Bosscha - een literair gezin uit Deventer

28 januari 2023

Als je op de oude algemene begraafplaats van Deventer rondwandelt, kom je op de grafmonumenten de namen van een groot deel van de gegoede burgerij uit de negentiende eeuw tegen: hoogleraren, fabrikanten, dominees, middenstanders, een componist, twee keer een gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, een Shakespearevertaler, een directrice van de meisjes-hbs. Ook een aantal leden van het hoogleraarsgezin Bosscha ligt er begraven.

Oude begraafplaats DeventerOude begraafplaats Deventer.

De begraafplaats werd in 1831 geopend buiten de toenmalige stadswallen. Tegenwoordig scheidt een breed pad de begraafplaats in twee delen. Het linkerdeel is het oudste, nog traditioneel aangelegd als kerkvloer: de zerken, stèles, tombes en kelders liggen aaneengesloten. Helemaal achteraan zijn nog een aantal merksteentjes te vinden van de goedkope graven. Bij de latere uitbreiding in 1894 (rechts van het huidige middenpad) werden er naar modernere ideeën paden aangelegd waar de bezoeker aan weerszijden de graven vond. Ook werd toen naast het huis van de beheerder een apart lijkenhuisje gebouwd. In de jaren zestig van de twintigste eeuw hechtte het stadsbestuur niet zoveel waarde aan het cultuurhistorisch belang van deze dodenakker en besloot zij een deel van de begraafplaats te gebruiken voor een parkeerplaats bij het nieuwgebouwde overdekte zwembad. Het zwembad is alweer verdwenen. Op deze plek staat nu een moskee.

Een familie van professoren en hoogleraren

De graven van de familie Bosscha liggen aan weerszijden van het hoofdpad. Vader, moeder en dochter Suzanna liggen op het oudste deel, aan de linkerkant van het pad, drie andere dochters zijn op het nieuwere deel rechts begraven. De kinderen Bosscha kozen voor het graf (nummer 760) van hun ouders en vroeg gestorven zuster een eenvoudige zerk van hardsteen, met als tekst ‘In herinnering’ en in cartouches de namen – in kapitalen - met geboorte- en overlijdensdata van de overledenen. Ook het graf (nummer 3.134) van de zusjes Cornelia, Anna Maria Gesina en Henriette Frederika heeft een liggende steen van hetzelfde materiaal. Opmerkelijk hier is dat alleen de naam van Cornelia wordt vermeld.

Ouders BosschaVader, moeder en dochter Suzanna Bosscha.

De familie behoorde tot de gegoede burgerij van Deventer. Pieter (ook wel: Petrus) Bosscha was hoogleraar oude letterkunde en geschiedenis aan het Athenaeum Illustre. Hij werd geboren op 21 oktober 1789 in Deventer als zoon van de rector van de Latijnse school, Herman Bosscha. Deze Herman, een Fries van geboorte, was een zeer slimme jongen die al op zijn vijftiende naar het Deventer Athenaeum Illustre ging en met 21 jaar hoofd van de Latijnse school te Franeker werd. Zijn carrière bracht hem in 1780 naar Deventer, waar hij in 1787 wegens patriottische denkbeelden ontheven werd van zijn post. Een paar jaar na de geboorte van zijn zoon Pieter keerden Hermans loopbaankansen weer en kon hij aan de slag in achtereenvolgens Harderwijk, Groningen en Amsterdam. Later zou zoon Pieter deze verschillende woonplaatsen als een zegen van zijn kindertijd beschouwen: hij had in zijn jeugd al meer van de wereld gezien dan menigeen in zijn hele leven. In 1810 promoveerde Pieter aan de Hogeschool van Harderwijk, net een jaar voordat deze gesloten werd op last van de Franse bezetter. Vijf jaar later keerde hij terug naar zijn geboortestad Deventer om er hoogleraar aan het Athenaeum Illustre te worden. De familie telde meer professoren. Behalve vader Herman waren ook Pieters broers Hendrik en Johannes hoogleraar, evenals diens zoon Johannes jr. Een geleerde familie.

Het huis ‘De Reiger’

Pieter Bosscha trouwde in 1819 op dertigjarige leeftijd met de toen 27-jarige Elisabeth van der Schaft uit Heemstede. Het paar ging wonen op de Stromarkt. Dit plein werd in de zeventiende eeuw door de stadsbestuurders gecreëerd omdat men ruimte nodig had. De wijde omgeving van de Stromarkt had tot 1591 eeuwenlang behoord tot het kapittel van de St. Lebuinuskerk. Na de Reductie viel het bezit van het kapittel toe aan de stad en werden de huizen verhuurd of verkocht. Het was over het algemeen een gemêleerd gezelschap dat de huizen bewoonde. Naast intellectuelen waren er ook ambachtslieden te vinden. Het statige huis (nu nr. 9) dat het pasgetrouwde stel betrok heette 'De Reiger', omdat ooit een uit steen gehouwen reiger deze gevel sierde. Het was voor veel Deventenaren aanleiding om Bosscha ‘Pietje ooievaar’ te noemen. Of hij dat kon waarderen is niet bekend. De voorgevel van het huis dateerde uit 1676, maar erachter ging een ouder pand schuil. Waarschijnlijk was het ook het geboortehuis van de componist Sweelinck. Vanuit de voorkamer keek je over het plein op de muur van de tuin van het voormalige kapittel en ook kon je de toren van de Lebuinuskerk zien.

Huis De ReigerHuis De Reiger.

Het buurhuis aan hun rechterkant (nr. 8) had een soortgelijke zeventiende-eeuwse gevel gehad, of liever gezegd twee gevels, die uiterlijk leken op die van het huis De Reiger, maar echter in 1860 onherstelbaar veranderd werden. En ook dit huis kende een beroemde bewoner: de predikant-dichter Jacobus Revius, die op deze plek in 1630 zijn Over-ysselsche Sangen en Dichten schreef. Het statige pand was nu echter al jaren in het bezit van de regentenfamilie Dumbar en zou dat blijven tot 1918. De van oorsprong Schotse Dumbars bekleedden tal van publieke ambten. De weduwe van Derk Dumbar, Aleida Maria Umbgrove, zou hier tot haar dood in 1855 wonen. Haar zoon, Gerhard Dumbar (1815-1878) was nog maar een jongetje van vier toen de Bosscha’s zijn buren werden. Later zou hij gedurende twintig jaar burgemeester van Deventer zijn, en daarna nog als overtuigd liberaal in de Tweede en Eerste Kamer zitting nemen.

In het huis van de linkerburen had ooit een bierbrouwerij gezeten en heette toen 'dat Gulden Hoorn'. In de loop der jaren veranderde het pand verschillende keren van naam en of het altijd een bierbrouwerij bleef, is niet helemaal duidelijk. Maar negen jaar voordat Pieter en Elisabeth hun intrek namen in ‘De Reiger’ werd het buurhuis gekocht door Hendrik ten Have die er samen met zijn vrouw Mariana een logement in begon. De naam veranderde Ten Have in ‘De Keizerskroon’. Door overlijdens wisselde de zaak in de loop der jaren nogal eens van eigenaar, de naam en bestemming van het pand bleef echter ongewijzigd. Tegenwoordig is het een restaurant.

Het gezin

Pieter en Elisabeth maakten werk van hun huwelijk. In elf jaar tijd werden er acht kinderen geboren, die echter niet allen even oud werden. Een jaar na de huwelijkssluiting kwam Hermana Helena. Het meisje werd echter maar een half jaar oud. Acht maanden na haar dood zag Cornelia het levenslicht en weer een jaar later Herman Ferdinand. De kleine Herman overleed aan kinkhoest toen hij vijfenhalf was. Hermana en Herman stierven in 1820 en 1828. Zij zullen hoogstwaarschijnlijk begraven zijn op het Bergkerkhof rond de Bergkerk (dat in de jaren zestig van de vorige eeuw geruimd is), aangezien de begraafplaats aan de Diepenveenseweg pas in 1831 geopend werd. Na Herman kwamen er nog een aantal kinderen: Helena, Suzanna, Anna Maria Gesina, Hugo Constantijn en in 1831 hekkesluitertje, of nestdöddeken op zijn Deventers, Henriette Frederika. Behalve Henriette hebben de andere kinderen de kleine Herman nog meegemaakt, al was Hugo te jong om hem echt gekend te hebben.

Van zoon Hugo en dochter Helena is bekend dat zij trouwden. Helena trouwde toen ze 27 was met Michaël Wilhelm Scheltema. De bruidegom was een jaar ouder en griffier bij de Raad van Justitie in Padang. Helena trouwde haar uitverkorene met de handschoen en vertrok direct daarna naar Indië. Op 23 januari 1853 beviel ze in Padang van een zoon, maar overleed een paar weken later ‘ten gevolge van hevige koortsen’, zoals in de rouwadvertentie te lezen stond. Michaël Scheltema trouwde in 1854 opnieuw, met Maria Catharina Elizabeth Ahrensmann. In 1865 werd hij benoemd tot hoogleraar Indische Taal-, Land- en Volkenkunde in Leiden. Lang zou hij dit echter niet blijven. In 1868 beëindigde Scheltema zijn dienstverband, twee jaar later overleed hij op 47-jarige leeftijd in Haarlem.

De enige zoon van Pieter en Elisabeth was Hugo Constantijn. Hij koos voor een technische opleiding, trouwde in 1859 met Gezina Cornelia, dochter van de succesvolle Deventer fabrikant Nering Bögel, die eigenaar was van een ijzergieterij en machinefabriek. Hugo kon meteen na zijn huwelijk aan de slag als technisch directeur van dit bedrijf. Zijn latere carrière brachten hem en zijn gezin naar Utrecht waar ze halverwege de jaren 90 kwamen te wonen aan de Drift nummer 3. Daar overleed Hugo in 1898.

Hoogleraar en dichter

Vier vrijgezelle dochters bleven thuis wonen: Cornelia, Suzanna, Anna Maria Gesina en Henriette Frederike. Toen hun enige broer in 1859 trouwde waren ze zo’n 38, 35, 33 en 28 jaar oud. Of de vrouwen bewust ongehuwd bleven of dat het er niet van kwam, is niet te achterhalen. Vader Pieter was in diezelfde tijd inmiddels al bijna 44 jaar aan het Athenaeum verbonden en had vele collega’s zien komen en gaan. Toen hij in 1815 zijn loopbaan begon deed hij dat, zoals gebruikelijk, met een inaugurale rede. Hij koos als onderwerp van zijn oratie Gisbert Cuper, een van zijn eminente voorgangers uit de zeventiende eeuw. Bosscha was geen bevlogen docent, zijn voordracht miste volgens zijn oud-collega Gregorius Mees levendigheid en gemak. Wel moet hij een aardig mens zijn geweest volgens diezelfde Mees: [een] ‘man, die om zijn innige goedheid des harten en uitgebreide kennis vele vrienden telde.’

Het Athenaeum Illustre was in 1630 opgericht met gelden uit de nalatenschap van Anna van Twickelo en haar zoon Balthazar Boedeker die de stichting ervan bij testament hadden bepaald. Een geschikt pand vond men aan de Pontsteeg in het voormalige Lamme van Diesehuis, een klooster van de Zusters des gemenen levens. Toen Nederland eind achttiende eeuw onder Frans bestuur kwam, werden er rigoureuze onderwijswetten doorgevoerd die zeer nadelig uitpakten voor het Athenaeum. De school was in de periode dat Bosscha zijn aanstelling kreeg, niet bepaald een bloeiende onderwijsinstelling. In 1815 waren er voor de vijf aangestelde hoogleraren maar zeven studenten. In de jaren erna steeg het aantal tot zo’n 64 in 1830, waarna het leerlingenaantal weer gestaag afnam, tot er in 1871 nog maar één student over was. In 1878 werd het instituut opgeheven. Maar zo treurig was de situatie nog niet in 1830 toen de school tweehonderd jaar bestond. Met veel optimisme werd er feest gevierd met onder meer een plechtigheid in de Lebuinuskerk, een optocht, vlaggen door de stad en een fraai boekwerk getiteld Het tweede eeuwfeest van het Athenaeum Illustre te Deventer, op den 16 februarij MDCCCXXX plegtig gevierd. Het was samengesteld door Pieter Bosscha en zijn collega Cornelis Fransen van Eck.

In 1838 kreeg de school, die twee eeuwen gevestigd was geweest in het Lammert van Diesehuis, een nieuw gebouw aan de Grote Poot, speciaal voor haar ontworpen door stadsbouwmeester Bernardus van Zalingen. Het neoclassicistisch bouwwerk straalde allure uit hetgeen ook de bedoeling was: men hoopte er ook meer studenten mee aan te trekken. Pieter Bosscha beproefde zijn poëtische gaven ervoor met zijn Dichterlijke inwijding van de gehoorzaal in het nieuwe gebouw ten dienste van het Athenaeum Illustre te Deventer op 2 oct 1838. Het was niet voor het eerst dat Bosscha zich aan het dichten zette. Hij schreef tal van gelegenheidsgedichten zoals Vaderlandsche zegepraal in 1815 dat begint met de regel: ‘Verrukking grijpt mij aan! Hoe zwellen mij mijne aders […]. Na de 10-daagse Veldtocht in 1831 waar veel studenten aan deelnamen en Nederland de Zuidelijke Nederlanden kwijtraakte, rijmde hij een opbeurend gedicht, getiteld: Aan Nederlands dappere jongelingschap bij haren zegenvierenden terugtogt uit het leger naar de onderscheidene hoogescholen. In 1848 stierf de zoon van koning Willem II, Willem Alexander. Bosscha dichtte:

            Neen, Nassau’s stam, in Neêrland opgetogen
            Vergeet, verzaakt, onteert zijne afkomst niet.
            […]
            Nu ’t vaderhart een dierb’re zoon beschreit.

Het was allemaal geen hemelbestormende poëzie. Mees zei daarover in zijn Levensschets: [Bosscha maakte] …geen aanspraak op grooten dichterlijken naam en gewis kwam hem geen eerste plaats op den Hollandschen Parnas toe. Gezien het feit dat Pieter Bosscha voornamelijk gelegenheidsverzen produceerde en verder vooral (wetenschappelijk) proza schreef, zal hij die plaats tussen de muzen op de Parnassus waarschijnlijk ook niet echt begeerd hebben.

In 1854 ging Bosscha met emeritaat, al bleef hij nog door enkele lessen een aantal jaren verbonden aan de school. Hij was altijd al geïnteresseerd geweest (en zou dat blijven) in het maatschappelijk leven in de stad, wat ook tot uitdrukking kwam in zijn jarenlange regentschap van de toenmalige gevangenis in Deventer. Het gezin leefde een aantal jaren rustig voort tot het opnieuw een groot verdriet te verwerken kreeg: dochter Susanna stierf op 8 mei 1866, 41 jaar oud.

Vijf jaar later overleed - het nieuwe jaar 1871 was nog maar zes dagen oud - vader Pieter Bosscha. Hij werd 81 jaar oud. Op 10 januari volgde de begrafenis. ‘Op eenvoudige wijze, gelijk hij geleefd en gewerkt had, zonder praal of vertooning, werd heden morgen het stoffelijk overschot grafwaarts geleid van mr. P. Bosscha’, zo vermeldde de Arnhemse Courant. ‘Behalve zijne betrekkingen en vele vrienden, begeleidden ene commissie uit het college van curatoren en van de hoogleraars het stoffelijk overschot van den verdienstelijken man naar zijne laatste rustplaats.’

Overlijdensadvertentie Mr. P. BosschaOverlijdensadvertentie Mr. P. Bosscha.

Overlijdensadvertentie Elisabeth van der SchaftOverlijdensadvertentie Elisabeth van der Schaft.

Moeder en de drie overgebleven dochters bleven in het grote huis aan de Stromarkt achter, tot in 1879 ook moeder stierf. Elisabeth van der Schaft heeft naar het zich laat aanzien weinig tot geen sporen nagelaten. Het lijkt er nog het meest op dat zij de stille, dienende echtgenote en moeder op de achtergrond is geweest. Het huis werd verkocht en de dochters moesten omzien naar andere woonruimte. Die vonden ze in de Lindenstraat, een straat die nog niet zo lang daarvoor was aangelegd en waar dus vrij nieuwe huizen stonden. Het pand waar ze een nieuw onderkomen vonden, Lindenstraat 1, is jammer genoeg in de jaren tachtig van de twintigste eeuw afgebroken.

Wie schrijft die blijft

De vrouwen waren inmiddels van middelbare leeftijd. Cornelia, de oudste, was 59 jaar oud, daarna kwam Anna Maria Gesina met 54, terwijl Henriette Frederika 49 was. Van Cornelia weten we weinig meer dan dat ze het derde kind in het gezin was en de eerste die de jeugdjaren overleefde, dat ze haar leven lang in Deventer woonde, waarvan het grootste deel in haar ouderlijk huis. Zij scheelde in leeftijd vijf jaar met Anna Maria Gesina die als nummer zes ter wereld kwam en tien jaar met de jongste loot, Henriette Frederika. Hoe de zusters trouwens in het dagelijks leven genoemd werden? Corrie, Anna en Henriette? Geen idee.

Van Anna en Henriette, laten we ze zo noemen, weten we iets meer doordat ze publiceerden. Anna zou onder het pseudoniem Anna (of Anne) Marie in 1873 een novelle hebben geschreven, getiteld Een kerstsprookje. Het is evenwel nergens meer te vinden, niet in de Koninklijke bibliotheek, niet in de DBNL. De plaats van uitgave was Tiel. Hier was uitgeverij H.C.A. Campagne en Zoon gevestigd, die veelal prachtige kinderboeken uitgaven. Mogelijk dat Anna Maries novelle bij deze uitgeverij verscheen. Aan het vrouwentijdschrift Ons Streven werkte ook een Anne Marie mee, zoals door Lotte Jensen gememoreerd wordt. Of zij de Deventer A.M.G. Bosscha was, is niet te achterhalen.

Ons Streven, Weekblad voor vrouwen en meisjes, zoals het een jaar na de oprichting in 1870 hernoemd werd, was een tijdschrift met diverse actuele onderwerpen uit binnen- en buitenland: nieuws, recensies, praktische informatie en verhalend proza. Was de oprichtster en hoofdredacteur aanvankelijk Betsy Perk (de tante van dichter Jacques Perk), na een conflict nam Agatha de Goeje het stokje over. In 1878 hield het blad op te bestaan. Het is niet geheel onwaarschijnlijk dat de zogeheten Anne Marie inderdaad een Bosscha was, een zuster van Henriette, temeer daar deze ook voor dit tijdschrift schreef. Zij publiceerde onder het pseudoniem Herfrieda. Van haar hand verschenen ook een aantal publicaties in Tiel. Gezien de titels zouden dit verhalen voor kinderen kunnen zijn: De zendeling en de kastanjeboom, Margaretha en Evert met de bloemen, en Een ongeluk, wat toch een geluk was. Alle publicaties verschenen in 1873, het jaar waarin ook Anna Marie haar verhaal uitgaf. Het is daarom mogelijk dat het geen zelfstandige uitgaven waren, maar verhalen in een bundel. Dat verklaart ook waarom geen van de titels is terug te vinden in bijvoorbeeld catalogi van bibliotheken.

Herfrieda, laten we haar voor haar literaire arbeid bij haar schrijversnaam noemen, schreef behalve verhalen vooral artikelen over maatschappelijke vraagstukken. Soms liepen die twee in elkaar over zoals in het verhaal ‘Een droom’, dat verscheen in het tijdschrift De Tijdspiegel van 1874. Het begint met een dialoog tussen een vader en zoon. De zoon is nieuwsgierig, wil verder leren, wil hogerop, de vader vindt dat onzin, of zoals de schrijfster zegt: ‘De schoone uitspraak “kennis is macht” die, goed opgevat en goed toegepast, zulke heerlijke vruchten kan dragen, had voor hem nog geen beteekenis.’ Gaandeweg verandert het verhaal in een pleidooi voor goed onderwijs, ook voor de lagere standen. Op zijn best is dit verhaal tendensliteratuur te noemen, literatuur met een morele strekking, maar het is niet goed uitgewerkt, niet vormvast. Een roman van haar hand, De liefde eener vrouw (1878), werd neergesabeld door de predikant en schrijver Johannes Hoek. Hij vermoedt, zo zegt hij,

dat onder den pseudonym Herfrieda eene gemoedelijke ernstige schrijfster schuilt, die in den “Heer vrede” gevonden heeft, en, door liefde gedreven, anderen tot datzelfde godsdienstige leven, dat haar voldoening schenkt, wil opwekken […]

Herfrieda is het bekendst geworden door haar publicatie Een teedere snaar. Open brief aan alle beschaafde vrouwen in Nederland, dat in 1869 verscheen. In deze open brief neemt zij stelling tegen uiterlijkheden en mode waaraan veel geld uitgegeven wordt dat beter besteed had kunnen worden aan mensen die armoede lijden. Ze spoort op zeer christelijke wijze haar lezeressen aan tot een sobere levenswijze met meer innerlijke verdieping dan het oppervlakkig bevredigen der zinnen. Zowel Anna Marie als Herfrieda zijn vergeten, ze hebben geen plaats gekregen in de Nederlandse literatuurgeschiedenis.

Cover 'Een Teedere Snaar - Open brief aan alle beschaafde vrouwen in Nederland'Cover 'Een Teedere Snaar - Open brief aan alle beschaafde vrouwen in Nederland'.

Directrice

Henriette Bosscha was behalve schrijfster ook verbonden aan de naai- en breischool in Deventer. In het archief van deze school staat in ieder geval in de jaren 1868-1870 en in 1871 ook haar handtekening bij de jaarlijkse Rekening en Verantwoording van de Directrices van de Naai- en Breischool te Deventer. Hoelang ze aan de school verbonden is geweest, weten we niet. En ook niet of ze daadwerkelijk lesgegeven heeft. Dat laatste lijkt onwaarschijnlijk. Het woord ‘directrice’ roept in onze tijd het beeld op van iemand die aan het hoofd staat van een organisatie en daarvoor ook een goed salaris krijgt. Volgens Clemens Hogenstijn waren de directrices van de naai- en breischool indertijd dames van stand, ‘echtgenotes en dochters van de burgemeester, van een rechter of een fabrikant’, die belangeloos toezicht hielden op de onderwijzeressen, in het begin nog naaivrouwen genoemd, en die ook de financiën controleerden.

Henriette Bosscha was - met een hoogleraar als vader - natuurlijk ook een dochter van stand. Het is goed mogelijk dat ze daarom gevraagd is toe te treden tot ‘de directrices’. Wellicht kreeg ze door het regelmatig contact met de leerlingen en de problemen waarmee deze te maken hadden, oog voor de armoede en slechte (onderwijs)kansen voor arme kinderen. Veel van haar werk is een pleidooi voor beter onderwijs, betere kansen, het een beetje slechten van de standenmaatschappij. Ze was echter geen vrouw die de feministische of socialistische barricades beklom, zoals een aantal vrouwelijke tijdgenoten als Betsy Perk, Mina Kruseman en Wilhelmina Drucker dat deden. Henriette Bosscha was gematigd en bovendien nogal godsdienstig.

De latere jaren

Ook al had Henriette als Herfrieda enige bekendheid in haar tijd, toch is er weinig bekend over het persoonlijke leven van haar en haar twee zusters. Misschien dat er diep verborgen in de archieven ooit nog correspondenties of dagboeken tevoorschijn komen, ik heb ze niet gevonden helaas. Henriette was in ieder geval een belezen en ontwikkelde vrouw, getuige de vele citaten in haar werk van schrijvers uit verschillende tijden. Met een vader wiens taak het was geweest om de jeugdige studenten een ruime algemene kennis bij te brengen, lijkt het evident dat ook zijn dochters daarvan geprofiteerd hebben. Ze hadden de pech dat meer dan lager onderwijs nog niet voor meisjes weggelegd was. De eerste meisjes-H.B.S. werd pas in 1867 opgericht in Haarlem. Deventer volgde in 1872. De drie zusjes zouden dit onderwijs gretig gevolgd hebben.

Veel vragen over de dochters Bosscha zijn niet te beantwoorden. Hoe meer je je verdiept in het leven van deze vrouwen, hoe meer je zou meer willen weten over hun persoonlijkheid, hoe ze leefden, waar ze van leefden na de dood van hun ouders, wie tot hun vriendenkring behoorden, hoe ze oordeelden over de veranderingen die plaatsvonden in de maatschappij, hoe hun onderlinge verstandhouding was.

Een van de vragen is waarom ze in 1894 het plan opvatten om Deventer te verlaten. Op 5 juni 1894 zaten de drie gezusters voor notaris Everts in Twello om van de heer B.J. Scholten een stuk grond te kopen ‘in volle eigendom’ voor de somma van fl. 2.677,50. Het betrof een perceel aan de tegenwoordige Rijksstraatweg, ongeveer tien are groot.

Grafmonument Cornelia BosschaGrafmonument Cornelia Bosscha.

Een jaar later stond op deze plek een prachtige villa in chaletstijl met een grote veranda: ‘Nieuw Veldwijk’. Cornelia mocht het niet meer meemaken: ze stierf op 31 maart 1895 op 73-jarige leeftijd en werd begraven op de algemene begraafplaats in Deventer, enkele tientallen meters van het graf van haar ouders en zus Suzanna.

Nieuw Veldwijk (foto Jan Groenenberg)Nieuw Veldwijk (foto Jan Groenenberg).

De twee jongste zusters betrokken het nieuwe huis op 11 juni van dat jaar, een paar dagen voor Anna Maries negenenzestigeste verjaardag. Henriette was 64. De jaren erna werd het stil rondom de vrouwen. Tot op 14 januari 1912 in Het nieuws van den dag een overlijdensadvertentie stond van Henriette. ‘Na een langdurig lijden’ liet Anna Marie weten. Bijna drie jaar later volgde ze zelf. Zowel Henriette als Anna Marie werden begraven bij Cornelia. Hun namen staan evenwel niet vermeld op de steen.

Overlijdensadvertentie Henriette Frederika BosschaOverlijdensadvertentie Henriette Frederika Bosscha.

Overlijdensadvertentie Anna Maria Gesina BosschaOverlijdensadvertentie Anna Maria Gesina Bosscha.

Villa Nieuw Veldwijk staat er nog steeds: nu Rijksstraatweg 40 in Twello.

 

Literatuur

  • Bosscha, P., Aan mijne jeugdige vrienden de kweekelingen van het Deventersche Athenaeum en mijne verdere stad- en landgenooten, die aan de vrijwillige wapening ter verdediging des vaderlands deel nemen,
  • Bosscha, P., Aan Nederlands dappere jongelingschap bij haren zegevierenden terugtogt uit het leger naar de onderscheidene hoogescholen
  • Bosscha, P., Dank van Nederland aan Zijne Majesteit den Koning in Maart 1848     
  • Bosscha, P., Dichterlijke inwijding van de gehoorzaal in het nieuwe gebouw ten dienste van het Athenaeum illustre te Deventer op 2 oct 1838
  • Bosscha, P., Vaderlandsche zegepraal
  • Burgersdijk, Diederik, Gymnasium: geschiedenis van een eliteschool, Athenaeum, Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2022.
  • Fransen van Eck, Cornelis, Het tweede eeuwfeest van het Athenaeum Illustre te Deventer, op den 16 februarij MDCCCXXX plegtig gevierd
  • Hogenstijn, C.M., Acht eeuwen hoger onderwijs in IJselland, Geschiedenis van Rijkshogeschool IJselland te Deventer in het licht van haar voorgangers, Arko Uitgeverij BV, Deventer, Deventer Reeks [1997].
  • Hogenstijn, C.M., De akker van de geest bewerken, Geschiedenis van het voortgezet onderwijs te Deventer: van Kapittelschool tot Etty Hillesum Lyceum, Arko Uitgeverij BV, Nieuwegein, 2005.
  • Houck, M.E., Gids voor Deventer en omstreken, 3e dr., Joh. H.W. Kreunen, Deventer, 1901.
  • Jansen, Dannie, ‘Hoe een beer een gulden hoorn verschalkte en een keizerskroon heerste over de wereldskloot, De geschiedenis van een huis aan de Stromarkt’, In: Deventer Jaarboek 1998, Arko Uitgeverij bv, Nieuwegein.
  • Jansen, Dannie, ‘Op- en nedergang van een ‘Weelde-artikel’, Negenennegentig jaar middelbaar onderwijs voor meisjes’, In: Alexander Hegiuslezing 1998, Uitgeverij Langhout & De Vries, Heerde, 1998.
  • Jensen, Lotte, ‘Bij uitsluiting voor de vrouwelijke sekse geschikt’, Vrouwentijdschriften en journalistes in Nederland in de achttiende en negentiende eeuw, Verloren, Hilversum, 2001.
  • Magdelijns, J.R.M. e.a. (red.), Het kapittel van Lebuinus in Deventer, Nalatenschap van een immuniteit in bodem, bebouwing en beschrijving, Arko Uitgeverij BV, Deventer, 1996, Deventer Reeks.
  • Mees, G., Levensschets van Mr Pieter Bosscha
  • Slee, Jacobus Cornelis van, De Illustre School te Deventer 1630-1878, hare geschiedenis, hoogleraren en studenten : met bijvoegingen van het Album studiosorum, Martinus Nijhoff, ’s Gravenhage, 1916.

Websites

 

Foto van Nieuw Veldwijk uit 1905 via Jan Groenenberg. Overige foto’s Dannie ten Zweege.

Met dank aan Jan Groenenberg van de Historische Vereniging Voorst en Joon Kosman van Collectie Overijssel voor hun naspeuringen.

 

Aangepast: 12 maart 2024

Nieuw op de website


Kollum – Protestants kerkhof

16 maart 2024
~Fryslân

Jacobs, Aletta

07 maart 2024
~Maatschappij

Als bloemen bij het graf - Rolde

07 maart 2024
~Als bloemen bij het graf

Lobith - Katholieke kerkhof

12 februari 2024
~Gelderland