn, zoals in het begin van het artikel al even geduid, een aantal redenen te noemen:

  • De nabestaanden wilden de gedachtenis aan de overledene voortzetten.
  • Zij wilden laten weten, wie en hoe de overledene is geweest.
  • Ze hadden er behoefte aan hun eigen gevoelens te verwoorden bij dit overlijden.
  • Ze hechtten eraan de overledene zelf nog te laten spreken.
  • Men wilde een geloofs- of levensbeschouwelijke overtuiging overbrengen.
  • Tenslotte niet onbelangrijk: vorm en inhoud van de tekst straalden ook af op de nabestaanden.

 

Grafpoëzie in Noord-Nederland

Met name in de provincie Groningen ontwikkelde zich in de 19e eeuw een grafsteencultuur, die we niet in die mate aantreffen in de aangrenzende provincies. Ongetwijfeld is die ontwikkeling gevolg geweest van een boerenstand, met name de herenboeren, die in belangrijkheid de plaats ging innemen van de Ommelander jonkers. De zerken van laatstgenoemden, voorzien van tekst en symbolen, treffen we vooral aan in de kerken, toen begraven in de kerk nog was toegestaan en voorbehouden aan wie van betekenis waren in de lokale gemeenschap.
In de 19e eeuw verrezen, na het verbod in de kerk te begraven, op het kerkhof de grafmonumenten van de "nieuwe aristocratie", de welgestelde boeren, voorzien van symbolen en tekst. Op het graf van wie minder te besteden had, kwam een houten grafpaal, op dat van wie arm was, kwam niets. Uiteraard bleven de fraai bewerkte zerken niet voorbehouden aan de stand van de herenboeren, ook het hogere segment van de burgerij liet zich niet onbetuigd.

SurhuisterveenDe vraag blijft, waarom op sommige plaatsen, zoals reeds aangegeven, er zo'n concentratie is van zerken met grafpoëzie. Opmerkelijk is, dat we in de provincies Friesland en Drenthe concentraties van grafmonumenten met grafpoëzie aantreffen in de veenkoloniale streken, zoals in het Friese Surhuisterveen. Op het kerkhof van dit veenkoloniale dorp treffen we een grote hoeveelheid grafpoëzie aan. In zijn boek: Feanster Flucht 1576-1976 legde S.J. van der Molen de geschiedenis neer van Surhuisterveen. Hij vertelt daarin van de armoede, die in de 18e eeuw velen heeft doen verhuizen naar verveningen elders en maakt melding van het trouwboek van 1772-1800 van de hervormde kerk van het Groninger Westerbroek. In dat trouwboek kwam een groot aantal huwelijken voor, waarbij de man of de vrouw, of beiden afkomstig waren uit Surhuisterveen of de naaste omgeving.
In 1771 was men in Westerbroek begonnen met het baggeren in het daar aanwezige laagveen. ScharmerTot ver in de 19e eeuw zijn inwoners van Westerbroek daarin werkzaam geweest. Wanneer in verband met genoemde huwelijken onder andere Scharmer en Harkstede, waar zeer veel grafpoëzie wordt aangetroffen, worden genoemd, ligt het leggen van een verband voor de hand. Men zou getroffen kunnen zijn door deze grafsteencultuur op de Groninger kerkhoven en het hebben overgebracht naar de streek, waaruit men afkomstig was. Wat de veenkoloniale streken van Drenthe betreft, is bekend, dat Groningers zich in dat gebied hebben gevestigd en mogelijk de cultuur, die zij kenden van hun kerkhoven, hebben meegebracht.

 

Een paar voorzichtige conclusies

GasselternijveenEen aantal grafdichten, die we tegenkomen op de kerkhoven of gedeelten van die grafdichten lijken zo uit het Latijn vertaald te zijn, afkomstig van grafdichten uit de klassieke oudheid. Zouden het misschien de klassiek geschoolden, onder wie predikanten, artsen en juristen kunnen zijn geweest, die nabestaanden behulpzaam waren bij het opstellen van een grafdicht? Mogelijk bevond zich in hun bibliotheek het nodige materiaal.

Sommige grafdichten rouleerden; we komen ze in varianten tegen. Daaruit kunnen we concluderen, dat er collecties bestonden, waaruit men putte. Bijdragen aan deze collectie zullen ongetwijfeld van predikanten en onderwijzers zijn geweest. Predikanten, omdat ze vanuit hun ambt zeer betrokken waren bij overlijden en begraven en onderwijzers, omdat taal een deel van het onderwijspakket uitmaakte. Maar niet alleen zij, ook leden van rederijkerskamers en leesgezelschappen zullen zich hebben geweerd, gewend als ze waren in voorkomende gevallen gelegenheidsgedichten te maken.
Taalkundig valt er soms wel het nodige aan te merken op een grafdicht. Die tekortkomingen kunnen te wijten zijn aan het niveau van de dichter, maar ook het gevolg zijn van het overschrijven of van de onnauwkeurigheid van de steenhouwer. (2008)

 

Literatuur

  • Vincent Hunink, Levend in steen, Romeinse grafinscripties; 2007
  • Hanna Leijen, Deposita in pace; 2005, Univ.van Utrecht
  • A. Pathuis, Groninger Gedenkwaardigheden, 1977
  • H. de Walle, Friezen uit vroeger eeuwen; 2007
  • S.J. van der Molen, Feanster Flucht 1576-1976; 1976
  • Marten Mulder, Grafpoëzie van het Groningerland; 2005
  • Marten Mulder, Grafpoëzie van het Drentse land; 2006
  • Marten Mulder, Grafpoëzie van het Friese land; 2008
  • 'Dood, geloof en samenleving' in: Groninger Kerken 23e jaargang nr 1 januari 2006 (uitgave: St. Oude Groninger kerken)
Aangepast: 02 juni 2018

Nieuw op de website


Kollum – Protestants kerkhof

16 maart 2024
~Fryslân

Jacobs, Aletta

07 maart 2024
~Maatschappij

Als bloemen bij het graf - Rolde

07 maart 2024
~Als bloemen bij het graf

Lobith - Katholieke kerkhof

12 februari 2024
~Gelderland