Skip to main content

Duyl-Schwartze, Thérèse van

20 oktober 2020

 

* Amsterdam, 20 december 1851 – † Amsterdam 23 december 1918

Een van de fraaiste grafmonumenten in Nederland is zonder meer dat voor Thérèse van Duyl-Schwartze op De Nieuwe Ooster in Amsterdam. Het monument roept bij menig beschouwer gevoelens van verwondering op over de schoonheid ervan en dat is waarschijnlijk precies wat de maakster erin heeft willen leggen. Die maakster was de zus van Thérèse, Georgine Schwartze. Thérèse was zelf een nationaal bekend portrettiste die grote faam genoot in haar tijd.

Detail van het grafmonument voor Schwartze.Detail van het grafmonument voor Schwartze.

Er is niet alleen een verhaal over Thérèse Schwartze te vertellen, maar zeker ook over het grafmonument. In chronologische volgorde is het handig om eerst stil te staan bij Schwartze zelf. Schwartze groeide op in een artistieke familie met een vader die portretschilder was. Haar vader Johann Georg Schwartze (1814-1874) was Amsterdammer van geboorte, maar zijn ouders waren geboren in Duitsland, net als haar moeder Elise Hermann (1822-1896). Johann Georg Schwartze was in Duitsland een bekend schilder. Nadat het gezin naar Amerika was verhuisd, kwam hij rond 1843 weer in Amsterdam terecht en vestigde hij zich hier als portretschilder. Johann Schwartze trouwde  in 1846 met Elise Hermann. Het echtpaar kreeg vijf dochters en een zoon, waarvan een aantal kunstenaar zou worden. Thérèse werd als derde kind geboren in 1851. Al als kind bracht Thérèse veel tijd door in haar vaders atelier, waar ze het vak van portretschilder van hem leerde. Haar jongere zus Georgine (1854-1935) werd een bekend beeldhouwster.

Loopbaan

Al op vijftienjarige leeftijd kreeg Schwartze haar eerste opdrachten, via haar vader. Ze moest portretten schilderen voor belangrijke Amsterdamse families zoals de Van Loon’s, Borski en Sillem. Toen haar vader in 1874 overleed, nam Schwartze het atelier over en werd daarmee kostwinner voor de familie. Ze vond zichzelf nog lang niet goed genoeg en ging in de jaren daarna onder andere voor studie naar München en later ook naar Parijs. Via de contacten die ze opdeed kwam ze in aanraking met fotografie, wat later een belangrijk hulpmiddel voor haar werd. In de jaren tachtig van de negentiende eeuw groeide Schwartze uit tot een succesvol schilder. Wat haar eveneens veel werk opleverde was haar vlotte techniek in pastelkrijt waarmee ze kinderen portretteerde. Toen ze opdrachten kreeg van het Koninklijk Huis droeg dit sterk bij aan haar roem. Ze won daarnaast talloze prijzen en werd gevraagd om te jureren bij talloze kunstenaarsverenigingen. In haar atelier, aan de Prinsengracht in Amsterdam, werkte zij niet in haar eentje, maar tevens haar zussen en later haar nichtjes Theresia en Lizzy Ansingh, de dochters van haar zus Clara.

Thérèse Schwartze (met bril) en haar nicht Lizzy Ansingh (1875-1959) in het atelier van eerst genoemde, aan de Prinsengracht in Amsterdam (Stadsarchief Amsterdam).Thérèse Schwartze (met bril) en haar nicht Lizzy Ansingh (1875-1959) in het atelier van eerst genoemde, aan de Prinsengracht in Amsterdam (Stadsarchief Amsterdam).

Schwartze had veel te danken aan haar vriend Anton van Duyl (1829-1918). Van Duyl had theologie gestudeerd, maar kon als predikant geen plaats vinden. Via via kwam Van Duyl daarna aan het werk als redacteur en in 1866 werd hij de hoofdredacteur van het Algemeen Handelsblad. Gedurende zijn loopbaan groeide het Handelsblad in aanzien en werd de krant het voornaamste Amsterdamse dagblad en het grootste van Nederland. In 1885 ging hij met pensioen. Al in de zeventiger jaren had Van Duyl kennis gemaakt met Schwartze en op diens aanraden was het dat ze vaak naar Parijs ging om daar kennis te maken met in die tijd beroemde Franse portretschilders. De vriendschap tussen Van Duyl en Schwartze leidde in 1906 tot een huwelijk tussen de twee. Dat was nadat de vrouw van Van Duyl was overleden. Hij was 77, Schwartze 55 jaar oud.

Zelfportret uit 1918 van Thérèse van Duyl-Schwartze met hoed en rouwsluier na het overlijden van haar echtgenoot Anton van Duyl (Stadsarchief Amsterdam)Zelfportret uit 1918 van Thérèse van Duyl-Schwartze met hoed en rouwsluier na het overlijden van haar echtgenoot Anton van Duyl (Stadsarchief Amsterdam)Van Duyl bleef schrijven voor diverse dagbladen en tijdschriften en publiceerde ook een roman en novellen. Schwartze schilderde in haar atelier aan haar portretten, reisde voor tentoonstellingen en nam deel aan allerlei comités en verenigingen. Naarmate hun leeftijd vorderde, kwamen er problemen met de gezondheid. Van Duyl was zijn laatste levensjaar aan zijn leunstoel gekluisterd. Toen hij op 22 juli 1918 overleed, ging het al snel slechter met Schwartze. Ze bleef bezig met haar werk, maar leed ook onder het verlies van haar man. Eind 1918 werd zij zodanig ziek dat deze haar van haar laatste krachten benam. In de vroege ochtend van 23 december 1918 overleed Schwartze, 66 jaar oud.

Begrafenis en graf

De eerste korte berichten over het overlijden van Schwartze verschenen nog dezelfde dag in de kranten. Met name werden haar portretten van de Koningin en Koningin-moeder genoemd. In de dagen daarop werden de berichten meer uitgebreid en werd ze geroemd als Nederlands officiële portretschilderes. Op 26 december in de middag werd het stoffelijk overschot van Schwartze begraven op begraafplaats Zorgvlied. Bij de begrafenis was er sprake van een grote belangstelling. De chef van het Departement van Kunsten en Wetenschappen vertegenwoordigde de regering en namens de gemeente Amsterdam was burgemeester Tellegen aanwezig. Verder waren vele bestuursleden van Amsterdamse kunstverenigingen aanwezig, naast directeuren van verschillende musea en vele kunstenaars, waaronder Isaac Israëls, Simon Maris en Coba Ritsema. Er waren zoveel mensen op de been dat de plechtigheid niet bij het graf plaatsvond, maar op het voorplein bij het lijkenhuis. Na talloze huldeblijken werd de kist door zestien schilders naar het graf gedragen, waar Lizzy Ansingh namens de familie een dankwoord uitsprak. Meer dan tachtig kransen en bloemstukken bleven op het graf achter. Op het graf werd een vrij eenvoudige grafbedekking geplaatst.

Grafmonument en nieuw graf

In 1920 werkte Georgine Schwartze aan een monument voor haar zuster. Eind 1920 naderde het zijn voltooiing, aldus berichten daarover in de krant. Het monument was in marmer gebeiteld en gaf de begaafde schilderes weer zoals zij rustte op haar doodsbed. Voor het gezicht maakte Georgine gebruik van het dodenmasker dat na het overlijden van haar zus was gemaakt. Na het gereedkomen van het monument in 1922 werd het tentoongesteld in de hal van het Stedelijk Museum. Aldaar stond het in 1934 nog, volgens een bericht uit die tijd. Al wordt het in 1935 een ‘afgietsel’ genoemd.

Georgine Schwartze maakte voordien ook het monument voor Albert Pomper (1862-1917), te vinden  op begraafplaats Huis te Vraag in Amsterdam en later nog het monument voor dominee van Wijk (1852-1926) op begraafplaats Rustoord in Diemen. Die twee monumenten zijn wel van geheel andere aard dan het monument voor Thérèse Schwartze. In 1935 werd Georgine na haar overlijden ook begraven op Zorgvlied.

Begin jaren zestig werd door de laatste nabestaande Thérèse Peizel-Ansingh (een nicht van Thérèse) afstand gedaan van de grafrechten op Zorgvlied en werd de grafbedekking van het graf verwijderd. Het grote marmeren monument was nooit geplaatst op het graf van Schwartze. Bekend is dat het monument na enige tijd tentoongesteld te zijn in het Stedelijk Museum op verschillende plaatsen opgeslagen is geweest. Door de afmetingen van het geheel 2.20 meter lang, 0,82 meter breed en 0,80 meter hoog met een gewicht van 2,5 ton kon het niet zomaar overal terecht. Nadat het in 1963 was herkend als het praalbed van Thérèse Schwartze werd door de directeur van het Amsterdams Historisch Museum, de heer S. Levie, geprobeerd het monument eindelijk op het graf te plaatsen. In overleg met de toenmalige directeur van De Dienst der Algemene Begraafplaatsen, de heer Dijkman en de Wethouder voor Kunstzaken werd op begraafplaats De Nieuwe Ooster een locatie gevonden. Na overbrenging van de beenderkist bleek bij inspectie dat niet alle beenderen aanwezig waren. Deze werden daarna alsnog aangevuld door Zorgvlied, waarna op 21 januari 1965 de stoffelijke resten van Thérèse konden worden herbegraven. Kort na de bijzetting werd het monument op het graf geplaatst, een 1e klasse graf op vak 36 nummer 42. Het grafrecht kwam bij de gemeente Amsterdam te berusten.

In 1983 werd door de Thérèse van Duyl-Schwartze Stichting verzocht om de rechten aan hen over te dragen. Deze stichting was een half jaar na het overlijden van Schwartze opgericht om haar gedachtenis in stand te houden. Bij de voorbereiding voor deze overdracht bracht de directeur van de Nieuwe Ooster de situatie van het beeld aan de orde. Het zou versuikerd zijn en de directeur suggereerde toen dat een glazen of kunststoffen stolp uitkomst zou kunnen bieden. Ook bracht hij naar voren dat het misschien beter was ergens anders een overdekte plek te vinden voor het monument. De begraafplaats zelf wilde best bemiddelen bij de overname en restauratie van het monument, maar daar was de kous mee af. In de gemeenteraad werd daar wat genuanceerder over gedacht, maar men droeg graag de rechten over. Grappig genoeg wordt in de stukken gesproken van overdragen van ‘eigendom’, waarna vervolgens verwezen werd naar de verordening van de begraafplaatsen waar het om ‘rechten’ draait en niet om eigendom. In ieder geval is op 14 juni 1984 het monument overgedragen aan de stichting. Deze heeft hierna de firma Agricola opdracht gegeven om het monument te restaureren en een plaquette te vervaardigen met daarop naam, geboorte- en sterftejaar dat geplaatst diende te worden aan het voeteneinde van het monument.

Het monument

De situatie van het grafmonument in 2011 met dicht op het monument allerlei begroeiing.De situatie van het grafmonument in 2011 met dicht op het monument allerlei begroeiing.

Sinds het monument in de buitenlucht ligt, heeft het ongetwijfeld te lijden van het weer en de omgeving. Rondom waren coniferen geplant die het zonlicht blokkeerden en bijdroegen aan de groene waas die op een gegeven moment het marmer kleurde. Met de beplanting rondom was het ook nauwelijks meer mogelijk het monument van meerdere kanten te bekijken. In 2018 werd het grafmonument op initiatief van de werkgroep Stenen Archief Amsterdam tijdelijk verwijderd om groot onderhoud te plegen. Het monument werd eerst zorgvuldig gescand, zodat altijd een driedimensionale digitale kopie van het monument bewaard zou blijven. Vervolgens is het monument gereinigd met stoom op lage druk, zodat het marmer weer zijn eigen patina kon tonen. Ter plekke werd tegelijkertijd het groen aangepakt en vervangen door nieuwe struiken en aanplant. De in 1984 gemaakte plaquette met naam en gegevens werd weer voor het monument geplaatst.

Het monument na de schoonmaak en herstel van de beplanting eind 2018.Het monument na de schoonmaak en herstel van de beplanting eind 2018.

Het zware monument zelf is op een betonplaat gelegd voor stabilisatie.Overigens bleek nu ook dat er op het monument zelf aan de rechterzijde ook al een naam en geboorte- en sterfdatum stond, maar die was lange tijd niet zichtbaar geweest. Deze zijn nu gezwart en daarmee weer duidelijk leesbaar. De plooien van het kleed waaronder Schwartze ligt, komen weer volledig en duidelijk naar voren. Aan het kleed hangen franjes die ervoor zorgen dat het kleed op zijn plek blijft. Schwartze ligt zelf ook op een kleed dat over de baar of katafalk hangt. Ze ligt met haar hoofd op een kussen met zware hoekfranjes. Het haar ligt uitgespreid over het kussen. Schwartze heeft de handen in elkaar gevouwen, maar niet op de gebruikelijke wijze met de vingers in elkaar, maar met de ringvinger van de linkerhand naar voren. Op haar benen, naar de zijkanten doorlopend, ligt een hoeveelheid bloemen waarin rozen, tulpen en lelies herkenbaar zijn, evenals papavers. Al deze bloemen kennen een grote symbolische betekenis. Papaver is het symbool van Hypnos, de god van de slaap, en van zijn zoon Morpheus, de god van de dromen. Hypnos is de tweelingbroer van Thanatos, de god van de dood. De roos verwijst naar liefde en vergankelijkheid, de lelie naar barmhartigheid en de tulp voor vergeving.

Dat het grafmonument tot de verbeelding spreekt, blijkt onder meer uit het feit dat het in 1985 voorkwam in de film 'De Prooi' van Vivian Pieters.

In 2004 is het grafmonument, samen met een aantal andere monumenten, gebouwen en de aanleg aangewezen als beschermd rijksmonument.

 

Literatuur

  • Stokroos, Meindert; ‘In ’t nokkend wee der ziele welt een traan. Oude graftekens op de Nieuwe Oosterbegraafplaats, Amsterdam 1992

 

Internet

 

Bronnen

Diverse archiefstukken De Nieuwe Ooster, geraadpleegd juni 2020.

 

Met dank aan Mischa Smeding, stafmedewerker begraafplaats en crematorium De Nieuwe Ooster in Amsterdam.

 

Aangepast: 27 november 2022

Nieuw op de website