Skip to main content

Letteren


Geschreven: 16 juli 2009
Aangepast: 17 december 2019
Auteur: Bart FM Droog
Categorie: Letteren

 

* Hoevelaken 14 februari 1809 - † Groningen 18 maart 1889

Jan Jacob Antonie Goeverneur werd op 14 februari 1798 geboren als zoon van een predikant in Hoevelaken. In 1825 begon hij een studie theologie in Groningen. Tijdens de studie werd hij ruim een jaar geveld door ziekte. Van 1830 tot 1833 was hij vrijwilliger in de 3de Dvisie van generaal Meijer en maakte de Tiendaagse Veldtocht ten Belgie mee. Na gedurende twee jaar rechten en letteren te hebben gestudeerd in Leiden, vestigde Goeverneur zich definitief in Groningen.

Meest bekende werken van Goeverneur zijn 'Reizen en avonturen van Mijnheer Prikkebeen', dat hij baseerde op Rodolphe Topher's 'Monsieur Cryptograme' en het gedicht 'Mop en Mopje':

Toen onze mop een mopje was,
Was 't aardig hem te zien;
Nu bromt hij alle dagen
En bijt nog buitendien.

Goeverneur'Je bent een recht bedorven dier!
Eerst at jé, wat ik bood;
Nu wil je lekkre beetjes
En lust niet eens meer brood.'

De mop zie hierop tot de knaap:
'Hoe dwaas praat gij daar toch!
Hadt gij mij niet bedorven,
'k Was een lief mopje nog.'

Goeverneur schreef vaak uitdrukkelijk voor kinderen, waarbij de gebruikelijke moraal en braafheid plaats maakte voor spanning en humor.

Goeverneur ligt begraven op de Zuiderbegraafplaats aan de Hereweg in Groningen.

 

 

 

 

 


Geschreven: 15 juli 2009
Aangepast: 22 december 2020
Auteur: Leon Bok
Categorie: Letteren

 

* Groningen 14 februari 1913 - † Amsterdam 9 juni 1982

 

Op de Nieuwe Oosterbegraafplaats in Amsterdam liggen honderden bekende Nederlanders. Sommigen van hen waren misschien alleen bekend tijdens hun leven en na hun dood zijn ze in de vergetelheid geraakt. Tientallen leven echter voort in de gedachten van mensen, niet in het minst doordat ze bijvoorbeeld boeken schreven of dingen AbVisser02hebben gedaan die nu nog gelezen of bekeken worden. Tot die laatsten kunnen we ook Ab Visser rekenen. Hij werd bekend als schrijver van misdaadromans en andere boeken over het genre.


Geschreven: 11 juli 2008
Aangepast: 16 december 2019
Auteur: Pim de Bie
Categorie: Letteren

 

* Amsterdam 27 februari 1877 - † Bergen (Nh) 6 mei 1924

 

adama1Carel Steven Adama van Scheltema was de oudste zoon van Frederik Adama van Scheltema, kunsthandelaar en Hinne Lulofs, die uit een gerenommeerd Amsterdams koopliedengeslacht stamde. Na Carel kwamen nog een broer en drie zusters. In het gezin heerste een erudiete en vrolijke sfeer, maar door zijn overgevoelig- en zwaarmoedigheid had Carel, ondanks een goed verstand, grote moeite het onderwijs op een Amsterdams gymnasium te volgen. Onder de schuilnaam Melas schreef hij als gymnasiast somber proza voor Vox gymnasii. Zijn melancholie leidde soms tot zware depressies. Deze karaktereigenschappen en een overgevoeligheid voor zijn omgeving, die een grote angst voor geluiden tot gevolg had, hebben hem zijn hele leven achtervolgd.

{seog:disable}Adama van Scheltema ging na zijn eindexamen in 1896 medicijnen studeren en stond bij zijn medestudenten bekend als sportief, een geestig spreker en een uitstekend toneelspeler. Hij vond echter weinig voldoening in de studie en verliet na zijn propedeuse de universiteit. In 1898 hoorde hij bij het Socialistisch Leesgezelschap Jelle Troelstra, Henriëtte Roland Holst, Herman Gorter en Frank van der Goes spreken, wat hem deed besluiten lid te worden van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij, de SDAP. Hoewel hij zich niet tot de arbeidersmassa voelde aangetrokken, onderschreef hij de grondslagen van het marxisme. Na enige tijd toneelspeler te zijn geweest (o.a. bij Heijermans) en in de kunsthandel te hebben gewerkt, besloot hij zich geheel aan de literatuur te wijden. De dood van zijn vader eind 1899 maakte hem financieel onafhankelijk. Hij begon gedichten te schrijven en in 1900 verscheen de bundel Een weg van verzen gevolgd door Uit den dool (1901). Beide bundels worden gekenmerkt door een eenzijdig, oppervlakkig en idealistisch socialisme.

Voor de bewerking van de voorstudie van De grondslagen eener nieuwe poëzie had hij Anna Catharina Kleefstra (1884-1977) in dienst genomen. Dat had een huwelijk tot gevolg dat op 24 oktober 1907 werd gesloten. Het huwelijk bleef kinderloos. Het jonge echtpaar verhuisde naar Parijs waar zij tot april 1909 woonden. Vervolgens reisden zij naar Florence, Rome en München om zich tenslotte in 1913 in Bergen (Nh) in het huis De Windroos te vestigen. De sfeer die Annie daar wist te scheppen en de rustgevende omgeving voorzagen in een situatie waarin Carel zeer wel kon gedijen. In De grondslagen eener nieuwe poëzie (1907) zet hij uiteen dat kunst omwille van de kunst de verkeerde weg was. Kunst moet omwille van de mensen zijn. Het moet door onze medemens worden begrepen. Een nieuwe, socialistische letterkunde waarin een maatschappelijke functie voorop staat. "Een gedicht moet zijn een muziekstuk van woorden en gedachten dat door zooveel mogelijk onzer medemenschen kan worden gevoeld en begrepen". Hij schreef nu gedichten voor het hele volk, strijdbaar maar eenvoudig van woord en structuur waarin het socialisme en de natuur belangrijke elementen waren. Zij werden door een groot publiek gelezen; de socialistische strijdliederen waren bij de SDAP erg in trek.

In 1911 werd hem de D.A. Thiemeprijs toegekend. Ondanks dat Adama van Scheltema weinig of geen kennis had van politieke noch sociale problemen en het arbeidersmilieu in het geheel niet kende, beschouwde de SDAP hem als één der hunnen. Bij hem lag dat enigszins anders. Hij heeft nooit een functie in de SDAP willen bekleden. De Eerste Wereldoorlog had zijn geloof in het socialisme aan het wankelen gebracht. Het had hem en de kunstwereld minder gebracht dan waarop hij gehoopt had.

Van 1917 tot 1923 was Adama van Scheltema kunstredacteur van De Socialistische Gids. In 1922 zette hij in Kunstenaar en samenleving nogeens uiteen wat naar zijn mening de rol van de kunstenaar in de samenleving moet zijn. Hij beklaagde zich er over dat de gemeenschap zich niet over haar kunstenaars ontfermt door het mogelijk te maken dat zij van hun kunst kunnen bestaan.

Geheel onverwacht overleed de dichter aan een verwaarloosde hersenschudding opgedaan bij de val van een trap in zijn huis. Hij werd op 9 mei 1924 begraven op de begraafplaats Westerveld in Driehuis, graf KI 68-OOO.

Tijdens zijn leven werden 65.000 exemplaren van zijn gedichtenbundels verkocht, na zijn dood werd dit aantal nog verdubbeld. Tien jaar na zijn dood verscheen zijn Verzamelde gedichten. Bij de vierde en laatste herdruk in 1961 was de dichter al vrijwel vergeten.

gedenktekenOp 29 april 1933 werd op het Adama van Scheltemaplein in Amsterdam een monument ter zijner gedachtenis onthuld. Na haar zelfgekozen dood werd zijn vrouw Annie op 24 maart 1977 in het graf van haar man bijgezet. Dat de grafsteen slechts vermeldt "C.S. Adama van Scheltema en vrouw" roept vragen op. Normaal zou toch geweest zijn ook haar naam met geboorte- en sterfdatum te vermelden. Naar de reden kan slechts worden gegist. Werd haar zelfgekozen dood als niet eervol ervaren? Waren er geen nabestaanden die voor een vermelding van haar naam wilden zorgdragen? Gezien haar zorg voor haar man had zij beter verdiend. 

 

Literatuur

  • H. Bolkestein: Levensbericht van C.S. Adama van Scheltema - Handelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde en Levensberichten harer afgestorven medeleden 1926-1927 (1927)
  • M.C.A. van der Heijden: Adama van Scheltema, C.A. (1877-1924) - Biografisch Woordenboek van Nederland, deel 4 (1994, gew. 2007)
  • Tineke Steenmeijer-Wielenga, Ger Harmsen: Adama van Scheltema, Carel Steven - Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland, deel 6 (1995, gew. 2005)

 

Grafcoördinaten

  • N 52.26.807 E 4.37.803

 


Geschreven: 11 juli 2008
Aangepast: 16 december 2019
Auteur: Pim de Bie
Categorie: Letteren

 

* Amsterdam 12 mei 1914 - † Swolgen 22 april 1993

 

aafjes_portretZijn jeugd bracht Lambertus Jacobus Johannes Aafjes door in de Indische buurt in Amsterdam-oost. De woning Borneostraat 32-I waar hij als oudste kind met zijn ouders Joannes Aafjes en Nicolasina Minkels plus zijn twee zusters woonde was het laatste woonhuis van de uitbreiding van Amsterdam. Hij speelde veel op het onbebouwde land dat aan het huis grensde. Zijn herinneringen aan deze jaren legde hij neer in De sneeuw van weleer (1987). 


Geschreven: 11 juli 2007
Aangepast: 16 december 2019
Auteur: R.P.M. Rhoen
Categorie: Letteren

 

* Nes 20 december 1891 - † Utrecht 28 december 1968

 

 Een vergeten Zeister schrijfster van christelijke literatuur

 

boldinghIn de burgerlijke stand werd zij ingeschreven als Margaretha Anna Maria, maar door haar omgeving werd zij Greet genoemd. Greet Boldingh werd geboren te Nes op Ameland op 20 december 1891. Zij was de oudste dochter van Dirk Johannes Boldingh en van Wilhelmina Engelina Balkema. Haar vader was op Ameland huisarts. Op dit eiland bracht ze acht onbekommerde jeugdjaren door. Toen haar vader arts werd in Schellinkhout, verhuisde het gezin naar de 'vaste wal'. Drie jaar later overleed hij. Haar moeder ging met haar kinderen in Apeldoorn wonen. Hier werd zij opgeleid voor onderwijzeres. Naast haar in Apeldoorn woonde Wilma Vermaat (1873-1967), een onderwijzeres die in 1907 debuteerde als schrijfster. Onder het pseudoniem Wilma schreef zij vooral christelijke romans. Uit de zorg die Wilma Vermaat aan haar buurmeisje schonk, kwam een levenslange vriendschap voort. Na het behalen van het onderwijzersdiploma werd zij eerst onderwijzeres in Elspeet, daarna in Noordwijk aan Zee en in 1916 in Zeist op de Hervormde school aan de Weeshuislaan. Op 25 oktober 1916 verhuisde zij naar Zeist.

{seog:disable}De feministe en schrijfster Titia van der Tuuk (1854-1939) ging in de tijd dat zij voor onderwijzeres studeerde weinig naar de kerk. Rond haar 21e begon zij te twijfelen en zwoor toen het geloof af. Bij Greet Boldingh gebeurde het omgekeerde. De familie was Nederlands Hervormd en toch was er in haar ouderlijk huis geen bijbel in huis en men ging ook niet naar de kerk. Onder invloed van Wilma Vermaat begon zij zich rond haar twintigste juist te verdiepen in het geloof en trouw naar de kerk te gaan. Later zou zij zich aansluiten bij de Evangelische Broedergemeente. Zij zag in haar leven de hand van God. Op de school in Zeist waar zij les gaf, ontmoette zij haar toekomstige man. Ze trouwde op 2 juni 1927 met haar acht jaar jongere collega Jan Renes en nam zij ontslag als onderwijzeres. Uit dit huwelijk werden twee zonen geboren. Toen de eerste zoon geboren werd, had het jonge echtpaar het financieel niet breed en de aanschaf van een kinderwagen was erg begrotelijk. Dit vormde wel het begin van haar schrijversschap. Ze begon korte verhalen uit haar kinderjaren op te schrijven, die opgenomen werden in Stemmen des Tijds, een calvinistisch tijdschrift. De schetsen werden door de uitgeverij Callenbach gebundeld en als haar eerste boek uitgegeven.

stofomslag_het_oude_posthuisOp 11 juni 1930 vertrok het onderwijzersgezin Renes-Boldingh naar Nederlands-Indië, waar haar man als leraar aan een mulo-school was benoemd. Op 29 augustus 1936 waren zij weer terug in Zeist. Zij zouden ook niet meer naar terugkeren naar de Oost, want haar man werd afgekeurd voor de tropen. In Indië schreef zij haar eerste roman Bandjir. Na eerst nog op twee andere adressen in Zeist te hebben gewoond, betrok ze met haar gezin op 30 mei 1940 het pand Zusterplein 8 waar ze tot aan haar dood in 1968 zou blijven wonen en werken. Greet Boldingh was een productieve schrijfster. Meer dan 75 stichtelijke romans, jeugd- en andere boeken en veel tijdschriftartikelen heeft zij op haar naam staan, veel met een historische achtergrond. Zij werd als een zeer consciëntieuze schrijfster gezien, die haar bronnen goed bestudeerde en nauwgezet op stijl en woordkeus lette.

graf_BoldinghHaar Broedergemeenteroman Het oude Posthuis uit 1953 is misschien haar meest gelezen boek. Omdat zij zoveel wist over de historie van de Evangelische Broedergemeente, heeft zij jarenlang bezoekers uit binnen- en buitenland over het Broeder- en Zusterplein rondgeleid. Haar studie over de historie van Zeist, waarvan een aantal in de jaren 1967/1968 in de Nieuwe Zeister Courant werd gepubliceerd, was kwalitatief minder van aard. Op advies van Prof. Dr. J.Ph. de Monté VerLoren, ondervoorzitter van de Van de Poll-Stichting, werd deze serie gestaakt. Boldingh was lid van de in 1947 ingestelde gezangboekcommissie van de Evangelische Broedergemeente, waarin zij het enige lid was dat zich kon beroepen op literaire ervaring. De werkzaamheden van deze commissie vlotten echter niet. Pas in 1969 werd een nieuw gezangboek in gebruik genomen.

detail_grafRenes-Boldingh overleed op 77-jarige leeftijd in een ziekenhuis te Utrecht. Zij werd op 31 december 1968 volgens het begrafenisritueel van de Broedergemeente begraven op de begraafplaats aan de Zinzendorflaan; vak west 2, rij 3, graf 10, nummer 1359.

Hoewel zij getypeerd wordt als een schrijfster van christelijke literatuur, komt zij niet voor in de Christelijke Encyclopedie. In de 'digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren' zoekt men haar naam eveneens tevergeefs. Mag de literaire wereld haar vergeten zijn en haar werk meer als lectuur beschouwen, in Zeist leeft haar naam nog voort. 

 

Bronnen

  • Gemeentearchief Zeist; Burgerlijke stand en bevolkingsregister van de gemeente Zeist.
  • Gemeentearchief Zeist; Topografisch-historische documentatieverzameling, 4.2 Biografieën

Geschreven: 21 juli 2006
Aangepast: 26 december 2020
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Letteren

 * Voorst 31 januari 1817 – † Voorburg 4 januari 1908 

 

winkler_prins_009"Teruggekeerd in Veendam", zo staat het te lezen op de zerk van Anthony Winkler Prins en zijn echtgenote Hendrika Rensina Klijnsma. Teruggekeerd naar de plaats, die zijn hart had: Veendam. Alle lof verdient de directeur van het Veenkoloniaal Museum, Petra Maters, die het initiatief nam tot deze terugkeer. De vraag of er in strijd met de wet is gehandeld nu de beenderen van het echtpaar in één kist - weliswaar gescheiden door een tussenschot - in één graf zijn begraven, laten we maar over aan de juristen. Winkler Prins zelf zou er misschien een column aan hebben gewijd onder het hoofd: de letter doodt, de Geest maakt levend, als hij het al niet teveel eer had gevonden. Met zijn laatste wens slechts mededeling te doen van zijn overlijden in de Nieuwe Veendammer Courant, lijkt de terugkeer van zijn gebeente naar Veendam om daar begraven te worden geheel in lijn te zijn.


Geschreven: 17 juli 2006
Aangepast: 04 september 2020
Auteur: R.P.M. Rhoen
Categorie: Letteren

 

* Arnhem 10 december 1869 - † Zeist 20 mei 1951

 

De geestelijke moeder van de christelijke familieroman

 

hoogstraten{seog:disable}Amanda Augusta Schoch werd op 10 december 1869 in Arnhem geboren. Zij groeide op in een kinderrijk gezin. Zij was de derde van het stel. Het was een muzikaal gezin waar veel gezongen werd. Met vreugde dacht zij later aan haar jeugd terug. Toen ze twaalf jaar was, kwam zij in huis bij het echtpaar Crommelin-van Dielen te Utrecht. Dit had een dochter die een jaar jonger was dan Amanda, Henrietta Willemina. De beide meisjes kregen les van een Engelse en een Duitse gouvernante. Zij trouwde op 22 juni 1897 in Bussum met Ds. Gerard van Hoogstraten, een zoon van de hofprediker. Na haar huwelijk woonde ze in Eerbeek (gemeente Brummen) waar haar man dominee was. Hier werden drie kinderen geboren; alle drie jongens. In 1905 nam Ds. Van Hoogstraten een beroep aan naar de N.H.-gemeente te Zeist. De pastorie was gevestigd in de 1e Dorpsstraat. Zeist was Van Hoogstraten-Schoch niet onbekend. Met de familie Crommelin had zij meerdere vakanties op Kersbergen, het buiten van de familie, doorgebracht.

Van Hoogstraten-Schoch steunde haar man in zijn drukke pastorale werk en het sociale werk had haar bijzondere belangstelling. Zij nam zitting in het bestuur van de in 1908 opgerichte plaatselijke 'Vereeniging tot hulp van behoeftige kraamvrouwen' en in het bestuur van de afdeling Zeist-Driebergen van de 'Nederlandsche Vereeniging tot Behartiging van de Belangen van Jonge Meisjes'. Toen haar man in april 1910 De Kerkbode voor de Hervormde Gemeenten van Zeist en Omstreken oprichtte, begon zij als domineesvrouw voor dit blad artikelen te schrijven. Als kind had ze maar één wens gehad, ooit schrijfster worden. Rond haar achttiende jaar had ze een paar korte verhalen geschreven, die ze aan de schrijver H.J. Schimmel (1823-1906) liet lezen. Schimmel was redacteur van Elsevier's Maandschrift en plaatste de stukken in dit tijdschrift. De behoefte om te schrijven was daarna op de achtergrond geraakt, maar kreeg nu een nieuwe impuls. Het feuilletonverhaal Zuster Bellefleurtje dat tussen 14 november 1913 en 17 april 1914 in de Kerkbode stond, kwam in 1918 in boekvorm uit als De Slotvrouwe van Westwoude. De korte verhalen die ze sinds 29 oktober 1915 voor de Kerkbode schreef, noemde ze Kijkjes door 's Levens Venster. Ze ondertekende deze stukken met Spectator. In verband met de grote belangstelling verschenen deze in 1919 als boek. Zij werd in 1917 redactrice van het vrouwentijdschrift Onze Gids en in 1918 van Christelijk Vrouwenleven. Ze genoot van het journalistieke werk.

Ds. Van Hoogstraten overleed in 1920 en voor Van Hoogstraten-Schoch betekende dat behalve een grote emotionele verandering, ook een maatschappelijke verandering. Zij moest in andere dingen haar levensvervulling zoeken. Zij moest de pastorie verlaten. Zij kocht in Zeist een nieuw huis dat zij de naam 'Casita' gaf. Van Hoogstraten-Schoch werd actief in de politiek. Van 1923 tot 1929 zat zij voor de C.H.U. in de gemeenteraad en van 1924 tot 1927 was zij lid van de Provinciale Staten van Utrecht. Als gedelegeerde van de gemeenteraad maakte ze deel uit van het bestuur van het Zeister Ziekenhuis, de Openbare Leeszaal en de Zeister Industrie- en Huishoudschool. Vanaf 1930 was zij zes jaar lid van de Centrale Commissie voor de Filmkeuring. Verder werd zij medewerkster van diverse bladen, onder andere van De Nederlander, Timotheus (1926) en de Zeister Courant. Zij verzorgde vanaf 1920 in de Zeister Courant de nieuwe rubriek Van Vrouwenleven. Zij verliet in 1929 Zeist om bij haar schoonzuster de weduwe H.J.L. Schoch-Middendorp in Katwijk te gaan wonen. In 1935 kwam zij weer in haar oude huis in Zeist wonen. In 1939 werd zij bij gelegenheid van haar zeventigste verjaardag tot Ridder in de orde van Oranje-Nassau benoemd.

Naast haar maatschappelijke functies en het journalistieke werk schreef zij romans, novellen en gedichten. Ze heeft zeventien romans geschreven. De eerste verscheen in 1916 De Groote Levenswet en de laatste verscheen in 1940 Marijse het moet. De bekendste van haar romans is Gouden Teugels uit 1927. Het boek behandelt het vraagstuk van de moderne jeugd. Dit boek werd in het Deens, Duits, Hongaars en Zweeds vertaald. In 1978 verscheen de 12e Nederlandse druk. Haar werk was geliefd bij een overwegend christelijk publiek. Kritiek op haar werk werd haar niet bespaard. H.A. van Bottenburg schreef in een recensie in de NRC van 8 december 1933 over De steenen pelgrim: 'Maar zij heeft niet de gave een boek te schrijven, dat litteratuur wil zijn.' In 1939 schreef een recensent in het Handelsblad: 'Met vroeger werk, schetsen en verhalen, heeft mevrouw Van Hoogstraten-Schoch een publiek bereikt, dat dankbaar is voor een lieve wereld en een stichtelijk woord.' Als ze 77 jaar oud is wordt ze in een interview voor een tijdschrift getypeerd als: 'Temidden van onze vrouwelijke schrijfsters neemt zij een eigen plaats in. Zij is de "geestelijke moeder" van een bepaald genre: de christelijke familieroman.' Over aanmerkingen in recensies op haar werk zei zij eens: 'Ze zullen wel gelijk hebben, maar ik ben nu eenmaal mezelf, daar is nu niets aan te veranderen.'

Van Hoogstraten-Schoch overleed op 20 mei 1951 en werd op 25 mei begraven bij haar in 1920 overleden man op de Algemene Begraafplaats aan de Woudenbergseweg; vak B, nummer 15. Het grafmonument werd opgericht door 'vrienden en vereerders' van ds. Van Hoogstraten. Het initiatief hiertoe ging uit van de Christelijke Arbeidersvereniging en de Zeister Jongelingsbond Jonathan. Het monument werd op 14 mei 1921 onthuld en aan de familie Van Hoogstraten aangeboden. Het grafmonument werd geplaatst door de steenhouwerij W. Linschoten te Utrecht. Het monument bestaat uit een zerk en een obelisk. Door het verzakken van het graf is het liggende deel van het monument los geraakt van het staande deel. Het heeft een hoogte van drie meter en is een meter breed. Het monument is gemaakt van zandsteen. hoogstraten2In de zerk is een hardstenen plaat aangebracht waarin de persoonsgegevens van het echtpaar Van Hoogstraten-Schoch staan. Het lijkt er op dat die plaat later is aangebracht.

Op de basis van de obelisk is een opengeslagen boek aangebracht met op de linkerpagina de woorden 'Wij weten' en op de rechterpagina 'II Cor:5:1', een verwijzing naar het bijbelboek. Op de rechterkant van de basis staat 'Van vrienden en geestverwanten uit de ned. herv. gem. te Zeist'.

Op de grafzuil zijn een palmtak en een kruis die met elkaar vervlochten zijn als versiering aangebracht. De bijbeltekst verwijst naar het ambt van ds. Van Hoogstraten als evangelieprediker en zielzorger en het kruis en de palmtak symboliseren zijn geloof en zijn overwinning. 

 

 


Geschreven: 16 juli 2006
Aangepast: 06 juli 2022
Auteur: Leon Bok
Categorie: Letteren

 

* Amsterdam 22 juni 1882 - * Hilversum 25 juli 1961

 

Nescio (ik weet het niet) is de schuilnaam van Jan Hendrik Frederik Grönloh die in de omgang gewoon Frits werd genoemd. Hij werd geboren in Amsterdam op 22 juni 1882 als eerste zoon van Jan Hendrik Frederik Grönloh en Martha Maria van der Reijden. Uit dit huwelijk werden later nog één zoon en twee dochters geboren. De vader van Frits was afkomstig uit een Duitse familie die zich in de achttiende eeuw in Nederland had gevestigd. Hij verdiende zijn brood als winkelier en smid.


Geschreven: 21 juli 2003
Aangepast: 28 september 2020
Auteur: Pien Steringa
Categorie: Letteren

 

* Tiel 23 november 1853 - † Utrecht 26 november 1904

 Schrijfster, moeder en moordenares?

woude4Op 26 november 1904 overleed in Utrecht Sophia van Wermeskerken-Junius, beter bekend als de schrijfster Johanna van Woude. Enkele bewonderaars richtten dertig jaar later een grafmonument voor haar op dat nog steeds te vinden is op de Utrechtse begraafplaats Kovelswade. Johanna van Woude schreef Hollandsch Binnenhuisje, een bestseller. Dit boek verscheen voor het eerst in 1888 en werd in de veertig jaar daarna zestien keer herdrukt. In Hollandsch Binnenhuisje wordt het gezinsleven van Hein en Truus Smeder en hun twee kinderen beschreven. Een idylllisch bestaan waarin weinig bijzonders gebeurd, maar gewoon het leven van alledag wordt beschreven.

Het boek leverde van Woude veel kritiek op van de 'moderne' Tachtigers, die haar stijl en onderwerpskeuze niet bepaald vooruitstrevend vonden. Maar ook door de eerste feministen uit die periode werd Van Woude niet bijzonder gewaardeerd omdat zij er geen geheim van maakte dat zij het huwelijk de meest ideale bestemming voor de vrouw vond. Het leven van de schrijfster zelf, Sophia van Wermeskerken-Junius was heel anders dan in Hollandsch Binnenhuisje werd beschreven. Zo combineerde zij het moederschap met het schrijven van boeken en het redigeren van het meisjestijdschrift De Hollandsche Lelie. Haar eigen huwelijk leek bovendien totaal niet op het droomhuwelijk uit haar boek, het liep na vijftien jaar zelfs uit op een echtsscheiding. Vlak voor deze scheiding werd Van Woude door haar echtgenoot ook nog eens beschuldigd van een poging tot vergiftiging, waarvoor ze drie weken in voorarrest heeft gezeten. Deze verdenking is echter nooit bewezen. De huishoudster die de poging tot vergiftiging zou hebben gezien werd drie maanden na de echtscheiding de nieuwe mevrouw van Wermeskerken. Na deze scheiding ging het met Johanna geestelijk steeds slechter. Ze leed aan achtervolgingswaan en moest in 1902 worden opgenomen in het Utrechtse Willem Arntszhuis waar ze in november 1904 op 51-jarige leeftijd overleed aan 'hersenverweking'.

woude3Aanvankelijk werd Johanna van Woude begraven op Soestbergen aan de Gansstraat in Utrecht. Op 30 juli 1915 werd ze herbegraven op Kovelswade. Het monument op haar graf werd pas in december 1933 geplaatst. Dit grafmonument laat zien dat haar populariteit 'als schrijfster en moeder' lang in stand is gebleven. Onder op de steen staat de tekst:'dichteres van het heilig huwelijk en van de muziek des levens. Zij was haar kinderen en duizende Hollandsche vrouwen een hooge leidster.' Ondanks de kritiek van de Tachtigers werden haar boeken inderdaad zeer veel gelezen, ook door het voor die tijd wat lossere taalgebruik. Bovendien was de inhoud van haar boeken voor velen zeer herkenbaar. Enige waardering voor haar werk is ook te vinden in het feit dat Johanna van Woude tot de eerste dertien vrouwen behoorde die in 1893 tot de maatschappij der Nederlandse Letterkunde werden toegelaten. Haar werk werd bovendien in het Duits en Engels vertaald en in het buitenland uitgegeven.

woude2

Op het graf zien we verder vier boekjes is steen met daarop de titels van het werk van Johanna van Woude. Het boek Een verlaten post is nog het meest omstreden van het rijtje. In dat boek, dat in 1891 verscheen, pleegt de hoofdpersoon René na haar huwelijk zelfmoord door zichzelf te vergiftigen. Het huwelijk bleek al vroeg in het werk van Van Woude toch niet voor iedereen weggelegd.

Wat verder opvalt aan de steen is dat de sterfdatum niet klopt. Johanna van Woude overleed op 26 november 1904, en niet in 1905, zoals de steen vermeld. Ook de zin 'opgericht 1934 vijftig jaar nadat Hollandsch binnenhuisje verscheen, door haar vereerders' moeten we niet al te letterlijk nemen. Hollandsch Binnenhuisje verscheen namelijk voor het eerst in 1888. Ondanks dit hebben de bewonderaars van Van Woude een prachtig monument geplaatst waarmee Johanna van Woude aan de vergetelheid is ontrukt.

 

Literatuur

  • Th Hoven, 'mw S.H.C. van Wermeskerken-Junius' in: Levensberigten der afgestorven medeleden van Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (1905) p. 250.
  • Johanna van Woude, Mijne levensherinneringen (Haarlem 1907).
  • H. Heesen en H. Jansen, 'Pen in ruste: Johanna van Woude, schrijfster en moeder' in: Utrechts Nieuwsblad, 15 februari 2000.

 


Geschreven: 21 juli 2003
Aangepast: 19 juli 2020
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Letteren

 

* Leeuwarden, 5 april 1729 - † Heemse, 1 september 1807

 

Streef, mijn ziel, streef naar 't volmaakte,
Niet bij 't stof, maar bij dien God,
Die voor U in rampen waakte;
Zoek in Hem uw zaligst lot;
Hij alleen, Hij kent uw smart,
Offer Hem 't gevoeligst hart!

Bellingeweer is al lang geen kerkdorp meer. De kerk werd afgebroken in 1824, terwijl de borg Tamminga, ook wel Huis Bellingeweer genoemd, dit lot in 1820 al had ondergaan. Wat rest is een ommuurd kerkhof op de wierde, waarop het dorp zich bevond. Het kerkhof is een beschermd monument en eigendom van de Hervormde gemeente Winsum-Obergum. Bijzonder zijn een drietal gietijzeren grafpalen. Bellingeweer is nu een deel van het Groninger dorp Winsum. In de 18e eeuw kende Bellingeweer een soort Muiderkring met als middelpunt Clara Feyoena van Sytzama. Het was een verzameling van kritische jonge dichters, die in verzet waren tegen, wat zij vonden, een gezapige Groninger regentenrijmelarij. Clara Feyoena werd geboren op 5 april 1729 in Leeuwarden als dochter van Phyrrus Wilhelmus van Sytzama en Isabella Juliana Van Humalda, die de Beslingastate bij Friens bewoonden. In de kerk van Friens bevinden zich een aantal rouwborden van de Van Sytzama's. Clara's moeder stierf in het jaar van haar geboorte. Een paar jaar later hertrouwde Clara's vader met de Groninger weduwe Geertruida Foek van Burmania van de Tammingaborg te Bellingeweer, waar hij zich vestigde. De zorg voor Clara's opvoeding werd toevertrouwd aan een gouvernante. Reeds op jeugdige leeftijd ontwikkelde Clara haar dichterlijke gaven. Van Sytzama, die zelf ook dichtte, was zo onder de indruk van het dichten van zijn dochter, dat hij vond, dat dit gepubliceerd moest worden. Zo geschiedde.

Clara_FeyoenaOnder haar beeltenis, voorin die uitgave, stond het vers:

Zo praalt Adeldom bij Deugd
Wijsheid, Schranderheid en Jeugd
Is in Claraas deftig wezen
Maar nog meer in 't werk te lezen

De titel van het werk: Bellingeweerster Uitspanningen. Het eerste gedeelte bevatte "Geestelijke Stoffen" , het tweede gedeelte "Mengelstoffen" , dus van alles wat. Clara's vorming werd toevertrouwd aan een jonge leermeester, Justus Conring. Zijn sympathie voor de patriotten en de liefde, die ontstond tussen leerling en leraar, was Van Sytzama niet welgevallig en betekende al spoedig ontslag. Justus heeft het niet overleefd. Hij stierf, overmand door liefdessmart, na een ziekte van vijf dagen op 4 december 1748. Het heeft Clara zeer aangegrepen. Haar neerslachtigheid deed Van Sytzama besluiten haar te laten logeren bij Jan Andries van Sytzama, een oom, die in Heemse (Ov) woonde. Het was in Heemse, dat ze Isaac Reinder baron van Raesfelt ontmoette, met wie ze op 6 september 1750 trouwde. Na een korte periode gewoond te hebben op de Alerdinck bij Heino, vestigde het echtpaar zich in 1753 te Heemse. Daar werd in 1757 een dochter geboren, Ermgard Ebella Juliana, die in 1775 trouwde met graaf Christiaan Lodewijk van Rechteren en overleed na de geboorte van haar tweede kind. Zij was toen 22 jaar oud. Het heeft Clara veel verdriet gekost. In haar dichtkunst heeft ze getracht dit verdriet te verwerken. De slotregels van de Treurzang, die ze toen dichtte, geven daarvan iets weer:

O, grote Borg, die voor mijn zonden,
van 't murmurerend hart voldee
tot G'U zoo lijdzaam liet doorwonden,
neem weg de prikkels van mijn leed!
dan zal geen kruis hoe zwaar mij deeren,
op welke wegen Gij mij leidt,
dan leun ik op de staf des Heeren
en wacht op Zijne zaligheid.

Heemse3Was Clara over de gedichten in haar eerste bundel, Bellingeweerster Uitspanningen, niet erg tevreden, haar volgende bundels lieten een duidelijke verbetering zien. De tweede bundel uit 1774 was: Heemse, Hof-, Bosch- en Veldzang. Gedichten, waarin het accent lag op de natuur en de lering, die er uit de natuur te trekken valt. Haar derde bundel uit 1794: Gedichten, bevat het stichtelijk werk. Godsdienst heeft veel voor Clara Feyoena betekend. Het Liedboek der Kerken bevat een gezang van Clara Feyoena, dat velen kennen:

Wij knielen voor uw zetel neer,
wij, Heer, en al uw leden,
en eren U als onze Heer
met liedren en gebeden.
Dat alle macht, hoe hoog, hoe groot,
voor U, o Godsgetuige,
o Eerstgeboren' uit de dood
zich diep eerbiedig buige!

Gezang 231 Liedboek der Kerken. Het is een gezang voor Hemelvaart.

Kort voor haar dood in 1807 schonk zij de kerk van Heemse een kerkorgel "uit liefde voor de godsdienst". In 1917 werd dit orgel verkocht naar Pesse (Dr). Het huidige orgel van 1977 is weer geconcipiëerd in de stijl van omstreeks 1800 en is in die zin toch weer een verwijzing naar de Vrouwe van Heemse, Clara Feyoena van Raesfelt, geboren Van Sytzama. Op 1 september 1807 is Clara Feyoena gestorven. Dat zij in Heemse is Douariere_van_Sytzamabegraven, daarover is men het wel eens. De meningen verschillen ten aanzien van de plaats.

Sommigen menen in de kerk van Heemse, anderen op het kerkhof. Een steen ontbreekt. Mogelijk ligt zij toch begraven in het familiegraf, waarin haar grootmoeder Ianna Iudith baronesse Blanckvoort Vrouwe te Hofstede en Blanckenhemert douarière Van Sytzama rust. Deze overleed op 1 december 1739 en werd begraven in de kerk van Heemse. Haar graf wordt gedekt door een zerk met de familiewapens en bevindt zich bij de kansel. 

 

Literatuur

  • De Hervormde Kerk van Heemse; Kerkvoogdij Herv. gemeente Heemse z.j.
  • Nieuwe Groninger Encyclopedie; Groningen (1999)
  • Monumenten in Nederland: Overijssel; Zwolle (1998)
  • Dodenakkers, Cees van Raak; Amsterdam (1995)

 

Header: detail portret van Clara Feyoena van Sytzama door Jan Caspar Philips, 1745. (Collectie Rijksmuseum, RP-P-OB-60.083)