In de buitenzijde van de toren van de rooms-katholieke kerk H. Franciscus van Assisi oftewel de Boomkerk aan de Amsterdamse Admiraal de Ruyterweg is een gedenksteen aangebracht. Op het ontwerp van Willem IJzerdraat staat een vrouwenfiguur met een zwaard in haar hand die haar kind tegen het kwaad (slang) verdedigt en een boom, vergezeld door de tekst: 1940 1945 - Den Vaderlandt Getrouwe - Jan Verleun - Gerard Steen.
Verzetsstrijder Jan Verleun van de groep CS-6 is op 7 januari 1944 op de Waalsdorpervlakte gefusilleerd. Hij was toen 24 jaar. Hetzelfde lot trof de twintigjarige Gerard Steen op 15 april 1945 in Sint Pancras.
Over Gerard Steen zijn slechts enkele feiten bekend [1], over Jan Verleun is meer te lezen dankzij zijn zus Do en W. F. Hermans. Twaalf dagen na zijn dood is op 19 januari 1944 voor Jan Verleun in de Boomkerk een bijzondere mis opgedragen. De organist speelde daarbij het soldatenlied: ‘Ik had een wapenbroeder, geen dapperder dan hij…’. Ruim een week na deze requiemmis arresteerden de Duitsers de pastoor van de parochie, de pater die de mis had opgedragen, en de organist. De bezetters hadden er aanstoot aan genomen dat het soldatenlied was gespeeld voor een verzetsstrijder die aanslagen had gepleegd [2].
De kleine, tengere Jan Verleun (geboren op 13 augustus 1919) is als derde van tien kinderen opgegroeid in een vroom rooms-katholiek gezin, dat schuin tegenover de Boomkerk woonde op de Admiraal de Ruyterweg 369 III. Op zijn negende besloot hij - serieus als hij was - priester te worden. Na de zevende klas van de parochieschool van de Jezuïeten in Amsterdam-Zuid kon hij naar het seminarie in St. Oedenrode. Na drie jaar deelde de rector hem echter mee dat hij niet geschikt zou zijn voor het priesterschap. Op zijn zestiende had Jan drie jaar gymnasium en begon hij zelf thuis verder te studeren voor het eindexamen. Hij wilde graag in militaire dienst, maar wist dat hij daar te klein voor was. Daarom begon hij een half jaar voor zijn oproep rekoefeningen te doen om de halve centimeter die hij te kort was, erbij te krijgen. Dat is hem gelukt [3]. Zijn lichting had een lange diensttijd, de negen maanden werden verlengd met een half jaar, die overging in de frustrerende mobilisatie. Jan nam z’n studieboeken mee naar de kazerne, droeg ze in z’n ransel mee naar de verschillende legerplaatsen en tenslotte naar de kazemat bij de brug van Westervoort, waar hij met een korporaal en zes andere soldaten gelegerd werd.
In de vroege ochtend van 10 mei 1940 rinkelde de telefoon in de kazemat: ‘Duitse troepen overschrijden de grens. Van nu af is iedere Duitse soldaat onze vijand’. Uit drie vrijwilligers gekozen als verkenner, gleed Jan met z’n geweer in de hand als een hagedis van struikje tot struikje naar ‘de kei’, de grote steen bij de IJssel, in zijn borstzak de brief van zijn vader die begon met de regels: God verhoede dat het gebeurt. Maar mocht de Mof zijn grote poot in ons Vaderland zetten, dan een hartelijk acte van berouw, en dan niet geaarzeld. Nadat op de andere oever Duitse helmen boven het struikgewas verschenen, rapporteerde Jan naar de soldaat achter hem: ‘Acht man; automatische geweren gericht naar onze kant. Ze beschermen drie man die een lichte mitrailleur opzetten. Twaalf man met rubberboten en munitiekisten.’ Via de soldaat kreeg de korporaal Jans woorden te horen en gaf ze per telefoon aan de commandant door.
Jan haalde de trekker van zijn geweer over en raakte een rubberboot van de Duitsers, die gewoon verder tufte. Een kogel van de vijand trof direct daarna de spierbal van zijn arm, wat een enorm bloedbad tot gevolg had. In de veronderstelling dat hij dood zou gaan, deed Jan een belofte aan God: als hij gespaard bleef, zou hij helpen zijn vaderland te bevrijden. Zijn kameraden vingen hem op, verbonden hem en een voerman met paard en wagen bracht hem naar het ziekenhuis in Arnhem. Weken later, in de trein terug naar Amsterdam nog met zijn arm in het verband, ontmoette hij P.A.M. Pooters, die had gevochten bij de Grebbeberg. Pooters gaf hem een luchtpistool en bracht hem in contact met de verzetsgroep CS-6 op het adres van de familie Boissevain. Jan ontmoette in de Corellistraat 6 de broers Boissevain, Hans Katan, Leo Frijda, Gerrit Kastein en later Kas de Graaf. Samen met zijn broertjes begon hij op zolder met het luchtpistool te oefenen op een schietschijf, op een bewegend doel en op vogels, iets dat zijn moeder en de buren niet waardeerden.
Jan vijlde kogels en bevestigde elektrische draden aan dynamiet om ze met een tijdschakelaar tot ontploffing te kunnen brengen. Zijn verzetswerk bestond verder uit het stelen van stempels voor valse persoonsbewijzen, aanslagen op distributiekantoren en helpen van onderduikers. Hij steunde de Februaristaking. Hij verliet zijn familie en verdween in de illegaliteit onder de schuilnamen George Devage en Max Brinkhorst. Als George ging hij werken bij het uitgiftelokaal van de Centrale Keukens van de Voedselvoorziening, waar Pooters chef expeditie was. Bij sabotagedaden maakte CS-6 gebruik van de chauffeurs en wagens van de Voedselvoorziening. Verleun was betrokken bij het in brand steken van het Rembrandt Theater aan het Rembrandtplein, waar nazi-propagandafilms werden gedraaid en waar veel Duitse soldaten kwamen en bij pogingen de Hollandsche Schouwburg en het Arbeidsbureau aan de Passeerdersgracht in brand te steken. Ook bereidde hij spoorwegaanslagen voor. CS-6 werkte samen met andere groepen waaronder de Persoonsbewijzencentrale van G.J. van der Veen.
Eind oktober 1943 voerde Verleun met enkele anderen een geslaagde overval uit op het Hoofdbureau van Politie in Utrecht, waarbij ze twee door de Duitsers gevangen genomen Nederlanders bevrijdden. Het zou de laatste actie van de groep zijn.
Verleun is vooral bekend geworden door zijn liquidaties van NSB’ers. Op 5 februari 1943 pleegde hij samen met Gerrit Kastein een aanslag op H.A. Seyffardt. Jan loste het schot op de ‘minister van Oorlog’ in het schaduwkabinet van Mussert, die de dag erna overleed. Luitenant-generaal b.d. Seyffardt was commandant van het vrijwilligerslegioen van de Nederlandse SS. De aanleiding voor zijn liquidatie was dat hij op het punt stond een document te ondertekenen waarin Nederlandse jongens gedwongen zouden worden met de SS aan het Oostfront te vechten [4]. Verleun werd na de arrestatie en zelfdoding van Kastein op 19 februari 1943 de leider van CS-6. Hij liquideerde op 3 juni 1943 nog een lid van Musserts kabinet, F.E. Posthuma, ‘minister van Landbouw en Visserij’ in zijn huis op het Gelderse platteland. Hij kwam in grote gewetensnood door de liquidaties en moest hierover praten. Daarom kwam hij af en toe naar huis, waar hij over zijn verzetsdaden sprak met Do, zijn twee jaar jongere zus, die hierover heeft gepubliceerd in Soldaat in verzet – De belofte die Jan Verleun het leven kostte . De verhalen, die Jan soms zittend op het aanrecht aan haar vertelde, laten zien hoe het kon gebeuren dat deze serieuze, gelovige jongeman tot het radicale verzet toetrad, wat hem het leven heeft gekost.
Na verraad werd een groot aantal leden van CS-6 op 1 oktober 1943 door de Duitsers geëxecuteerd. Kastein en anderen waren door Anton van der Waals, die zich uitgaf als verzetsman, maar Vertrauensmann van de Duitsers was, verraden. Verleun werd verraden door Irma Seelig, de vriendin van Leo Frijda, die ook actief was voor CS-6. Op 4 november 1943 is hij in de Zocherstraat door tien man opgepakt. Hij werd in de Euterpestraat verhoord en gemarteld en kwam terecht in het Huis van Bewaring aan de Weteringschans, waar hij in zijn dodencel met boeien aan de krib werd vastgelegd. Hij slaagde er toch in om gedurende een aantal dagen voor en op Kerstmis 1943 zijn laatste gedachten op papier te zetten in prachtige afscheidsbrieven, waarin hij verslag doet van zijn belevenissen na zijn arrestatie en van wat hij bekend heeft aan zijn ondervragers. Zijn laatste nacht bracht hij door in het ‘Oranjehotel’ in Scheveningen. [5]
De dag voor Jans executie ontvingen zijn ouders zijn brieven op een pak wc-papier geschreven, door een cipier uit de gevangenis gesmokkeld. W.F. Hermans roemde de afscheidsbrieven van Verleun, die hij waarschijnlijk heeft gelezen in deel 7 van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog van dr. L. de Jong (pp. 962-963, wetenschappelijke editie) en citeerde eruit in het artikel ‘Lou de Jong en de tante van Weinreb’: ‘Ook voor nietgelovigen zijn de afscheidsbrieven van J. Verleun, die verscheidene landverraders had neergeschoten, aangrijpende lectuur, met soms een ondertoon van zwarte humor.”
“Ik had gehoopt na de oorlog één of twee sterren op mijn kraag te krijgen, maar ik zal eerder zoveel sterren hebben als ik wil. Ik heb er geen spijt van. Integendeel. Mijn ster zal meer schitteren dan ooit. Ik ga nu naar Boven om door de Meester aller dingen geridderd te worden om m’n ster aan de hemel te bezitten.”
Verleun werd gefusilleerd op 7 januari 1944 op de Waalsdorpervlakte, alwaar hij ook een anoniem graf kreeg. Na de oorlog zou hij worden herbegraven in Amsterdam.
Op zaterdag 24 november 1945 was er in de Boomkerk een herdenkingsplechtigheid voor de zonen van de parochie die door hun actief verzet zijn gevallen, in het bijzonder voor Jan Verleun en Gerard Steen, met erna de onthulling van de gedenksteen. Vijf maanden later, op zaterdag 27 april 1946, werd na een gezongen requiemmis voor Jan Verleun in de Boomkerk zijn stoffelijk overschot overgebracht naar begraafplaats Sint Barbara aan de Spaarndammerdijk en bijgezet in het familiegraf (B.F.18). Het was een sobere plechtigheid zonder redevoeringen waar tal van vrienden en medewerkers uit de illegaliteit bij aanwezig waren. Honderd man van de Gezagstroepen vormden een erewacht, een peloton vuurde een salvo af om de titulair officier te eren.