Skip to main content

Groningen


Geschreven: 11 augustus 2007
Aangepast: 23 december 2020
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Groningen

 

Het Blauwe HuisDe geschiedenis van het geslacht Cleveringa biedt funerair veel stof, ook al zijn er zerken verloren gegaan of slecht leesbaar. In dit artikel beperk ik me tot hun "Damster" periode. De interesse voor deze periode heeft zeker te maken met een aantal redenen. Ten eerste bracht ik jarenlang mijn vakanties door in het Blauwe Huis te Appingedam, dat na de Tweede Wereldoorlog eigendom van mijn grootouders was geworden.

Bovendien lag de Alberdaheerd tussen Leermens en 't Zandt op de scheiding van de kerkelijke hervormde gemeenten en had er historische banden mee. In de periode 1968-1971 diende ik de hervormde gemeente van Leermens en had vrij regelmatig contact met de heer Steenhuis Geertsema, de toenmalige bewoner, wiens echtgenote een Cleveringa was. En tot slot mocht ik tijdens mijn legerpredikantschap een aantal jaren voormalig protestants militair tehuisgeestelijk verzorger zijn van in Appingedam gelegerde militairen. In het protestants militair tehuis in de Solwerderstraat bracht ik vele uren door met de militairen in opleiding: Technisch Specialisten (TS-ers) en de Reserve-Officieren Academisch Gevormden (ROAG). Van 1858 tot 1899 hebben er Cleveringa's gewoond, onder wie als kind de latere hoogleraar Prof.mr. Rudolph Pabus Cleveringa. In familiekring kreeg het huis de naam Het Stekje.

Appingedam heeft in de geschiedenis van de Cleveringa's een belangrijke rol gespeeld. De Cleveringa's op hun beurt speelden in de geschiedenis van deze stad een grote rol.

Begraafplaats-plantsoen De WierdeOoit stond op De Wierde, één van de oudste delen van de stad Appingedam, een Augustijner klooster. Het was in 1328 vanuit Osnabrück gesticht. Enkele eeuwen later, in 1545, sloot de prior van het klooster een overeenkomst met de pastoor van de Nicolaï-kerk, waarbij de kloosterkerk evenals de Nicolaï-kerk parochiekerk werd. Dat alles met toestemming van de bisschop van Münster en instemming van de Paus. Kloosterlingen waren er toen al niet veel meer. Met het overlijden van de prior in 1561 werd het klooster opgeheven. De kloostergoederen werden toegewezen aan de stad Groningen en de gebouwen geleidelijk aan afgebroken en gebruikt voor bouwwerken ter plaatse. De laatste restanten werden in 1705 gesloopt. Wat restte, was een begraafplaats, waarvan men uiteindelijk een plantsoen heeft gemaakt en waar een dubbel lijkenhuis en enkele zerken herinneren aan de oorspronkelijke bestemming. Onder die zerken tellen we een aantal, die de graven dekken van leden van de familie Cleveringa, een aanzienlijke Damster familie.

Wie de weg op De Wierde vervolgt, komt na het passeren van de Heidensgang met de Joodse begraafplaats aan bij een begraafplaats van recenter datum (19e eeuw). Op deze begraafplaats bevinden zich eveneens graven van verschillende Cleveringa's. De begraafplaats heeft een apart rooms-katholiek gedeelte, waar zich de graven bevinden van veel bekende Damster middenstanders.

Nicolaïkerk en raadhuisKeren we terug naar de Cleveringa's, dan zullen we dienen te beginnen in de aan Sint Nicolaas gewijde Nicolaï-kerk. Nicolaas was onder andere patroonheilige van de zeevarenden. De van oorsprong (13e eeuw) als kruiskerk gebouwde hallenkerk bezit een schat aan grafzerken. Het betreft de zerken van predikanten, rectoren van de Latijnsche school, burgemeesters, medici en vele andere achtenswaardige burgers en hun echtgenotes van de stad Appingedam. 

Grafpoëzie

Naast de wapens en huismerken treft men op de grafzerken ook grafpoëzie aan. Op de zerk van de weduwe van dominee Pimperlinck, die op 13 januari 1685 overleed, lezen we:

ALLE, DIE OP MY TREEDEN
DIE NEEMEN EXSEMPEL AN MY
AL LIGGE ICK HIER BENEDEN
ICK HEBBE GEWEST ALS GY.

Een grafdicht, dat de eeuwen trotseerde. Op veel zerken in latere eeuwen treffen we het aan. Niet alleen de kerk herinnert in de naamgeving aan de zeevaart, die Appingedam tot een belangrijke plaats maakte, een enkel grafdicht doet dat ook. Op de zerk van Jan Ebels, die op 30 november 1700 stierf, luidt het grafdicht:

VEELTYTS BEN IK GEVAAREN
DOOR ZEEN EN WOESTE BAAREN
IN DOODSGEVAAR, NU RUST
MYN ZIEL BY GODT IN LUST
THANS LEYT MYN LICHAAM NEDER
IN D' AARD, MAAR SAL EENS WEDER
DOOR CHRISTI KRAGT OPSTAAN
EN DAN TEN HEMEL GAAN.

Een aardige woordspeling in verband met zijn naam treffen we aan in de laatste regels van het grafdicht op de medicus Hermannus Huis, die in 1776 overleed:

EEN LANG BEPROEFDE ERVARENHEIT
MET NOESTE VLYT WEL ANGELEIT
BRAGT HUIS IN GROTEN WAARDEN
EN AGTINGE BY IEDEREEN
EEN MAN ZOO ZELDZAAM ONGEMEEN
RUST HIER NU IN DEN AARDEN
EEN GROTEN ARTS, DIE VEERTIG JAAR
ZOO MEENIG LYDER UIT GEVAAR
EN VELERHANDE PYNEN
GEHOLPEN HEEFT, IS NU NIET MEER
EEN HOOGE STEM SPRAK: LEGT U NEER
GY ZULT TOT STOF VERDWYNEN
DUS GING DEEZ GROOTEN DOCTOR HUIS
OP GODS BEVEL NA 'T EEUWIG HUIS.

Grafzerk Heino Hermannus BrucherusNiet alleen als predikant, ook als rector van de Latijnsche school, heeft dominee Heino Hermannus Brucherus, die we nog zullen tegenkomen in de geschiedenis van de Cleveringa's en die op 30 mei 1797 overleed, zijn sporen getrokken. We lezen het op zijn zerk:

HIER RUST HET STERFLYK DEEL VAN GODTS GETROUWE TOLK
EEN PYLAAR VAN GODTS KERK, DE LIEFD VAN 'T DAMSTER VOLK
EEN LEIDSMAN VOOR DE JEUGT, DIE TOT D' ALOUDE TAALEN
TEN NUT VAN LAND EN KERK HUNN KEUSE DEED BEPAALEN
EEN BARNABAS IN TROOST, EEN SCHRIK VOOR'T HELSCH GEWELT
BRUCHERUS LEEFT BY GODT, DE DOOD IS NEERGEVELT.

Toen Hendrik van Weerden in 1813 overleed op 40-jarige leeftijd, liet zijn echtgenote Anna Willemina de Raadt op de zerk een grafdicht aanbrengen:

HIER LEGT MYN WAARDE MAN, ONS AGTTAL KINDREN VADER
WIENS DIERBAAR OVERSCHOT IK STEEDS MET LIEFDE NADER
GOD NAM HEM VAN MY WEG ZOO VROEG NAAR DE EEUWIGHEID
'K AANBID GODTS RAAD EN ZWYG IN 'T LOT VOOR MY BEREID
AG, DAT WY WEER VEREEND IN BETER ZALIG LEVEN
ELKANDREN WEDERZIEN VAN AARSCHE SMART ONTHEVEN
ZIE 'K IN MYN STILLE SMART WEEMOEDIG OP MYN KROOST
ZY ZYN IN 'S HOOGSTEN HAND! HEER, WEES HUN HEIL EN TROOST
'K BEVEEL SE AAN U GENAA, WIL HARE JEUGD GELEIDEN
OPDAT WE IN ZAALGER STAND DAN NIMMER MOOGEN SCHEIDEN
DIT 'ST ANKER VAN MYN HOOP, 'K VERLAAT DIT STILLE GRAF
EN WAGT IN GOD GETROOST MYN LEVENSEINPERK AF. 

Cleveringa

Bronno Frederikus Cleveringa, die in 1792 werd gekozen tot burgemeester van de stad Appingedam en in 1794 nog eens voor 4 jaar, overleed in 1810. Hij werd 76 jaar oud. Op zijn zerk werd een grafdicht aangebracht, waarvan de wat gehavende tekst luidde:

HOUD THANS VRY MYN STOF, O AARDE
BY HET STOF, DAT GY BEDEKT
EENS HERRYS IK WEER IN WAARDE
DOOR GODS ALMAGT OPGEWEKT.

Bronno Federikus Cleveringa (1734-1810) was getrouwd met de domineesdochter Johanna Quintina Pabus (1742-1812). De achternaam Pabus werd als tweede voornaam toegevoegd aan hun oudste zoon Rudolph (1763-1818).

Grafzerk Rudolph Pabus Cleveringa (1763-1818) en zijn vrouw Cornelia EbelsVele mannelijke nakomelingen zouden de naam Rudolph Pabus gaan dragen. De bekendste is ongetwijfeld de jurist Prof.Dr. Rudolph Pabus Cleveringa geweest, die op 26 november 1940 als Decaan van de Juridische Faculteit van de Leidse Universiteit de beroemde rede hield naar aanleiding van het ontslag van Prof. Mr. E.M. Meijers. Dat ontslag was één van de maatregelen tegen de joden door de bezetter. Cleveringa's rede was een vlammend protest namens de faculteit tegen deze onwettige maatregel. Hij is er voor opgepakt en gevangen gezet in het "Oranjehotel" te Scheveningen. Appingedam heeft hem geëerd door een plein naar hem te noemen.

Windvaan op Het Blauwe Huis

Rudolph Pabus zou evenals zijn vader burgemeester van Appingedam worden. Na de Latijnsche school in Appingedam studeerde hij rechten aan de Hogeschool te Groningen, waaraan hij in 1788 promoveerde tot doctor in de rechtsgeleerdheid. Hij trouwde in 1789 met Cornelia Ebels. Zij betrokken Het Blauwe Huis, dat Cornelia had geërfd van haar haar ouders, Rudolf Ebels en Aafjen Stenhuis. De naam Het Blauwe Huis, zoals het tot op de huidige dag wordt genoemd, ontleende het huis aan een brede blauwe band, rondom aan de onderzijde aangebracht. Volgens overlevering zou ook veel houtwerk een blauwe kleur hebben gehad. Bij recente renovatie is van het blauw niets overgebleven. Het enige, dat herinnert aan oude tijden is de windvaan met het wapen van de familie Ebels, die nog steeds het huis siert.

Met het huis verwierf Rudolph Pabus zich veel land, met daarop een tichelwerk (steenbakkerij) en een kalkoven. Daarnaast is hij onder andere eigenaar geweest van een oliemolen en een deel van een zoutziederij. Door aankoop van de Fromaborg in Wirdum (Gr) werd hij Heer van Wirdum met alle eraan verbonden voorrechten op bestuurlijk (ook kerkelijk!) en juridisch gebied. De tussen Leermens en 't Zandt gelegen Alberdaheerd met de erbij behorende landerijen verwierf hij zich door aankoop en vererving. In de Nicolaïkerk had de familie een eigen "herenbank", die nog steeds aanwezig is. In 1808 werd Rudolph Pabus gekozen tot één van de vier burgemeesters van Appingedam. Zijn benoeming tot maire (burgemeester) werd bekrachtigd door de toenmalige Koning van Holland, Lodewijk Napoleon. Probleem was, dat hij als bewoner van Het Blauwe Huis formeel woonde in het naburige Tjamsweer. In de praktijk echter werd het huis gezien als behorend bij Appingedam, waar Rudolph Pabus als burger stond ingeschreven. Maire Cleveringa werd onder Koning Willem I burgemeester van Appingedam. Nu niet meer één van de vier, maar de enige.

Het echtpaar kreeg twaalf kinderen, die allen werden geboren in Het Blauwe Huis. De gewoonte om grootouders en andere familieleden te vernoemen werd niet beperkt tot de voornamen; de achternamen werden ook meegegeven en werden zo tot voornamen. Dat zagen we reeds bij Rudolph zelf.

Grafmonument dokter Rudolph Pabus Cleveringa (1822-1900)De oudste zoon, die in 1790 werd geboren, kreeg de namen Rudolph Ebels. In zijn tweede voornaam ontdekken we de familienaam Ebels van moederszijde. Hij studeerde na de Latijnsche school te hebben gevolgd medicijnen en werd arts in Appingedam. In de Solwerderstraat bewoonde hij een een pand, dat eigendom was van zijn vader. Het zou hem later uit de erfenis officieel worden toegedeeld. Rudolph Ebels overleed in 1856. Opvolger in zijn artsenpraktijk werd diens zoon Rudolph Pabus, die in 1822 geboren was. Evenals zijn vader studeerde hij medicijnen aan de Hogeschool te Groningen. In 1848 ontving hij zijn artsenbul. Niet alleen als arts genoot hij aanzien, ook maatschappelijk zette hij zich in, onder andere als Commissaris van de Nutsspaarbank. Voor zijn activiteiten bij de bestrijding van de cholera-epidemie in 1863 ontving hij een zilveren medaille van Koning Willem III.

Twee van zijn zonen, de oudste en de derde, die beide de naam Rudolph Ebels zouden dragen, overleden op zeer jonge leeftijd. De tweede zoon, Jacobus Pieters Cleveringa, werd jurist en rechter te Heerenveen. Hij was de vader van de reeds genoemde Leidse hoogleraar Rudolph Pabus Cleveringa. De laatstgenoemde is nog in Appingedam geboren, waar zijn vader toen advocaat en procureur én plaatsvervangend kantonrechter was.

Van Bronno Fredericus, die geboren werd in 1791, vermeldt het boek Een Groninger Familie, dat hij onder curatele was gesteld. Hij overleed in januari 1846 te Loppersum.
Jan Albertus, die in 1792 geboren werd, overleed in 1853 te Bierum. Hij is werkzaam geweest als rijksontvanger der belastingen.

Graf Ds. H.H. Brucherus CleveringaHeino Hermannus Brucherus, geboren in 1794, overleed in 1873 te Uitwierde bij Delfzijl. Hij studeerde theologie, werd predikant en trad daarmee in de voetsporen van zijn oud-oom dominee Heino Hermannus Brucherus, naar wie hij was vernoemd. Ds. Heino Hermannus Brucherus ligt begraven in de Nicolaï-kerk. Zijn zerk is voorzien van het al geciteerde grafdicht. Heino Hermannus Brucherus Cleveringa ligt met zijn vrouw en twee ongetrouwde dochters begraven op het kerkhof bij "zijn" kerk te Uitwierde.

In Appingedam zou Johannes Quintinus een belangrijke rol gaan spelen. In 1796 was hij geboren in Het Blauwe Huis. Blijkbaar onderkende zijn vader al snel zijn belangstelling voor het werk, dat het bezit van de vele landerijen, het tichelwerk (steenfabriek) en het calckwerk (de kalkoven) met zich bracht. Dat werk kon voor een groot deel door Johannes Quintinus worden gedaan, zodat Rudolph Pabus zich kon wijden aan het burgemeestersambt. Johannes Quintinus trad in 1817 in het huwelijk met Henriëtta Paulina van Swinderen. Het echtpaar trok in bij de ouders van Johannes Quintinus in Het Blauwe Huis. Ze kregen zes kinderen, die allen geboren werden op Het Blauwe Huis: Catharina, geboren in 1818, Rudolph Pabus, geboren in 1819, Rudolph Albert, geboren in 1821, Cornelia Ebbelina, geboren in 1823, Anna Henriëtta, geboren in 1825 en ook in dat jaar overleden en Oncko de Rheden van Swinderen, geboren in 1826.

Graf echtpaar De Rheden van Swinderen Cleveringa-CleveringaNaast het werk ten behoeve van de eigen bezittingen vervulde Johannes Quintinus een aantal maatschappelijke functies. Zijn schoonvader Mr. Rudolph Albert van Swinderen volgde hij op als secretaris-ontvanger van het Generale Zijlvest der Drie Delfzijlen. Zo'n zijlvest zouden we in onze dagen waterschap noemen. Enkele jaren is Johannes Quintinus burgemeester van Appingedam geweest. Uit een gevelsteen op de toren van de Nicolaï-kerk kunnen we opmaken, dat hij ook kerkvoogd is geweest van de Hervormde Gemeente en medewerking heeft verleend aan bouw van de nieuwe toren ter vervanging van de oude, die op punt van instorten stond. Van de kinderen blijven er uiteindelijk twee in Appingedam: Rudolph Pabus en Oncko de Rheden van Swinderen. Van deze laatste is niet erg veel bekend. Hij trouwde op de Alberdaheerd te 't Zandt met zijn nicht Egberdina Cornelia Cleveringa en vestigde zich in een voor hen gebouwd huis temidden van de landerijen, die behoorden bij Het Blauwe Huis. Het echtpaar bleef kinderloos en is begraven op de nieuwe begraafplaats op De Wierde.

Rudolph Pabus, de oudste zoon van Johannes QuintinusRudolph Pabus, de oudste zoon van Johannes Quintinus, ging rechten studeren in Groningen en vestigde zich na de afronding van zijn studie in 1847 als advocaat en procureur in Appingedam. In dat jaar werd hij als opvolger van zijn vader secretaris-ontvanger van het Generale Zijlvest der Drie Delfzijlen. Getrouwd in 1851 met de domineesdochter Margaretha Jacoba Mees, betrok hij met zijn echtgenote Huize Fivelzigt, dat net buiten de grenzen van Appingedam lag. Al spoedig verwierf het echtpaar zich echter een huis aan de Solwerderstraat in Appingedam, waar zij hun hele leven zijn blijven wonen. Het Blauwe Huis, dat hij met een deel van de landerijen had geërfd, heeft het gezin nooit betrokken. In 1857 ging Rudolph Pabus deel uitmaken van de gemeenteraad, waarna hij in 1863 werd gekozen tot wethouder. Benoeming tot kantonrechter volgde in 1872. Kerkelijk is Rudolph Pabus ook zeer betrokken geweest, hetgeen mag blijken uit zijn arbeid als schoolopziener en als kerkvoogd, later president-kerkvoogd van de Hervormde Gemeente.

Graf van de jong overleden Neltje Het echtpaar Cleveringa-Mees kreeg dertien kinderen, waarvan er zes vroeg overleden, onder wie Neltje en Egberdina Cornelia. Van de zeven kinderen, die in leven bleven, zijn Johannes Quintinus, geboren in 1858 en Bernardus, geboren in 1861, in Appingedam gebleven en daar overleden. Johannes Quintinus was commissionair in effecten en wijnen, Bernardus wijnhandelaar. Toen in 1890 Mr. Rudolph Pabus Cleveringa was overleden, viel een deel der landerijen met Het Blauwe Huis toe aan Mr. Petrus Cleveringa, de oudste zoon van het echtpaar Cleveringa-Mees, die notaris was in Groningen. Door hem werd in 1896 het huis, met uitzondering van de landerijen, verkocht.

Graf Bernadus de wijnhandelaarNa ons verdiept te hebben in de nakomelingen van Johannes Quintinus, keren we terug naar de andere kinderen van Rudolph Pabus Cleveringa en Cornelia Ebels. Dochter Aafjen Sjabbina, die in 1798 werd geboren, trad in het huwelijk met Antonie Frederik Struick, die van beroep commies was op het Departement van Marine in Den Haag. Aafjen Sjabbina overleed op 8 juni 1873 in Groningen.

Bij de scheiding en deling van de nalatenschappen viel na het overlijden van het echtpaar Cleveringa de Alberdaheerd met de erbij behorende landerijen toe aan zoon Enno Ebels, die in 1801 geboren was. Het lag voor de hand, Enno Ebels was reeds op deze heerd Alberdaheerdwerkzaam. Nog geen jaar getrouwd met Jantje Laurens Brink, moesten ze beleven, dat de Alberdaheerd door blikseminslag werd getroffen en door brand werd verwoest. De heerd werd herbouwd, het bezit aan landerijen vergroot en al spoedig behoorde Enno Ebels tot één van de voornaamste landbouwers in de gemeente 't Zandt. Daarnaast was hij bestuurslid (schepper) van het Zijlvest der Drie Delfzijlen en werd hij in 1844 benoemd tot burgemeester van 't Zandt. Enno Ebels overleed in 1870 en werd begraven op de begraafplaats van 't Zandt, waar ook andere leden van de familie een laatste rustplaats vonden.

Graven van de familie Enno Ebels Cleveringa

Fredericus Octavus, die in 1803 geboren werd als achtste (octavus) kind, werd apotheker in Groningen. Zijn huwelijk met Trijntje Eisses Venema bleef kinderloos. Hij overleed in 1887.

In 1804 werd Albertus Muntinghe geboren. Hij overleed echter al zeer jong, evenals zijn broer Martinus Everhardus, die in 1806 geboren werd. Op 17 februari 1809 werd opnieuw een zoon geboren, die de naam Albertus Muntinghe mocht dragen. 

Graf van Enno Ebels Cleveringa

Van Albertus Muntinghe, die in Groningen rechten studeerde, is bekend, dat hij in 1830 als student met de Compagnie van de Vrijwillige Flankeurs meetrok in de Tiendaagse Veldtocht tegen België. Hij is er gewond geraakt. Na voltooiing van zijn studie vestigde hij zich als advocaat en procureur in Appingedam. Zijn interesse voor het notariaat werd op 30 juni 1841 bekroond met een benoeming tot notaris. De standplaats werd Appingedam. Van de Mout- en Brandewijnstokerij, die hij en zijn broers hadden opgericht in 1839, werd hij de beheerder. Een paar jaar later werd deze al weer van de hand gedaan. Albertus Muntinghe is ook kerkvoogd geweest van de hervormde gemeente Appingedam.  

In 1874 overleed hij en werd begraven op De Wierde, op het oude kloosterterrein. In 1880 overleed zijn echtgenote Ida Eelberdina Buseman.

Graf Albertus Munthinge

Toen in 1814 opnieuw een zoon geboren werd in Het Blauwe Huis, kreeg hij eveneens de naam van een overleden broer: Martinus Everhardus. Na rechten gestudeerd te hebben, koos hij voor een loopbaan bij de rechterlijke macht. Benoemd bij Koninklijk Besluit van 14 november 1863, trad hij op 13 juli 1864 aan als rechter bij de Rechtbank te Appingedam. Van 31 december 1866 tot de opheffing van de Rechtbank in 1877 was hij president van deze Arrondissementsrechtbank. Martinus Everhardus is ongehuwd gebleven. In 1884 overleed hij en werd begraven op De Wierde.

Graf Martinus Everhardus

Wandelend door het historisch centrum van Appingedam, waar met zorg is en wordt gerestaureerd, kun je het gevoel krijgen, dat elk moment uit één der monumentale panden een Cleveringa zijn huis verlaat om zich te kwijten van zijn dagelijkse bezigheden. Het is geschiedenis geworden. Wat rest zijn de graven, waarvan de stenen fraai of minder fraai bewerkt, in tact of gehavend, soms verdwenen zijn. Ze zijn een herinnering aan een familie van bijzondere betekenis.

 

Literatuur

  • mr. Piet Cleveringa, Een Groninger Familie - (Stichting Familiearchief Cleveringa, 2005)
  • Groningen Gids voor cultuur en landschap (Profiel, 1994)
  • A. Pathuis, Groninger gedenkwaardigheden (Van Gorcum Assen, 1977)
  • mr. G. N. Schutter, Kloosters in Stad en Lande (Groninger Museum, 1965)
  • Nicolaï-kerk Appingedam (Hervormde Gemeente Appingedam, z.j.)
  • Nieuwe Groninger Encyclopedie (Groningen, 1999)

 

 


Geschreven: 09 november 2003
Aangepast: 23 december 2020
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Groningen

 

 

Wie een indruk wil krijgen hoe een vesting uit de tachtigjarige oorlog er moet hebben uitgezien, zal zeker een bezoek moeten brengen aan de vesting Bourtange. Het idee voor het verdedigingswerk kwam van Willem van Oranje, die vreesde voor een aanval vanuit Duitsland. Adriaen Anthoniszoon ontwierp het en in 1593 werd met de bouw begonnen. Tussen 1738 en 1742 werd de vesting nog uitgebreid, maar opgeheven in 1851 veranderde de vesting in een "gewoon" boerendorp. Veel verdween wat herinnerde aan de uitsluitend militaire functie.Tot men in 1972 begon met de reconstructie van de vesting. In 1593 werd ook de vesting Oudeschans gebouwd. Een naam overigens, die het pas later kreeg. De oorspronkelijke naam was de Bellingwolder Schans. De vesting was bedoeld om de verbinding van en naar de stad Groningen, toen nog in handen van de Spanjaarden, af te sluiten. Deze vesting had vier bastions. Een bastion of bolwerk is een vijfhoekig gemetselde of aarden uitbouw van een verdedigingsmuur of wal. In de Bellingwolder Schans werd een klein garnizoen gelegerd.


Geschreven: 09 november 2003
Aangepast: 10 januari 2022
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Groningen

 

Een klein wierdedorp even ten noorden van de spoorlijn Groningen - Delfzijl ter hoogte van Appingedam. In de tweede helft van de twaalfde eeuw werd hier een kerk gebouwd, die men wijdde aan Maria. De kerk is voorzien van een zogenaamde dakruiter, waarin een luidklok hangt, die in 1694 werd gegoten. Ooit bezat de kerk een toren. Deze echter stortte in tijdens het luiden bij de begrafenis van stadhouder Ernst Casimir.
In een resolutie der Heren Gedeputeerden van Stad en Lande van 4 juli 1665 lezen we:

ALSO DOOR HET LUIDEN VAN DE KLOCKE TOT OOSTERWYTWERT OVER HET DROEVICH AFSTERVEN VAN SYN FURSTEL. DOORLUCHTICHEIT DE HEERE STADTHOUDER DE TOORN ALDAAR IS COMEN OM TE VALLEN, HEBBEN DE HEEREN GEDEP. DEN GOET GEVONDEN DE COMMYS ENGELBARTS TE LASTEN OM DESELVE WEDEROM TE LATEN MAACKEN, MITS DAARIN NIET EXCEDERENDE DE SOMMA VAN HONDERT DALER.

In 1411 werd hier het Huis van Oosterwijtwerd gesticht door Focke Ukena, hoofdeling te Leer uit een Oost-Fries adellijk geslacht. Door zijn huwelijk met Hiddeke van Wijtwerd verwierf hij zich aanzienlijke goederen en borgen, waaronder die van Oosterwijtwerd. Eén van zijn drie dochters, Ulske Ukena, trouwde met Unico Ripperda van Farmsum en omdat zij alleen kinderen kregen, kwamen de goederen van de Ukena's in bezit van de Ripperda's.

De Ripperda's kunnen we onderscheiden in drie familietakken, te weten de Farmsumer tak, de Oosterwijtwerder tak en de Winsumer tak. Hadden ze plaatselijk gezag, in de Ommelanden speelden ze niet zo'n grote rol. De Winsumer tak mag zich verheugen in de kleurrijke en opportunistische Johan Willem Ripperda (1680-1737). Hij bracht het tot eerste minister van het Spaans koningspaar. Met Alida Ernestina Ripperda (1738-1766) sterft de Winsumer tak uit. Toen Hero Maurits Ripperda van Farmsum in 1681 stierf, vond de Farmsumer tak een geruisloos einde. De Oosterwijtwerder tak verdween met het overlijden van Margaretha Elisabeth Ripperda in 1738. Zij was de laatste van dit geslacht.


Geschreven: 08 november 2003
Aangepast: 10 januari 2022
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Groningen

 

ToegangshekDe begraafplaats van de Hervormde Gemeente bevindt zich aan de westkant van het dorp. Hoewel de Minister van Binnenlandse Zaken al in 1827 een ambtelijke brief had uitgedaan aan alle provincies om per 1 januari 1829 te stoppen met het begraven binnen de bebouwde kom, duurde het nog tot 1869 voordat de kerkvoogdij van de hervormde gemeente Noordlaren zich ging bezig houden met het probleem van het stichten van een nieuwe begraafplaats. Door overlijden was er in 1867 een stuk land vrij gekomen, dat vergroot kon worden met een paar kleine aanpalende stukken, die de eigenaar wel kwijt wilde. In 1870 kon de koopakte worden getekend.


Geschreven: 08 november 2003
Aangepast: 08 januari 2022
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Groningen

 

Treft men elders Hervormde, Rooms-katholieke en algemene begraafplaatsen aan, in Nieuwe Pekela bevinden zich naast genoemde drie ook nog een Gereformeerde en een Lutherse begraafplaats. Was dit het gevolg van scherpe tegenstellingen of van een grote verbondenheid onder elkaar tot over de grens van de dood? Misschien wel het gevolg van beide. In ieder geval lag er in 1898 bij de toenmalige burgerlijke gemeente Nieuwe Pekela het verzoek van de Lutherse gemeente om een eigen begraafplaats te mogen stichten. Met het honoreren van dit verzoek, kon de kerkelijke gemeente in 1899 overgaan tot de aanleg en de exploitatie van de begraafplaats.

Ds. Bögeholtz

Graf Ds. Bögeholtz op Zorgvlied, AmsterdamHet stichten van deze begraafplaats zal men zeker mogen duiden, naast de vele andere, als een expressie van de wederopbouw en bloei van de gemeente ten tijde van ds. Jakob Hendrik Bögeholtz. Ds. Bögeholtz, die tweemaal de Lutherse gemeente van Pekela diende, behoorde tot de rechtzinnige stroming in de Evangelisch-Lutherse kerk. Principieel Luthers als hij was, vond hij, dat er eigen verenigingen en scholen zouden moeten zijn. In dat kader lag het stichten van een eigen begraafplaats voor de hand. Ds. Bögeholtz zou er zelf begraven worden. Op zondag 21 april 1912 zakte hij tijdens het leiden van een kerkdienst op de kansel in elkaar en stierf korte tijd later. Tot 1938 heeft hij op de begraafplaats achter de kerk begraven gelegen om in dat jaar, op verzoek van de familie, in Amsterdam herbegraven te worden.

Aan Bögeholtz herinnert een glas-in-lood raam in de Evangelisch-Lutherse kerk te Nieuwe Pekela met zijn beeltenis. Wie opziet naar dat raam, ontkomt niet aan de gedachte, dat het is alsof hij zo nog waken wil over de kudde, die hij als herder mocht dienen: over de levenden in de kerk en de gestorvenen op de dodenakker achter de kerk. 

De Begraafplaats

Tussen de gebouwen, kerk en pastorie, en de begraafplaats bevindt zich een ruimte met hoog geboomte als een soort voorhof van de begraafplaats. De begraafplaats wordt nu aan de zijkant betreden. Aan het middenpad als as van de begraafplaats kan men zien, dat de ingang in het verleden aan de korte zijde was gesitueerd. Links en rechts van het grote middenpad bevinden zich de graven aan een negental zijpaden, die loodrecht staan op dat middenpad. Ooit achteraan, nu aan de zijkant, bevindt zich een bescheiden baarhuisje

De Graven

IK HOOPTE OP GELUKDe graven kenmerken zich door sobere zerken. Geen grafmonumenten van het soort, dat men bijvoorbeeld wel aantreft op de Hervormde begraafplaats van Nieuwe Pekela of die van Veendam. Het woord van Paulus in 1 Cor. 1: 26 geldt ook hier: "Ziet slechts, broeders, wat gij waart, toen gij geroepen werdt: niet vele wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken." Een enkel graf is voorzien van hekwerk. 

Grafpoëzie

Een paar graven hebben een zerk met wat we noemen grafpoëzie, zoals de volgende grafdichten:

IK HOOPTE OP GELUK
EN ER KWAM EEN ONGELUK OVER MIJ
ZOALS DE MAAIER ZEISEN ZWAAIT
EN GRAS EN BLOEM VAN DE AARDE MAAIT
ZO HEEFT DE DOOD MET WOEST GEWELD
U PLOTS GETROFFEN EN GEVELD
MAAR STAAN WIJ TREUREND AAN UW GRAF
HET IS ALS DAALDE EEN ENGEL AF
DIE FLUISTERT: HEM DIE PLICHT BETRACHT
VERRAST GEEN DOOD HOE ONVERWACHT

VADER MOEDER WIL NIET TREUREN
DAT IK ZO JONG NOG VAN U SCHEID
ZIE GODHEEFT MIJ DOOR ZIJN LIEFDE
VAN MIJN PIJN EN KWAAL BEVRIJD
T VALT WEL HARD ZO VROEG TE SCHEIDEN
MAAR T IS GOD DIE HET GEBIEDT
BAD NIET JEZUS IN ZIJN LIJDEN
VADER DAT UW WIL GESCHIED 

Kinderen

Zerk van de jonge Reinder achter het Kapiteinshuis in Nieuwe PekelaAandoenlijk zijn de zerken van twee kinderen: Hinderika en Grietje, voorzien van een engelfiguur op de achterzijde. De zerk van hun broer Reinder, die op 17-jarige leeftijd overleed, verdween van de begraafplaats en bevindt zich nu achter het Kapiteinshuis in Nieuwe Pekela.

Op het kerkhof liggen veel jonge kinderen begraven, al ontbreken de zerken. Een paar grafmonumentjes zijn de stille getuigen. De eerste, die op het kerkhof begraven werd in 1899 was een kind: Lodewijk de Haan, 6 maanden oud. Armoede en een gebrekkige gezondheidszorg in het begin van de twintigste eeuw zijn ongetwijfeld oorzaken van het op jonge tot zeer jonge leeftijd overlijden. Op een totaal van 1050 overledenen, die hier begraven liggen, is het aantal van 264 kinderen beneden de 10 jaar wel zeer veel. 

Graf ds. Pieter van Genderen Stort

Namen

Enkele zerken zijn aan de achterzijde voorzien van de vermelding van Bijbelboek, hoofdstuk en vers. Soms ook de tekst van dat vers. Missen we het grafmonument van ds. Bögeholtz, het graf van een andere herder van de gemeente, ds. Pieter van Genderen Stort, valt op door vorm en kleur. Het witte graf voorzien van een wit kruis trekt onmiddellijk de aandacht. Dichterbij gekomen trekt het uitgespaarde hart in het witte grind de aandacht. Ds. van Genderen Stort diende de gemeente van 1924 tot 1929. Bij het lezen van de namen zien we, dat een aantal namen zeer veelvuldig voorkomt: Kuiper, Bos, De Boer, De Haan en De Vries. 

Oorlog

Graf H. KanningEen tweetal graven herinneren aan de donkere tijd van de Tweede Wereldoorlog: het grafmonument van K.E. Kuiper, die voor het vaderland viel op 18 april 1941 en dat van H. Kanning, voorzien van een plaquette van zijn spoorwegcollega's uit Zeeland. Hij kwam op 22 juli 1942 tijdens zijn dienst om door oorlogshandelingen.

 

Houten Cassette

Houten cassette Cassette met plattegrondEen bijzonder kleinood is de oude houten cassette, waarin de graven van de overledenen werden bijgehouden. Waarschijnlijk is deze gemaakt ten tijde van het in gebruik nemen van het kerkhof. Het scharnierend deel van de cassette is dan het middenpad, waarlangs aan de zijpaden de graven zijn gesitueerd.

 

Tenslotte

Herinneringsplaquette aan Ds. BögeholtzVormt een kerkhof op zichzelf al een stuk geschiedenis van de mensen die er hun laatste rustplaats vonden, de Lutherse begraafplaats van Nieuwe Pekela is tevens geschiedschrijving van een Lutherse gemeente in een gebied met een bewogen geschiedenis. Een plek om te gedenken en een plek om te koesteren.

Onlangs is er een plaquette geplaatst op de plek waar zich het graf bevond van Ds. Bögeholtz, die zich zo heeft ingezet voor de stichting van deze begraafplaats.

in plaats van memento moriOp zondag 23 mei 2004 werd na een dienst in de Lutherse kerk te Nieuwe Pekela het fraaie hekwerk in gebruik genomen, dat op een waardige wijze de beslotenheid van het kerkhof aangeeft. Niet het memento mori (gedenk te sterven), maar het sola fide - sola gratia (alleen door geloof - alleen door genade) bekronen het hekwerk, dat zo getuigt van Luthers' gedachtengoed.

 

 

Literatuur

  • Twee eeuwen Lutheranisme in Pekela, ds. J. Hallewas
  • 'Jakob Hendrik Bögeholtz' in:Documentatieblad Luth.Kerkgesch., J.H. Poppen 

Bron

  • Gesprekken met dhr. Kars Kuiper, beheerder begraafplaats

 

 


Geschreven: 08 november 2003
Aangepast: 08 januari 2022
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Groningen

 

 

toegangshekDe wegen in het landschap lijken wel te meanderen als het Reitdiep, dat oorspronkelijk de benedenloop was van de Hunze en de Drentsche Aa. Ten noorden van dit Reitdiep, tussen Schouwerzijl en Mensingeweer, ligt het wierdedorp Groot Maarslag en wie de weg vervolgt vanaf dit dorp richting Mensingeweer zal al spoedig een bord tegenkomen, dat verwijst naar wat overbleef van Klein Maarslag: het kerkhof.

Bij de ingang van het kerkhof lezen we op een bij het hek geplaatst bord:

Klein Maarslag lag op een strategisch punt bij de noordelijke uitmonding van de Hunze, welke waterweg tot 1361 de stad Groningen met de zee verbond. De voormalige kerk op de wierde, waarvan de plattegrond is aangegeven dateert vermoedelijk uit de 12e eeuw en bevatte veel tufsteen. De kerk was iets groter dan die van Mensingeweer, waarmee het kerspel sinds 1682 verenigd was. In 1755 was het kerspel Maarslag nog groter dan het kerspel Mensingeweer. De kerk is in 1811 afgebroken. Er werd toen een galg of klokkestoel geplaatst. Deze was in 1843 nog aanwezig. Op de bewoner van het huisje bij de begraafplaats heeft lang de plicht gerust stalling te bieden aan het paard van de predikant en voor de predikant zelf een plaats te reserveren bij de haard.

De rust en stilte, die we nu aantreffen, doet niet vermoeden dat tijdens de tachtigjarige oorlog Maarslag toneel is geweest van hevige strijd. Hier namen op 26 maart 1584 de Friezen wraak op een gehouden Spaanse strooptocht. Er werd veel verwoest en ook de kerk ging in vlammen op. Heel goed zichtbaar is, dat het kerkhof op een wierde ligt. De weg ernaar toe leidt duidelijk omhoog. Een eenvoudig hekwerk geeft toegang tot de door bomen en hagen omheinde ruimte.


Geschreven: 26 oktober 2002
Aangepast: 08 januari 2022
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Groningen

 

Gelegen naast de zuidelijke rondweg van de stad Groningen aan een zijweg van de Hereweg, die voert naar het zwembad de Papiermolen, ligt de rooms-katholieke begraafplaats van Groningen. Kantoorpanden aan de Hereweg onttrekken de begraafplaats aan het gezicht.

rkgedenksteenDoor een groot hekwerk binnengekomen, wordt de aandacht getrokken door een imposante klokkestoel, zoals men die op verschillende begraafplaatsen kan tegenkomen, midden op een groot groen gazon. Onder dit gazon bevinden zich de stoffelijke resten van diegenen, die begraven lagen in en om de oude Broerkerk, op de fundamenten waarvan de St. Martinus verrees, die op haar beurt plaats moest maken voor de bouw van de Universiteitsbibliotheek. De plek wordt gemarkeerd door een gedenksteen. De zerken uit de Broerkerk hebben een plek gekregen in de kelder van het Academiegebouw in Groningen.


Geschreven: 01 september 2002
Aangepast: 26 december 2020
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Groningen

 

OterdumOoit meende men het haven- en industriegebied van Delfzijl zo te moeten uitbreiden, dat er geen plaats meer was voor een aantal dorpen. Eén van de dorpen, die moest wijken, was Oterdum, dat in z'n bloeitijd zo'n 200 inwoners telde. Dorp met kerk en kerkhof waren gebouwd tegen de dijk. De kerk zelf stak boven de dijk uit. Soms raasde de storm terwijl de kerkdienst bezig was. En het schijnt gebeurd te zijn, dat de dominee op de kansel, uitkijkend over zee, zag dat een schip in nood was. Midden in de preek riep hij uit: "Het is goed dat we hier zijn, broeders, want daarginds vergaat een schip." Geen reden voor het kerkvolk het gebouw te verlaten en zich te wijden aan reddingswerkzaamheden. Ze wisten: de resten spoelen straks vanzelf wel aan en dan eerst is er werk aan de winkel. Want jutten deden ze stuk voor stuk.


Geschreven: 25 juli 2002
Aangepast: 10 januari 2022
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Groningen

 

Ingang grafkelderTijdens restauratiewerkzaamheden in 1970 ontdekte men onder de vloer van de kerk van Oldehove (Groningen) twee grafkelders, waarin zich in de ene slechts een houten reiskoffer bevond, maar in de andere een tombe met daarom heen een groot aantal beenderen en schedels. Deze waren overblijfselen uit houten kisten, die stonden opgesteld rond de stenen tombe, maar nu waren vergaan. De zandstenen tombe - die in delen ter plekke in elkaar moet zijn gezet, gezien de beperkte toegang - bevatte restanten van een houten kist, waarin een loden kist was geplaatst. Bij de ontdekking van de tombe in deze grafkelder moest men constateren, dat men zich ooit met geweld toegang tot de tombe heeft willen verschaffen, waarschijnlijk om kostbaarheden te roven. De helften van de deksel waren duidelijk met geweld van elkaar gerukt.


Geschreven: 10 januari 2002
Aangepast: 09 januari 2022
Auteur: Marten Mulder en Leon Bok
Categorie: Groningen

 

Toegangshek tot de begraafplaatsHet heeft lang geduurd voor het Stadskanaal doorgetrokken was tot de Duitse grens. In 1765 besloot het bestuur van de stad Groningen tot het graven van het nieuwe kanaal, dat nodig was in het kader van het vervenen van het omliggende gebied. In 1865 had het Stadskanaal zijn uiteindelijke lengte bereikt. Langs het kanaal verrezen huizen, landbouwers vestigden zich op de dalgronden en het dorp Stadskanaal ontstond. Naarmate het kanaal vorderde verplaatste het centrum van het dorp zich. Aanvankelijk een agrarisch dorp, kreeg nijverheid en industrie rond de eeuwwisseling een steeds belangrijker plaats. Het kanaal, de huizen langs het kanaal, boerderijen wat verder het land in, het ademt met de open ruimte van het achterland een heel eigen sfeer.