Harkstede - Grafkerk

01 november 2009

 

Rustplaats van Henric Piccardt en Anna Elisabeth Rengers

Henric Piccardt werd geboren op 25 maart 1636, toen Gualterus Piccardus, zijn vader, predikant te Woltersum (Gr.) was. Op 17-jarige leeftijd liet Henric zich inschrijven in het Album Academicum van de Groninger Academie en begon hij zijn studie rechten en filosofie.

Grafkerk in Harkstede

In 1657 komen we hem tegen als ingeschrevene aan de "Academie van Vriesland" te Franeker. Een paar jaar later, Henric is dan 25 jaar, is hij ineens spoorloos en duikt op in Frankrijk, in Orléans. Het inkomen van zijn vader liet geen buitenlandse studie toe en op toestemming van thuis hoefde hij niet te rekenen. Henric liet zich daardoor niet weerhouden en met zingen en spelen op zijn harp, voorzag hij onderweg in zijn levensonderhoud. In Orleans aangekomen, vervolgde hij de rechtenstudie, die hij bekroond zag met een bul cum laude. Hij vertrekt dan naar Parijs, waar hij op 27 jarige leeftijd een gedichtenbundel het licht laat zien: Les poesies françoises, dediées à Madame Suzanne de Pons, Dame de la Gastevins. De bundel bevindt zich nog in de Universiteitsbibliotheek van Groningen. Ook in Parijs moet hij aan de kost zien te komen.

Op de Pont Neuf over de Seine kon men hem aantreffen met een zwarte doek voor het ene oog, terwijl hij zijn gezicht en zijn haar een andere kleur had gegeven. Mensen luisterden naar zijn liederen en verschaften hem een dusdanig inkomen, dat hij in de avonduren zich in de hoogste kringen kon ophouden. Als hij 28 jaar is, moet hij echter Parijs ontvluchten vanwege een vrijage, die duidelijk niet op prijs werd gesteld. Bij zijn vlucht werd hij geholpen door leden van een Parijse groepering, die men als voorloper zou kunnen duiden van een Vrijmetselaarsloge. Hij zal er ongetwijfeld lid van zijn geweest. Er volgen dan reizen naar Straatsburg, Italië en Duitsland. We kunnen ons goed voorstellen, dat hij kennis heeft genomen van wat de wetenschap en de kunst hem daar te bieden hadden. Een ontluikende liefde in die periode echter liep uiteindelijk op niets uit, de beoogde geliefde trouwde met een graaf.

Op 31-jarige leeftijd werd Henric kamerheer van Lodewijk XIV, Gentilhommede la Chambre du Roi, en kwam om diplomatieke redenen regelmatig in 's-Gravenhage. In 1672 (het Rampjaar) verklaarde Lodewijk XIV ons land de oorlog en Henric Piccardt wist niet beter te doen dan terug te keren naar Groningen. Daar wachtte hem een grote teleurstelling, want ook al behoorde zijn vader inmiddels tot het predikanten-corps van de stad Groningen, Henric werd gevangen gezet in de Poelepoort. Zijn Franse betrekkingen maakten hem verdacht. Op 20 februari 1673 werd hij echter vrijgelaten wegens gebrek aan bewijs. Dan rijst zijn ster, want op 9 december 1674 wordt hij Syndicus van de Ommelanden, zeg maar: raadspensionaris. De vriendschap, die ontstond tussen hem en Stadhouder Willem III zou hem ook geen windeieren leggen, zoals we later zullen zien. 

Anna Elisabeth Rengers

Toen hij 43 was geworden, trouwde hij met Anna Elisabeth Rengers, die dan 23 is. Zij was de dochter van Jonker Osebrandt Jan Rengers van de Fraeylemaborg te Slochteren. Het paar vestigde zich op "Klein Martijn", in de schaduw van "groot Martijn", de grote Martinikerk met de gelijknamige toren in de stad Groningen, want Harkstede ligt vlakbij de stad. 

Fraeylemaborg

Als de Fraeylemaborg, het huis en het landgoed van de schoonfamilie, onder de hamer komen, biedt Willem III, inmiddels ook koning van Engeland, Henric Piccardt financiële hulp en kan hij de borg kopen. Daarmee verwierf hij zich de zogenaamde collatierechten: het alleenrecht om op te treden als beheerder van alle kerkelijke goederen, en ook het recht om predikanten, schoolmeesters en kosters te benoemen. Een nieuwe lening van Stadhouder-Koning Willem III stelde Piccardt ook nog eens in staat in Harkstede een nieuwe kerk te bouwen; de oude was afgebroken in 1691.

Grafkerk

Grafkisten van Henric Piccardt en zijn vrouw

Een kerk, die we wel een grafkerk kunnen noemen, getuige het Latijnse opschrift, hier in vertaling weergegeven: 'Lezer, opdat de waarheid blijke, hebben de echtgenoten Henric Piccardt en Anna Elisabeth Rengers in het jaar 1694, uit godsvruchtig gevoel, zonder ergens anders hulp te zoeken, deze kerk doen bouwen ter ere van de Allerhoogste, tot aanwas van de Christelijke godsdienst, tot troost der zielen en tot rustplaats voor hun gebeente.'

De afmetingen van de grote grafkelder ( 7 x 22 meter) zijn behoorlijk te noemen. Moeten we het trouwens wel een kelder noemen? De kerkruimte zelf immers moet men bereiken via een hoge buitentrap. De ingang tot de grafkelder bevindt zich aan de buitenmuur, torenzijde, van de kerk. Een zandstenen epitaaf geeft duidelijk aan, dat het hier gaat om een grafruimte.

Grafkistje van Johanna Hendrika Piccardt

Er hebben meerdere kisten gestaan van de familie Piccardt, doch deze zijn vlak voor 1930 in verband met ernstig verval geruimd, de stoffelijke resten zijn buiten de kerk begraven.
Via een oude eiken deur komen we in een kleinere grafruimte en wel onder de Piccardtbeuk (aan de noordkant van de kerk waren twee ruimtes boven elkaar gebouwd als werkkamer en bibliotheek van de stichter), dáár, onder genoemde Piccardtbeuk, staan de kisten van Henric Piccardt en zijn vrouw.

Rouwbord in de Hervormde kerk van SlochterenAnna overleed in 1704, Henric in 1712. Hun rouwborden hangen in de Hervormde Kerk van Slochteren. Vreemd is dit niet, omdat Fraeylemaborg, hun bezit immers, op het grondgebied van Slochteren lag.

Zulke rouwborden hingen gedurende de rouwtijd boven de ingang van de borg en werden na verloop van tijd in het koor van de kerk gehangen.
Een klein kistje tussen beide in, bevat het gebalsemde lichaam van Johanna Hendrika Piccardt (1781-ca. 1786), dochtertje van Jan Louis Piccardt, nazaat van een broer van Henric. Zelf overleden Anna en Henric kinderloos. Of dat laatste wel zo is, is nog maar de vraag.

 

Rouwbord in de Hervormde kerk van Slochteren

Archiefstukken uit 1681 vermelden, dat Syndicus Piccardt arbeiders in de kelder en de crypte van de oude kerk van Harkstede aan het werk had gezet teneinde het geschikt te maken voor de begrafenis van zijn kinderen.
Het verzoek daartoe aan de heren burgemeesters en de raad van Groningen, onder wier jurisdictie Harkstede viel, werd op 16 januari 1681 afgewezen:

Martis den 18 januarii 1681.

Op het gedane versoeck uit de name van de Heer Sijndicus Piccardt ten eynde hem salvo jure mochte toegestaen syn boven aerde staende kinderen salvo jure op het choor van de Harckste­der kercke te mogen ter eerden besteden met prasentatie dat in cas in ongelyck mochte bevonden werden deselve aenstonts te removeeren waer tegens des Stadts Advocaet Sibenicus versochte ontsegginge van dese petitie alsoo de Syndicus geen het minste recht competeerde voorts dat oock de H. Heeren Borgem. ende Raedt door desen geen projudicie moghe werden toe gevoecht,

Hebben de H.H. Lieutenant ende Hooftmannen in dit gedane versoeck bij provisie gedifficulteert.

Uit bovenstaande mogen we dus aannemen, dat er sprake is geweest van kinderen van het echtpaar Piccardt. Helaas is niet te achterhalen waar deze kinderen nu wel begraven zijn, maar nu worden een aantal zaken met betrekking tot de epitaaf duidelijk.
EpitaafWat we waarnemen op de epitaaf in de grote grafruimte zijn twee putti (meervoud van putto) leunend op een grafmonument. In de klassieke oudheid treffen we veelvuldig een putto, een mollig jongetje - niet te verwarren met een cherubijntje- aan op of bij het graf van een overleden kind. De guirlandes, slingers van bloemen, bladeren en vruchten, die we waarnemen op de epitaaf zijn eveneens attributen uit de klassieke oudheid. Aangebracht aan de tempel vormden zij in oude tijden een offergave. Die betekenis heeft het gaandeweg verloren en we kunnen ze nu beschouwen als versiering, al is het mogelijk aan de verschillende bloemen, bladeren en vruchten symbolische waarde toe te kennen.

De urn (urna (latijn) = lijkurn) op het graf staat voor dood en rouw. De schedel met beenderen staan voor vanitas (= ijdelheid) en verwijzen naar de eindigheid van het leven, zoals de omgevallen en gebroken zuilen de kortstondigheid aanduiden. Zo’n gebroken zuil staat meestal voor een plotselinge en jonge dood. De zandloper geeft aan, dat de tijd verstrijkt en de dood nadert, terwijl de vleugels dat versterken. De tijd vervliegt. Soms zien we één duivenvleugel en één vleermuisvleugel. Zij staan respectievelijk voor dag en nacht, goed en kwaad.
Rechtsonder op de epitaaf zien we een omgevallen lamp, die met de ketting, waaraan hij was opgehangen, op de grond is terechtgekomen. We denken dan in het bijzonder aan het Bijbelboek Prediker. In Prediker 12 lezen we:

Gedenk daarom je schepper in de dagen van je jeugd – voordat de slechte dagen komen en de jaren naderen waarvan je zegt: In deze jaren vind ik weinig vreugde meer.
2 Voordat de zon verduistert, de sterren en de maan niet langer stralen, de lucht ook na de regen grauw van wolken wordt.
3 De dag waarop de wachter trillend voor het huis staat, de soldaten kromgebogen voortgaan, de maalsters langzaamaan verdwijnen, de vrouwen uit het venster staren en een schaduw lijken.
4 Wanneer de deuren naar de straat worden gesloten, de molen geen geluid meer maakt, het fluiten van de vogels ijl van toon wordt, wanneer hun lied versterft.
5 Je durft geen heuvel te beklimmen, de weg is vol gevaar. De amandelboom behoudt zijn wintertooi, de sprinkhaan sleept zich voort, de kapperbes droogt uit. Een mens gaat naar zijn eeuwig huis, een klaagzang vult de straat.
6 Voordat het zilverkoord wordt weggenomen, de gouden lamp gebroken, de waterkruik in stukken valt, het scheprad bij de put wordt stukgebroken.
7 Wanneer het stof terugkeert naar de aarde, weer wordt zoals het was, wanneer de adem van het leven weer naar God gaat, die het leven heeft gegeven.
8 Lucht en leegte, zegt Prediker, alles is leegte.


Met deze beelden heeft de Prediker het mensenleven willen schetsen. De nog brandende gevallen lamp is een verwijzing naar loutering, opstanding en eeuwigheid. 

Is het gewaagd om te stellen, op grond van de twee putti en de twee omgevallen en gebroken zuilen, dat deze epitaaf, vervaardigd in opdracht van Piccardt, bedoeld is geweest voor de rustplaats van zijn kinderen? De epitaaf zou geplaatst worden om het graf aan te duiden van zijn kinderen als de hoge heren in Groningen geen roet in het eten hadden gegooid en Piccardt, hoe belangrijk als Syndicus ook, daarmee grenzen hadden gesteld. Nu dient de epitaaf een algemener doel, namelijk om aan te geven, dat ook de grote kelderruimte waarin hij is geplaatst grafkelder is.

Hoezeer Henric gesteld was op zijn vrouw, blijkt wel uit het volgende gedicht, dat hij maakte bij het sterven van Anna. Oorspronkelijk in het Latijn, hier in vertaling:

'Mijn Anna, wederhelft en luister van mijn leven,
Mij liever dan het oog, aan mij van God gegeven!
Zal ik met tranen en met droeviglijk geklag
Uw dood beweenen en dien droevelijken slag?
O Neen, de dood gaf u het leven;-mij alleen
Treft dit verlies, 't welk ik tot de kuil beween.
Vaar dan voor eeuwig wel, mijn hart en tweede ziel,
Mijn oog en lust, waarop mijn zorge viel.
Het graf beware uw lijk,
't Zal mij tot rust verstrekken,
Wanneer een zelve steen ons beider asch mag dekken.'
(vertaling van Prof J. de Rhoer, Groninger Volks Almanak 1841)

 

Literatuur

  • Een tempel in turfgraversland, B. Ronner; Scheemda (1996)
  • Geschiedenis van Slochteren, K. ter Laan; Groningen (1962)
  • Groninger borgen en Drentse havezathen, Herma Kamphuis; Zutphen (1995)

 

Aangepast: 23 december 2020

Nieuw op de website