Letteren
* Voorburg 12 augustus 1848 – † Baden (Zwitserland) 14 oktober 1923
Marcellus Emants was een vertegenwoordiger van het pessimisme. Hij zag het leven als een opeenstapeling van teleurstellingen. Volgens hem was dit een kwestie van verstand en niet van gevoel. Het is te begrijpen dat hij wenste onder het volgende grafschrift te liggen:
Beklaag nooit de verloste uit de krankzinnigheid die leven heet
Zijn weduwe gaf gevolg aan deze wens. Of dit werkelijk zijn wens was, bleef omstreden. Reden waarom zijn dochter Eva in oktober 1957, na het overlijden van de weduwe, het epitaaf liet verwijderen. Nu staat op de steen zijn naam, geboorte- en overlijdensdatum. Na het overlijden van Eva werd dit aangevuld met haar naam met geboorte- en overlijdensdatum. Onderaan de steen staat nog:
Rust in vrede
* Den Haag 23 december 1819 – † Amsterdam 26 december 1889
Jan Jacob Lodewijk ten Kate was theoloog, dichter en vertaler. Hij stond vanaf 1860 op de kansel in de Nieuwe kerk te Amsterdam. Velen zullen Ten Kate kennen van de spotrijmpjes die onder andere Frederik van Eden schreef:
Zing op! zing op! Ten Kate
(Gij kunt het toch niet laten)
Al wat gij zingt is Poëzie!
Op 22 september 2010 werd met enig ceremonieel zijn grafsteen opnieuw onthuld. In de jaren tachtig van de vorige eeuw verdween de grafsteen van Ten Kate van begraafplaats De Nieuwe Ooster in Amsterdam, maar hij is nu weer terug.
* Haarlem 27 oktober 1892 - † Amsterdam 29 oktober 1974
Het gezin waarin Victor Emanuel van Vriesland opgroeide behoorde tot de "nouveau riche". Het leefde op grote voet, bewoonde grote huizen en was omringd door bedienden en kinderjuffen. Victor was de zoon van Duifje Schoolmeester en Adolphe Isidor van Vriesland die zijn rijkdom had verworven met de handel in manufacturen en activiteiten in de financiële wereld. Zijn zuster Rosina was acht jaar ouder, zijn broer Siegfried zeven.
Hij was leerling van het Openbaar Gymnasium in Den Haag waar hij bij de latere dichter Martinus Nijhoff in de klas zat. De meeste vakken konden hem niet boeien, literatuur had meer zijn belangstelling. Hij verliet de school voortijdig waarna hij privéles kreeg van de filosoof Johan Andréus dèr Mouw. Deze publiceerde onder naam Adwaita en was een hoogst merkwaardige figuur. Zijn invloed op Victor was aanzienlijk en van diepgaande betekenis. Na de dood van Dèr Mouw beheerde Victor diens literaire nalatenschap.
Samen met zijn vriend Nijhoff was hij zeer geïnteresseerd in alle kunstuitingen en zij bestudeerden alle -ismen van die tijd. In de eerste gedichten die hij publiceerde in De Nieuwe Gids (1909) probeerde hij verband te leggen tussen poëzie en filosofie. Zijn voorbeelden waren Albert Verwey en de Franse schrijvers André Gide en Paul Valérie.
Na twee jaar lessen van Dèr Mouw te hebben gevolgd begaf hij zich in 1913 naar Dijon om daar aan de universiteit Frans te studeren. Hij had echter meer belangstelling voor de wijnkelders ter plaatse en ten gevolge van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kon hij van een vakantie in Nederland niet naar Frankrijk terugkeren.
Omdat hem een aanzienlijke erfenis ten deel was gevallen kon hij ruimschoots in zijn levensonderhoud voorzien. In 1917 huwt hij met de Zwitserse Marie Huguenin Dumittan. Een jaar later kocht het paar een huis in Blaricum. Een vaste jeugdvriendin van Victor trok bij hen in maar omdat deze ménage à trois alleen maar spanningen opriep vertrok de vriendin met stille trom.
De jaren twintig waren onbezorgd. Veel vrienden over de vloer en de deur stond voor iedereen open, er was altijd wel drank. Adriaan Roland Holst was een frequent bezoeker evenals de Vlaming Gust de Smet. Onder het kaartspel werden vele kruiken jenever achterover geslagen.
Vanaf 1919 verzorgde hij een letterkundige kroniek in De Nieuwe Amsterdammer, twee jaar later deed hij dit in de De Nieuwe Kroniek. Hij leverde bijdragen voor o.a. Elsevier's Maandschrift en De Beweging. Zijn ster rees en hij kreeg veel waardering. In 1926 kwam zijn roman Het afscheid van de wereld in drie dagen uit. Het beleefde vier drukken.
In datzelfde jaar werd zijn vrouw Marie ernstig ziek. Met een zware psychose werd ze opgenomen en na vijf jaar in o.a. het Psychiatrisch Ziekenhuis in Santpoort te zijn verpleegd stierf ze op 22 maart 1931. Vic's wereld stortte ineen. Al voor haar overlijden zwierf hij rusteloos van plaats naar plaats. Hij woonde in 1928 en een deel van 1929 in Bergen waar hij zijn vriend Roland Holst vaak ontmoette. Tot overmaat van ramp verloor hij door speculaties ook nog zijn vermogen. Hij leefde van de hand in de tand maar bleef zich gedragen als de grande seigneur die hij inmiddels geworden was. In datzelfde jaar werd zijn eerste gedichtenbundel Voorwaardelijk uitzicht uitgegeven.
In 1931 leek het tij te keren. Genoodzaakt door zijn schulden en dankzij zijn grote belezenheid kreeg hij bij de Nieuwe Rotterdamse Courant (NRC) een functie als redacteur Letteren en Kunst. Na zijn schulden te hebben afgelost ging het hem financieel beter en hij huurde een huis in Rotterdam. 's Nachts ontving hij zijn Rotterdamse literaire vrienden waaronder Menno ter Braak. Menige fles wijn moest er aan geloven. Uit die jaren (1931-1938) stammen een groot aantal diepgaande maar goed leesbare essays die in 1958 in twee delen Onderzoek en vertoog werden verzameld. In 1935 verscheen zijn tweede gedichtenbundel Herhalingsoefeningen.
In 1938 trad hij opnieuw in het huwelijk. De verbintenis met Anthonia Wilhelmina van der Horst duurde helaas maar zeven jaar. Promiscuïteit was daar niet vreemd aan. Eveneens in dat jaar verruilde hij Rotterdam voor Amsterdam en de NRC voor De Groene Amsterdammer. Hij kon deze krant na een jaar weer verlaten omdat hij een opdracht kreeg een bloemlezing uit de Nederlandse poëzie samen te stellen. Hij legde daar zijn hele ziel en zaligheid in. Zijn verantwoordelijkheidsgevoel en zijn drang om volledig te zijn stelde hem voor een haast onmogelijke opgave. Maar hij slaagde, het eerste deel van Spiegel van de Nederlandse poëzie door alle eeuwen verscheen in de tweede helft van 1939.
Hoewel Van Vriesland wist dat zijn broer Sigfried aan depressies leed schokte zijn zelf gekozen dood op 4 december 1939 hem zeer. In de Tweede Wereldoorlog kwamen ook nog zijn zuster Rosita en veel van zijn familieleden om het leven. Door zijn joodse afkomst moest Van Vriesland in de oorlog onderduiken. Hij verbleef in verschillende plaatsen o.a. in Bergen waar hij veel met Roland Holst en Charley Toorop omging. Na de oorlog keerde hij terug naar Amsterdam. Hier trouwde hij op 31 mei 1947 met Anna Maria Gesina Baan. Zij kregen twee kinderen. Toen in 1951 de scheiding werd uitgesproken verhinderde Anna het contact tussen de kinderen en hun vader. Pas vele jaren later werd dit contact hersteld.
Door zijn grote literaire kennis werd hij voor vele functies gevraagd. Hij was o.a. voorzitter van het PEN-centrum Nederland en De Bezige Bij, bestuurslid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, lid van de voorlopige Raad voor de Kunst en redacteur en adviseur van een aantal uitgeverijen. In 1967 werd hij nog benoemd tot President van de Internationale PEN-club.
Op 7 februari 1952 trad hij voor de vierde keer in het huwelijk. De bruid was Adrienne Germaine Leonie Canivez, een lerares, die hiervoor gehuwd was met de acteur Ben Groenier. Ze gingen wonen aan de Weesperzijde 25, een prachtig pand dat op de Amstel uitziet.
In 1953 verscheen het tweede deel van Spiegel van de Nederlandse poëzie waarin het tijdperk 1900-1940 is opgenomen. In 1954 volgde deel 3, waarna de hedendaagse dichters in deel 4 werden opgenomen. Hij heeft hiermee een stuk monnikenwerk afgeleverd waarbij zijn deskundigheid voor een hoge kwaliteit borg stond. Het werk heeft dan ook een aantal herdrukken beleefd.
Hij heeft veel erkenning en waardering gehad. In 1952 ontving hij de Prijs van de Stichting Kunstenaarsverzet en in 1954 werd hij benoemd tot eredoctor aan de Rijksuniversiteit van Leiden. In diverse landen kreeg hij hoge onderscheidingen zoals Officier in de orde van Leopold II, officier in de orde van Oranje Nassau, Ridder in het Legioen van Eer en Officier in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Ook een aantal literaire prijzen werden op zijn conto bijgeschreven waaronder de Christiaan Huygensprijs in 1958 en de P.C. Hooftprijs in 1960. Veel publieke bekendheid verwierf Van Vriesland in de zestiger jaren door zijn deelname aan het televisieforum "Hou je aan je woord". Samen met Karel Jonckheere, Godfried Bomans, Harry Mulisch, Hella Haasse en Ankie Peypers zorgde hij voor menig verbaal vuurwerk.
Dat niet alles pais en vree was in huize Van Vriesland valt te lezen in het biografisch werk van zijn stiefdochter Germaine Groenier. In haar Een stuk van mijn hart; brieven aan mijn dochters (1997) wordt Van Vriesland beschreven als een huistiran, een excentriekeling en alcoholist. In het huis aan de Weesperzijde waren zij en haar broer door het tirannieke gedrag van haar stiefvader doodongelukkig.
Sinds zijn jeugd leed hij aan astma. In de laatste jaren van zijn leven kreeg hij daar steeds meer mee te kampen. Op zijn 82e verjaardag verkeerde hij in een zodanig verzwakte staat dat hij twee dagen daarna overleed. Hij werd op 1 november 1974 in alle stilte begraven op de begraafplaats Zorgvlied in Amstelveen, graf 22-1-631. In november 1992 werd zijn vierde vrouw Adrienne Canivez in dit graf bijgezet.
Het graf ziet er wat verwaarloosd uit door een houten objectje en planten die beide aan een onderhoudsbeurt toe zijn. De staande grafsteen is niet of nauwelijks leesbaar door vuil en aangegroeid mos. De tekst luidt:
Dr. Victor Emanuel van Vriesland
27 oct. 1892 - 29 oct. 1974
Adrienne Germaine van Vriesland - Canivez
28 maart 1910 - 29 oct. 1992
In Park Eekhout in Zwolle staat een herdenkingsmonument voor de gevallenen in de Tweede Wereldoorlog. Daarop is een tekst van Van Vriesland vermeld:
Gedenk het leed - maar niet om stil te staan
Gedenk de schande - maar om voort te gaan
1940 Aan hen die vielen 1945
(2008)
Literatuur
- D. Kroon: Victor Emanuel van Vriesland - Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1974-1975 (1975)
- A.Lammers: Vriesland, Victor Emanuel van (1892-1974) - Biografisch Woordenboek van Nederland, deel 3 (1989, gew. 2007)
* 't Zand 27 november 1854 - † Zeist 7 mei 1939
Als middelste van een gezin van zeven kinderen werd Titia van der Tuuk op 27 november 1854 te 't Zand (Gr.) geboren. Haar vader Nicolaus van der Tuuk was N.-H. predikant en haar moeder Petronella Helena Clasina van Lenting was schrijfster van godsdienstige kinderboeken. Deze publiceerde onder het pseudoniem Helena. Na de dood van haar vader in 1867 verhuisde haar moeder met de kinderen naar Groningen. Hier leerde Van der Tuuk voor onderwijzeres. Van 1873 tot 1882 was zij in Groningen, Borculo, Baarn en Deventer bij het onderwijs werkzaam. Als gevolg van haar toenemende doofheid - zij was ook mank - moest zij deze functie in 1882 neerleggen. Een andere reden voor haar ontslag was haar belangstelling voor de vrijdenkerij. Daarna werkte ze nog twee jaar als particulier onderwijzeres te Groningen. Zij verhuisde in 1884 naar Arnhem, waar zij nog een jaar als machineschrijfster voor uitgeverij Thieme werkte.
Vanaf 1885 verdiende zij haar kost als schrijfster en vertaalster. Haar eerste boek, getiteld In het schemeruurtje, was al in 1882 verschenen. Van dit sprookjesboek kwam in 1883 een tweede druk uit. Zij schreef en vertaalde kinderboeken en historische romans en vertaalde enkele feministische romans en vele werken over seksualiteit en seksuele moraal. Zo vertaalde zij in 1887 het boek Oorlog en vrede van Leo Tolstoi (1828-1910). In haar Zeister jaren heeft zij niet veel meer gepubliceerd. De laatste publicatie die op haar naam staat, De vrouw in haar seksueele leven: een physiologisch-maatschappelijke studie met geneeskundige en hygiënische wenken (1915), kwam uit voordat zij zich in Zeist vestigde. Als schrijfster heeft zij vrij veel gepubliceerd. In de necrologie die bij haar overlijden in 1939 in de plaatselijke krant verscheen, werden van haar novellen en romans in het bijzonder genoemd: In het schemeruurtje, De brief van den onderwijzer, Het testament, Emma's gebrek, Uit logeeren, In het hoekje van den Haard, De geschenken van den dwerg, Op kalme levenszee en Met verlof in het vaderland. Blijkbaar beschouwde de journalist deze als haar bekendste werken. Hij merkte wel op dat haar werk vooral in het laatst van de negentiende eeuw grote belangstelling trok.
Hoewel zij uit een familie van predikanten kwam, werd zij atheïst. In 1878 schreef zij in De tolk van den vooruitgang: 'Ik ben athéiste, vrijdenkster!' Op dit gebied was zij zeer actief, maar ook in de vrouwenbeweging; voornamelijk op het gebied van seksuele moraal en het vrouwenkiesrecht. Behalve feministe was zij ook vegetariër, geheelonthoudster en antimilitariste. Zij was redactrice of medewerkster van meerdere verenigingsorganen en zij droeg haar ideeën in tientallen artikelen en brochures uit. In de eerste jaren van haar verblijf in Zeist was zijn nog op allerlei maatschappelijk gebied actief, maar met het klimmen der jaren werd dat allengs minder. Alleen voor de plaatselijke vereniging voor slechthorenden hield zij in de laatste jaren van haar leven nog enkele malen een lezing.
Vanaf 1902 woonde zij achtereenvolgend in Ede, Ubbergen, Soest en Utrecht, om zich tenslotte op 7 maart 1916 in Zeist te vestigen. Binnen Zeist verhuisde zij nog enkele keren. Haar eerste adres was Krullelaan 31 en het volgende Wilhelminalaan 3. In 1920 liet zij aan de Prof. Lorentzlaan 30, toen nog Mooie Laantje genoemd, een huis bouwen. Zij noemde haar landhuisje ''t Wold'. Misschien met het oog op haar ouderdom en omdat zij mank was, was haar slaapkamer op de benedenverdieping gelegen. Haar werkkamer bevond zich op de eerste verdieping. Dit geeft al aan dat haar productieve jaren voorbij waren. In 2001 is het oude huis afgebroken.
Van der Tuuk was ongehuwd, maar dat betekent niet dat zij geen levenspartner had. Zij deelde vanaf 1896 haar leven met Rose Elisabeth Roosegaarde Bisschop (1856-1940). Zij was ook mede-eigenaar van de woning.
Omdat Titia van der Tuuk slecht ter been was, was zij de laatste jaren van haar leven aan huis gebonden. Zij bleef wel helder van geest. Na een ziekbed van twee weken overleed Titia van der Tuuk op 7 mei 1939. Zij werd op 10 mei in Westerveld gecremeerd. Haar as werd per schip op zee verstrooid. (2008)
Archivalia
- Gemeentearchief Zeist; Burgerlijke stand en bevolkingsregister van de gemeente Zeist, het kadaster en het Bouwarchief.
* Kapelle 20 mei 1911 – † Amsterdam 21 mei 1995
Leven en carrière
Annie Maria Geertruida Schmidt werd in 1911 geboren in Kapelle, Zeeland. Haar vader was een dominee van de Nederlands Hervormde gemeente en doctor in de theologie. Voordat ze echt begon met schrijven was ze werkzaam in het leeszaal- en bibliotheekwezen. Tijdens de oorlog kwam ze in contact met de (illegale) krant Het Parool, waar ze in 1946 een aanstelling verkreeg als chef van de afdeling Documentatie. Op dat moment dacht ze dat ze haar hele leven vrijgezel zou blijven. Een jaar later zette ze een advertentie in de krant. Eén van de vijf reagerende personen was Dick van Duyn. In 1952 kreeg ze met hem een zoon: Flip van Duyn. Lange tijd woonde ze in Berkel Rodenrijs en in Zuid-Frankrijk. Amsterdam bleef echter veel invloed houden op haar leven.
Bij Het Parool kwam haar schrijverscarrière op gang. Annie M.G. Schmidt werd een veelzijdig en enorm productieve auteur. Ze schreef kinderboeken, was columniste voor een dagblad, schreef vele versjes, liedjes, musicals, toneelteksten en cabaretteksten voor onder andere Wim Kan en Wim Sonneveld. Daarnaast schreef ze voor radio en televisie. In 1966 ging in het Nieuwe De la Mar theater haar eerste musical in première, Heerlijk duurt het langst, die ze samen met Harry Bannink tot een groot succes wist te brengen. Andere musicals van haar hand zijn: En nu naar bed, Wat een Planeet, Madame, Met man en muis, De dader heeft het gedaan, Ping Ping en Foxtrot.
De toneelstukken van Annie M.G. Schmidt behandelden vaak actuele maatschappelijke onderwerpen. In haar eerste toneelstuk En ik dan stelde ze bijvoorbeeld de Nieuwe Positiefbeweging aan de kaak en het stuk Er valt een traan op een tompoes behandelt de zelfmoord- en euthanasieproblematiek. Voor de televisie schreef ze onder andere de serie Pension Hommeles en het welbekende Ja zuster, nee zuster uit 1966.
Voor haar oeuvre ontving ze verschillende prijzen, zoals de Zilveren en Gouden Griffel. In 1965 werd haar de Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur toegekend. In 1988 volgde de Hans Christian Andersenprijs, de hoogste internationale onderscheiding voor jeugdliteratuur.
De begrafenis en het graf
De oude dag kwam voor Annie M.G. Schmidt met gebreken. Ze werd nagenoeg blind en was bijna niet meer in staat om te lopen. Dit was voor haar de reden om haar begrafenis te gaan plannen. Uiteindelijk zag ze het niet meer zitten en besloot ze de dag na haar 84ste verjaardag euthanasie te plegen. Ze had zelf haar begrafenis geregisseerd en zo werd het ook uitgevoerd, een niet-verdrietige begrafenis, een intiem feestje zonder tranen. Ze vond de dood, naast geboorte, beminnen, baren en je rijbewijs halen, één van de feestelijke gebeurtenissen van het leven. Ze was dan ook niet bang voor de dood.
Op de woensdag na haar overlijden werd ze per rondvaartboot vanaf de Stadhouderskade over de Amstel naar Zorgvlied gebracht. De walkant bij Zorgvlied puilde uit van de mensen. Het was een openbare begrafenis. Annie M.G. Schmidt wilde geen zwarte begrafenis en had haar vrienden gevraagd roze te dragen. De kist was bedekt met roze rozen. Bij Zorgvlied aangekomen werd de kist naar de aula gedragen door haar zoon en vrienden. Achter de kist liep als eerste Fiep Westendorp, illustrator van onder andere de Jip en Janneke boekenreeks. Verder waren er tal van bekende Nederlanders aanwezig zoals oud-cabaretier Wim Ibo, Kitty Courbois en Donald Jones.
In de aula werd veel voorgelezen uit Schmidt's eigen geestige versjes en liedjes. Er werd gelachen om haar lievelingsgedicht De drie ouwe ottertjes en zacht meegezongen met Op een mooie Pinksterdag. Een aantal mensen haalden herinneringen aan haar op. Onder hen waren de schrijver Rudy Kousbroek, acteurs George Groot en Frits Visser, lid van de club van vrienden die bijna iedere week kwamen voorlezen. Na muziek van Harry Bannink werd de kist naar het graf gedragen. Vrienden en kinderen schepten er zand overheen en legden bloemen neer.
Na haar dood heeft Annejet van der Zijl zich gezet aan het schrijven van een biografie over Annie M.G. Schmidt. Ook werd er een toneelstuk geschreven over haar leven. In de voorstelling Annie M.G. Dochter van een dominee, staat het wonder hoe een vrouw zich uit de anonimiteit kan opwerken tot de geliefdste schrijfster van het land centraal.
Het graf van Annie M.G. Schmidt staat langs het hoofdpad dat over Zorgvlied loopt. Hierdoor is het gemakkelijk te vinden. Bovendien valt het op door zijn vele kleuren. De zoon van de schrijfster wilde iets vrolijkers dan het gebruikelijke grijs. De grafsteen bestaat uit een venster waarop in dwarrelende gekleurde letters haar naam staat, omgeven door kleurige tegels. Het past goed bij de schrijfster zoals Annie M.G. Schmidt was.
Drie jaar na haar overlijden verscheen op de voorpagina van de Volkskrant een gedicht van Youp van 't Hek.
Het leukste graf van Zorgvlied
is dat van Annie M.G. Schmidt.
Het heeft niets te maken met de dood
het is niet grijs, maar vrolijk rood
een graf waar steeds een vogel fluit
het ziet er als een keuken uit.
Je lacht meteen als je ziet
het is een graf zonder verdriet.
(2006)
Literatuur
- Michel van der Plas, 'Annie M.G. Schmidt' in: Elsevier, 30-12-1967.
- Hans Vogel, 'Stadsgezichten. De Grote Amsterdammers van deze eeuw. Annie M.G. Schmidt' in: Het Parool, 26-09-1998.
- Ingrid Brouwer, 'Mevrouw dit is een schande' in: Het Parool, 22-05-1995.
- NN, 'Annie M.G. Schmidt' in: Het Parool, 25-11-2002
- Maaike Kraayeveld, 'Annie M.G. Schmidt begraven. Op een mooie dag voor Hemelvaart' in: Haagsche Courant, 26-05-1995.
- Youp van 't Hek, 'Het leukste graf van Zorgvlied' in De Volkskrant, 20-05-1998.
* Beilen 6 februari 1923 - † Beilen 19 april 2003
"Ik ben een kind van Drenth', een aander bin ik niet."
Het borstbeeld op zijn graf staat gekeerd in de richting van de oude Stefanuskerk. Zijn blik gericht naar wat eeuwenlang het centrum van het dorp is geweest. Dat dorp waar hij zijn levenlang gewoond heeft: Beilen. Het graf is, zoals hij dat in een van zijn gedichten beschreef, als "het paradies in schaduw van de toren..". Het is de toren van de Sint Stefanus, patroon onder andere van de goede dood. Met de dood is Reijntjes zeker bezig geweest, daarvan getuigen een aantal gedichten en verhalen, zoals het gedicht Starven in zijn bundel Late brummelpluk:
Wees zacht Dood als ik starven gao
en blaos de aodem van vergeten
over de zeerte van het weten -
dat is genao.
Dood is niet slim, het is een slaopen
in 't grote bedde van de rust
doart 't veilig is en 't longern blust.
Ik weet van horizonnen van de Rust
waorachter ik ok ienmaol zal verdwienen
maor 'k bin zo schrouwend bang veur lieden en veur pienen
en daorom Dood, aj komt - haal mij dan onbewust.
Is het gezocht om dit gedicht te plaatsen naast het gedicht Euthanasia van de dichter J.C. Bloem?
In dat geweldig uur, waarin het vege leven
Nog eenmaal- maar hoe zwak- de broze wieken rept,
Wanneer de hoop, nabij de grenzen van haar streven,
Als een gebarsten klok haar laatste slagen klept,
Verlate dan de ziel haar vleselijke woning,
Die weldra achterblijft, een dienaar zonder heer,
Gelijk de zatte bij, die, zwaar van de aardse honing,
Wegvliegt van 't geurge veld door gouden schemersfeer.
Dan geve God zijn rust aan de vermoeide voeten,
Vermoeid van 't zwerven langs der wereld heerlijkheid,
Gezweept door 't dagelijks verlaten en ontmoeten,
Maar nimmer naar een vast en veilig doel geleid.
(Uit: Verzamelde Gedichten, Polak & Van Gennep - Amsterdam)
Wie het borstbeeld op het graf nader beziet, ontdekt dat de blik van de dichter niet op, maar eerder langs de kerk is gericht. Alsof er mee gezegd wil zijn, in mijn leven heb ik me altijd bewogen terzijde van wat gebruikelijk was of werd gevonden. Innerlijk en uiterlijk allerminst te plaatsen in een dorpse omgeving, bleef hij het dorp trouw. Misschien minder om het dorp, dan wel vanwege het ouderlijk huis. In dat ouderlijk huis bleef hij wonen, ook na het overlijden van zijn moeder, die hij jarenlang verzorgde. Reijntjes heeft het nagelaten aan de Historische Vereniging van Beilen.
Op een steenworp afstand van het huis aan de Kruisstraat in Beilen staat zijn standbeeld, in de handen een geopend boek met de blik op het huis. Slanker en rijziger dan de dichter in werkelijkheid was. Het schijnt, dat hij zo wilde worden uitgebeeld.
Hoezeer gebonden aan het ouderlijk huis, het weerhield hem niet van verre reizen. Reizen, die onder andere voerden naar Frankrijk, Italië, Griekenland en Thailand. Ze waren inspiratie voor veel gedichten, naast zijn gedichten over Drenthe, zijn natuur en zijn dorpen. Toen hij na het overlijden van zijn moeder meer uitkwam voor zijn homosexualiteit, verschenen ook de gedichten met een sterk homo-erotische inslag. Men proeft in die gedichten verlangen, dat slechts korte vervulling kent. Misschien is daarom bij hem het besef van nietigheid en vergeefsheid der dingen zo sterk en heeft hij oog gehad voor de zegeningen van het kleine. Dichter, schrijver, zanger en conférencier, Reijntjes is van grote betekenis geweest voor de Drentse taal en cultuur en zal dat ongetwijfeld blijven.
"Och, bleef van mij ien klein gedicht,
wat regels, ien gedachte licht-
dan heb ik niet vergeefs bestaon."
(2005)
Literatuur & bronnen
- W. Bazuin-Brinkman, Een leven in Beilen (1998)
- Krantenartikelen rondom zijn overlijden en onthulling standbeeld
* Harlingen 9 november 1899 – † Baarn 4 mei 1971
Klaas Norel werd geboren aan het eind van de 19e eeuw in het Friese Harlingen. Zijn vader overleed in 1913, waarna de jonge Klaas gedwongen was om de ULO te verlaten en een baan kreeg als kantoorbediende om het gezin financieel te ondersteunen. In die tijd schreef Klaas zijn eerste journalistieke stukjes. Hij bleef kantoorbediende tot hij zijn militaire dienst moest vervullen. Na afloop daarvan, in 1920, werd hij journalist bij De Vrije Westfries in Enkhuizen. Later werd hij medewerker bij het protestants-christelijke De Standaard.
Zijn eerste korte verhalen publiceerde Norel in het christelijke weekblad De Spiegel in 1933. Maar zijn debuut als romanschrijver liet niet lang op zich wachten: in 1935 verscheen Land in Zicht, een jongensroman over de drooglegging van de Zuiderzee. Het boek is waarschijnlijk aangeslagen, want de eerstvolgende boeken van Norel handelden ook over de drooglegging.
In juni 1940 werd Klaas Norel door de Duitse bezetter gevangen gezet vanwege anti-Duitse karakter van zijn schrijven. Na zijn vrijlating werd hij medewerker van het illegale blad Trouw, waar hij tot mei 1946 bleef werken, na de oorlog als chef-binnenland. Daarna liet Norel zijn journalistieke aspiraties varen en koos voor het schrijverschap. Hij schreef met name spannende jongensboeken met als hoofdthema's de Tweede Wereldoorlog en het historische leven op zee.
Norel schreef niet vanachter zijn bureau. Hij deed veel onderzoek en reisde over de wereld. Grote voorliefde had hij daarbij voor het water, wat blijkt uit zijn talloze boeken waarbij het water een grote rol speelt. Niet alleen voer Norel mee op botters en loggers om kennis te verzamelen, maar ook was hij regelmatig te gast op onderzeeërs, mijnenvegers en fregatten van de Koninklijke Marine.
Misschien wel zijn bekendste werk is de trilogie Engelandvaarders uit 1946, een avonturenroman met protestants-christelijke en vaderlandslievende motieven over de Tweede Wereldoorlog. Menig jongen zal in de na-oorlogse jaren zijn opgegroeid met deze spannende verhalen.
Norel kwam op 4 mei 1971 om het leven bij een auto-ongeluk. Hij werd 71 jaar en liet een oeuvre van 130 boeken na.
Klaas Norel ligt begraven op begraafplaats Zorgvlied in Amsterdam. (2001-2010)
Internet
* Zeist 30 september 1899 - † Het Kanaal 21 juni 1940
In de voorbije 150 jaar hebben wel meer dan honderd letterkundigen in Zeist gewoond. Slechts van enkelen was het de geboorteplaats. Een van hen is Hendrik Marsman, misschien wel de bekendste door zijn versregels:
Denkend aan Holland
zie ik breede rivieren
traag door oneindig
laagland gaan
(Herinnering aan Holland (1936)).
Dit verhaal wordt momenteel vernieuwd.
* Venlo 16 oktober 1815 - † Zweeloo 18 juni 1878
De Podagristen, zo noemden zich: Ds. Alexander Lodewijk Lesturgeon (1815 - 1878), Harm Boom (1810 - 1885), journalist en redacteur en Dubbeld Hemsing van der Scheer (1791 - 1859), boekhandelaar en uitgever. De naam Podagristen ontleenden de drie aan Podagra, een soort voetjicht. Hun zwerftochten door de Olde Landschap (Drenthe) en wat zij aantroffen beschreven zij in: 'Drenthe in vlugtige en losse omtrekken geschetst'. Dit werk kan tot één van de klassieken van Drenthe worden gerekend.
Overigens bestaat er enige twijfel of de drie podagristen wel gedrieën hebben gereisd en geschreven. Waarschijnlijk namen zij samen het besluit een reisboek te schrijven, zouden Boom en Lesturgeon het schrijven voor hun rekening nemen, en van der Scheer het uitgeven. Alles wijst erop, dat het uiteindelijk Lesturgeon is geweest, die het boek heeft afgemaakt.
Ds. A. L. Lesturgeon studeerde theologie in Groningen, waar hij zich thuis voelde in de sfeer van de Groninger Richting. Was predikant te Oosterhesselen, later te Vledder en ten slotte te Zweeloo. Hij wist in zijn preken te boeien door sprekende beelden uit het dagelijks leven. Daarnaast hield hij veel voordrachten over alle mogelijke onderwerpen op bijeenkomsten van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Reeds vroeg was er bij hem grote literaire belangstelling, die zich vertaalde in proza en poëzie. Zijn kwaliteiten werden erkend en bezorgden hem het lidmaatschap van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Ook voor het Drentse dialect werd hij van grote betekenis. Lesturgeon werd begraven naast het kerkje van Zweeloo.
Harm Boom, die was opgeleid tot onderwijzer, koos voor de handel, maar werd al snel ontdekt op zijn journalistieke talenten. Zijn journalistiek werk deed hij onder andere bij de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, als hoofdredacteur van de Amsterdamsche Courant, als redacteur van 's-Gravenhaagsche Nieuwsbode en van de Nederlander. In Assen werd hij redacteur van de Provinciale Drentsche en Asser Courant om na een conflict met de hoofdredacteur van die krant redacteur te worden van de Drentsche Courant. Veel publicaties van zijn hand verschenen in het Drents.
Boom werd begraven te Assen op de Noorderbegraafplaats, waar zijn graf niet meer terug te vinden is.
D.H. van der Scheer was boekhandelaar en uitgever te Coevorden. In zijn jeugd avontuurlijk ingesteld, maakte hij nog deel uit van één van Napoleons speciale regimenten, maar keerde na de nederlaag van Napoleon terug naar Coevorden.
Als boekhandelaar-uitgever was hij zeer geïnteresseerd in Drentse onderwerpen. Van der Scheer stond aan de wieg van de Drentsche Volksalmanak. Hij kan worden gezien als iemand die zich heeft ingezet voor het zich bewust worden van het Drents-eigene. Door hem werd het Drents als schrijftaal gebruikt. Van der Scheer was mede-oprichter van het Drents Museum in Assen.
Van der Scheer ligt begraven te Coevorden, waar zijn graf alleen nog in de boeken vermeld staat. (2002)
Literatuur
- Geschiedenis van Drenthe, Dr J. Heringa e.a.; Boom, Meppel/Amsterdam (1985)
- Deining in Drenthe, Prof. Dr. H.J. Prakke; Van Gorcum, Assen (1969)
- Alexander Lodewijk Lesturgeon, C. van Dijk; Uitg.Drenthe, Beilen (1995)
- Drentse biografieën dln I en IV, Paul Brood,Willem Foorthuis; Boom, Meppel (1989)