Vlodrop – Begraafplaats Sint Ludwig

18 februari 2022

Verschillende kloosters in de grensstreek danken hun ontstaan aan de strijd die in het prille Duitse Rijk gevoerd werd tegen de katholieke kerk. In 1871 was dat rijk ontstaan met als staatshoofd keizer Wilhelm I en als rijkskanselier Otto von Bismarck. Die laatste had veel wantrouwen tegen de katholieken en van 1872 tot 1879 nam hij talloze maatregelen om de macht van de katholieke kerk in te perken. Een daarvan was het opheffen van de kloosterorden in 1875.

Overzicht van de begraafplaats bij het Sint Ludwigklooster in 1989.Overzicht van de begraafplaats bij het Sint Ludwigklooster in 1989.Die kloosterorden wachtten dit niet af, maar keken over de grenzen om daar nieuwe kloosters te stichten. Alleen al in Limburg ontstonden zo 45 Duitse kloostergemeenschappen. Een Franciscaans klooster uit Silezië vestigde een school in Sittard en later werd in Harreveld in Overijssel een voormalige havezate betrokken. Daar vestigde men in 1882 ook een gymnasium. Na 1890 groeide het aantal inwoners in het klooster uit tot meer dan 500, met name door Duitse studenten. Klooster en school groeiden dermate dat men al snel omkeek naar een groter gebouw.

Zoektocht naar een nieuw gebouw

Begin twintigste eeuw was duidelijk dat Harreveld te klein werd en ging het klooster op zoek naar een geschikte nieuwe locatie. Die werd in 1904 gevonden in de bossen nabij Vlodrop in Limburg, pal tegen de Duitse grens. De locatie was met name gekozen vanwege het station Vlodrop, gelegen langs de spoorlijn van Antwerpen naar het Ruhrgebied. Deze zogenaamde IJzeren Rijn was in 1879 geopend en net voor de grens werd een groot spoorwegemplacement aangelegd met een klein station voor reizigers. Vlak over de grens, in het Duitse Dalheim, lag net zo’n emplacement met station zodat studenten uit Duitsland daar konden uitstappen. Pater Wenzeslaus Straussfeld (1867-1933) die tot 1903 rector was van het klooster in Harreveld, werd aangewezen als bouwheer. In 1901 had hij al verschillende kloosterscholen in het buitenland bezocht ter inspiratie voor de bouw van een nieuw klooster. Vanaf 1903 was pater Wenzeslaus provinciaal (overste) van de Franciscaner orde en leidde hij de bouw van het nieuwe klooster. Als architect werd broeder Quintilian Borren (1855-1927) aangetrokken. Deze had in 1885 al de kerk en de collegevleugel in Harreveld mogen opleveren. Verder ontwierp hij verschillende kloosters in Brazilië, Nederland, Italië en Duitsland.

In 1905 werd al gestart met de bouw van het nieuwe klooster, gewijd aan Sint Ludwig, met daarbij een eigen begraafplaats en kapel. Het materiaal dat nodig was voor de bouw van het klooster, dat op een hoogte werd aangelegd, werd aangevoerd via smalspoor. In 1906 werd vergunning verleend voor een 600 meter lang spoorlijntjenaar het in aanbouw zijnde klooster. Op het spoorwegemplacement werd een speciaal overlaadperron aangelegd en in het klooster zelf loodsen voor het materieel. Het spoor liep oorspronkelijk langs de zuidgevel nog een stuk door in de richting van de begraafplaats. Het materiaal voor de kapel is ongetwijfeld via dit spoor op zijn plek gekomen.

Voorzijde van het klooster in 1997 (foto Beeldbank RCE)Linker gevel van het klooster in 1997 (foto Beeldbank RCE)

Geheel naar de plannen van pater Wenzeslaus kwam de kerk in het midden en college en klooster aan weerszijden. Een eigen bron zorgde voor water en een aggregaat voor stroom. Verder kreeg het klooster voorzieningen die ervoor zorgden dat het klooster nagenoeg zelfvoorzienend was. Broeders ontgonnen het omringende land, legden moestuinen aan en hielden vee. Er was een bakkerij, slagerij, kleermakerij, smederij, wasserij en uiteraard een eigen begraafplaats.

De begraafplaats met kapel

In de loop van 1909 was het klooster gereed en op 12 augustus 1909 kon de begraafplaats ingewijd worden. De begraafplaats was buiten het complex aangelegd, op enige afstand van de gebouwen. Voordat men het terrein kon inrichten heeft men het enigszins geëgaliseerd om het hoogteverschil tussen voor- en achterzijde op te vangen. Aan de voorzijde van de begraafplaats werd een kapel gebouwd, gewijd aan St. Josef, waar overleden paters, broeders en studenten konden worden opgebaard. De begraafplaats was vanuit het klooster via een aantal paden bereikbaar. De kapel is zodanig geplaatst dat in eerste instantie de begraafplaats niet zichtbaar is. Aan beide zijden van de kapel is een ingang naar de begraafplaats opgenomen. De begraafplaats kent geen centraal middenpad, maar heeft een plantsoen met daarlangs paden.

Huidige plattegrond van de begraafplaats 2021 (Bibi van de Klundert, Staatsbosbeheer)Huidige plattegrond van de begraafplaats 2021 (Bibi van de Klundert, Staatsbosbeheer)

Centraal achter op de begraafplaats werd een houten kruis met corpus geplaatst op een hoog betonnen basement. Achter het kruis werd een muur opgetrokken die later bij een vergroting van de begraafplaats weer verwijderd is. In principe kreeg iedere overledene een eigen graf dat aangeduid werd met een kruis met daarop naam en gegevens omtrent geboorte en sterfte. Mogelijk waren de eerste kruisen van hout, maar later werden zwartgeverfde gietijzeren kruizen gebruikt, voorzien van witte letters. In de oorspronkelijke aanleg lagen alleen links en rechts van het centrale plantsoen een rij met 12 graven. Er zijn nu 6 rijen met graven die elk een letter hebben gekregen. Rij A is te vinden aan de buitenzijde links. Niet alle rijen tellen evenveel graven. De oudste rijen, nu C en D, tellen er ieder 17, terwijl de buitenste rijen A en F respectievelijk 26 en 23 graven kennen. Een eenvoudige taxushaag omgeeft de begraafplaats.

De kapel, eveneens ontworpen door Borren, heeft een kruisvormige plattegrond en is in zijn geheel op een achthoekige betonnen plaat gezet. De in baksteen opgetrokken kapel is onder een kruisvormig zadeldak gebracht dat belegd is met shingels. In de viering van het dak is een dakruiter aangebracht. De kapel is te betreden via een rechtgesloten dubbele houten deur, die opgenomen is in een spitsboogvormige nis waarvan het deel boven de deur is voorzien van glas in lood. Boven de opening is een rondvenster aangebracht met glas in lood. De gevels van de zijarmen kennen eveneens zo’n rondvenster met daaronder een spitsboograam. In de achterste gevel zitten alleen een rondvenster. Wel zijn in de zijgevels van deze arm spitsboogvensters opgenomen. De wijze waarop de ramen zijn geplaatst verhoudt zich tot de locatie van het altaar in het interieur. Het interieur is rijk gedecoreerd met neogotische muurschilderingen. De nisbogen zijn aangezet met prachtig decoratief schilderwerk en zo ook het centrale deel van het gewelf. Tegenover de ingang bevindt zich een altaar met daarop een beeldengroep van het sterfbed van Jozef met aan zijn zijde Christus en Maria. Op de vloer liggen eenvoudige oranje zeshoekige plavuizen, waarbij de lijnen in de vloer geaccentueerd worden door zwarte vierkante plavuizen.

Het kleurrijke altaar in de kapelHet kleurrijke altaar in de kapel

In gebruik

Op 25 september 1910 overleed broeder Anton Eckelder of Eekelder. Hij was de eerste overledene die begraven werd op de begraafplaats. Eckelder was geboren in Lichtenvoorde en pas later als lekenbroeder ingetreden, want hij was in 1908 weduwnaar geworden van Johanna Klumperink. Overigens was het grafmaken op de begraafplaats geen pretje. Om een behoorlijk graf te krijgen moest zeker een meter aan kiezel met het pikhouweel losgeslagen worden. Het graf werd naar verluid versierd met dennen- en coniferengroen zodat men de kist door een zee van groene takken naar de bodem liet zakken. In de eerste jaren verzorgden broeders van het klooster de graven, later werd hulp uit Vlodrop ingeschakeld.

Gedurende de Eerste Wereldoorlog was de grens met Duitsland in principe gesloten, maar vele kloosterlingen en studenten zullen hoe dan ook toch naar Duitsland hebben gereisd. Bekend is dat tussen augustus 1914 en november 1918, de duur van de Eerste Wereldoorlog, 51 bewoners van het klooster stierven. Het betrof 9 broeders, 2 kandidaten en 40 studenten. Zij liggen echter niet begraven op de begraafplaats. Voor hen werd later een herdenkingsmonument opgericht dat rechts van het kerkhofkruis te vinden is. Het is aannemelijk dat de meesten van hen om zijn gekomen bij gevechten in Frankrijk en aldaar begraven.

De Spaanse griep die vanaf 1918 de wereld in zijn greep hield, liet evenmin Sint Ludwig ongemoeid. Er werden op een bepaald moment zoveel bewoners van het klooster ziek, dat de boeren uit de omgeving gevraagd werd te helpen bij het draaiend houdend van het klooster. In november 1918 stierven nog eens 5 studenten aan de ziekte en vonden daarmee hun laatste rustplaats op de begraafplaats. Ongetwijfeld zullen er ook studenten zijn geweest die door hun familie in het eigen dorp of stad werden begraven.

In juni 1926 werd besloten de stoffelijke resten van 21 paters, broeders en studenten die in Harreveld op het kerkhof aldaar begraven lagen, over te brengen naar Sint Ludwig. Op 14 september van dat jaar werden de stoffelijke resten vanuit Harreveld hier herbegraven. Er werd voor hen een gezamenlijk graf aangelegd dat waarschijnlijk in het plantsoen ligt, direct achter de kapel. Later, vermoedelijk na 1928, is links van het centrale kruis een eenvoudige gedenkplaat voor de overledenen opgericht.

Ansichtkaart uit 1928 van de begraafplaats, nog zonder gedenkplatenAnsichtkaart van de begraafplaats, van voor de uitbreiding in 1928 nog zonder gedenkplaten

In juni 1927 werd de architect van het klooster en de begraafplaats op Sint Ludwig begraven. Broeder Quintilian Borren stierf op 8 juni 1927 in een ziekenhuis in Mönchengladbach. Hij had zijn laatste jaren in Vlodrop doorgebracht, na in de Eerste Wereldoorlog gediend te hebben als ziekenverzorger.

Uitbreiding

In mei 1928 bleek de begraafplaats bijna vol te zijn. Het discretorium (het huisbestuur) verzocht de toenmalige Provinciaal om toestemming voor een verplaatsing van het kerkhofkruis naar achteren zodat meer ruimte ontstond. Die toestemming werd vlot verleend en van de huidige lengte en uitgifte van graven weten we dat de werkzaamheden zeker zijn uitgevoerd. Niet duidelijk omschreven, maar gezien het huidige oppervlak, is toen ook een verbreding van de begraafplaats doorgevoerd waardoor aan weerszijden twee rijen met graven toegevoegd konden worden.

Op 27 juli 1933 overleed pater Wenzeslaus Straussfeld, de bouwheer van het klooster, in een ziekenhuis in Keulen. Hij werd in eerste instantie waarschijnlijk begraven in het plantsoen, maar zijn graf is op 13 oktober 1950 overgebracht naar de huidige locatie, voor het kerkhofkruis. Op zijn graf is een zerk geplaatst van pakweg 160 bij 70 centimeter. Het is het enige graf van een kloosterling dat geen gietijzeren kruis bevat.

De kapel bij de begraafplaats op een ansichtkaart in 1935. Het klooster gaf deze kaarten zelf uit.De kapel bij de begraafplaats op een ansichtkaart van voor 1928. Het klooster gaf deze kaarten zelf uit.

De Tweede Wereldoorlog

In 1940, na het uitbreken van de oorlog, verlieten alle studenten het klooster en in maart 1941 nam de Waffen-SS het klooster in beslag. Nadien mochten de Franciscanen het kloostergedeelte weer gebruiken, maar de school en andere gebouwen bleven in gebruik bij het Duitse leger. In de herfst van 1944 zochten bewoners van Vlodrop-Station en talloze evacuees uit de omgeving bescherming in het klooster. Onder hen vooral oudere en zieke inwoners uit de dorpen Echt, Roosteren, Susteren en Maasbracht. Voor een aantal werden de ontberingen van de evacuatie en het lange verblijf van huis te veel en zij stierven in het klooster. De kloosterbegraafplaats werd hun laatste rustplaats. De begraafplaats kent daardoor talloze slachtoffers van de oorlog die je niet meteen op deze begraafplaats zou verwachten. Verrassend genoeg ligt er zelfs een geallieerde piloot begraven. Het gaat om flight-sergeant Arne Helle Holter, 25 jaar oud en afkomstig uit Noorwegen. Op 4 november 1944 deed hij met zijn Spitfire een aanval op het stationsemplacement bij Vlodrop-Station waarbij hij werd neergehaald. Holter is begraven op de kloosterbegraafplaats. Hij kreeg geen gietijzeren kruis op zijn graf. Vermoedelijk is er eerst een houten kruis geplaatst en is er later in opdracht van zijn ouders een gewoon grafmonument van hardsteen in een ietwat zakelijke stijl voor in de plaats gekomen. Het grafmonument is recent hersteld nadat het bij een storm was omgewaaid.

Het grafmonument voor sergeant Holter in 2019 na de jaarlijkse herdenking voor hem (foto Ton Wolswijk)Het grafmonument voor sergeant Holter in 2019 na de jaarlijkse herdenking door vertegenwoordigers van de Noorse ambassade en luchtmacht (foto Ton Wolswijk)

Een ander drama waarvan de getuigenis terug te vinden is op de begraafplaats, voltrok zich op 25 januari 1945. Toen werden Anna Maria Deckers-Staas en haar twee dochters van 12 en 9 om onbekende reden vergiftigd. Het is nooit duidelijk geworden of het door eigen toedoen was, of door derden. Ze werden gedrieën in een graf begraven op de begraafplaats. Vader Deckers was eigenaar van hotel-restaurant Deckers in Vlodrop-Station en was omdat hij de Duitse nationaliteit had, verplicht in Duitse Krijgsdienst. Hij was in 1930 getrouwd met de Duitse Anna Maria die tijdens de oorlog het hotel-restaurant runde. Overigens moesten de meeste broeders zich vanwege hun Duitse nationaliteit verplicht melden voor de krijgsdienst. Acht broeders zijn toen omgekomen, zij liggen niet op St. Ludwig begraven. De Duitse paters waren vrijgesteld van de dienstplicht.

De drie gietijzeren kruizen op het graf van de familie DeckersDe drie gietijzeren kruizen op het graf van de familie Deckers

De bevrijding van Vlodrop liet nog op zich wachten tot 1 maart. Na de bevrijding, in de loop van 1945, zijn de lichamen van 11 slachtoffers overgebracht naar de eigen dorpen. Van de locaties van de graven en de datum van opgraving is in veel gevallen een aantekening gemaakt. In totaal werden er in de oorlog 37 personen begraven die in Sint Ludwig of op weg daarnaartoe zijn overleden. Naast de Noorse piloot is ook nog een Sovjetsoldaat hier begraven geweest en drie Duitse militairen. De laatsten zijn overgebracht naar de Duitse Militaire begraafplaats in Ysselsteyn en de Sovjetsoldaat naar het Erehof in Amersfoort. In een van de graven liggen drie jonge kinderen bij elkaar. Zij lagen elk apart, maar zijn later in graf A24 bij elkaar begraven.

Sluiting complex

In de jaren zeventig werd duidelijk dat het klooster te groot was geworden voor de weinige studenten die nog opgeleid wilden worden tot pater. Op 2 september 1976 overleed broeder Kunibert Plett, 63 jaar oud, in het klooster. Hij bleek de laatste die begraven zou worden op de begraafplaats. Hij ligt begraven in graf F08.

 Dat jaar besloten de Franciscanen het klooster in drie jaar tijd te sluiten. In 1979 werd het klooster verkocht aan de Nederlandse staat met de bedoeling er een opleidingsschool voor mobiele eenheden van de gemeentepolitie van te maken. Die school is er nooit gekomen en datzelfde geldt voor een geplande douaneopleiding. In 1984 werd het complex verkocht aan de stichting Wetenschap der Kreatieve Intelligentie om er een centrum voor transcendente meditatie te vestigen. In 1990 vestigde Maharishi Mahesh Yogi zich in Vlodrop met zijn Maharishi European Research University (MERU). Bij de verkoop en ook nadien bleef de begraafplaats buiten schot. Die werd overgedragen aan Staatbosbeheer. De Franciscanen hadden bedongen dat de begraafplaats in stand gehouden zou worden. Het onderhoud zou voor hun rekening worden uitgevoerd en nabestaanden konden de plek blijven bezoeken. Bij het officiële afscheid van de paters en broeder in 1979 gaf de toenmalige gemeente Vlodrop als cadeau de toezegging om voor 30 jaar de begraafplaats te onderhouden. In juni 1979 had het College St. Lodewijk, zoals het klooster formeel heette, de gemeente verzocht de begraafplaats gesloten te verklaren.

De gemeente Vlodrop en nadien de gemeente Roerdalen onderhielden de begraafplaats en zorgden ook voor noodzakelijke reparaties. In 1995 werden de glas in loodramen in de kapel gerestaureerd. Mogelijk vond er toen ook verfwerk aan het interieur plaats. In de gemeente Roerdalen werd toen ook overwogen om de kapel aan te wijzen als gemeentelijk monument, mede omdat uit het Monumenten Inventarisatie Project naar voren is gekomen dat de kapel en begraafplaats van belang waren om te behouden. De gemeente aarzelde vanwege de mogelijke financiele consequenties, maar toen duidelijk werd dat het complex een rijksmonument zou worden heeft de gemeente dat initiatief ondersteund. Op 10 mei 2002 werden kapel en begraafplaats officieel aangewezen als rijksmonument.

Restauratie en huidig onderhoud

In 2011 werd het exterieur van de kapel gerestaureerd. Staatbosbeheer had toen al de intentie de kapel open te stellen voor publiek. Tot op heden is dat vooral gelukt tijdens open dagen en door middel van speciale excursies. De bereikbaarheid van de kapel is sinds een aantal jaren sterk verminderd nu de toegang via het klooster niet meer mogelijk is. Overigens werd het kloostergebouw zelf, na veel procedures over het behoud, in 2015 geheel gesloopt. De oriëntatie van het gebouw strookte niet met de plannen die MERU heeft met het complex. Op de website van Staatsbosbeheer staat een wandelroute die rondom het complex voert en langs de begraafplaats.

In 2018 werd geconstateerd dat veel teksten op de kruisen nagenoeg onleesbaar waren geworden. Daarop heeft een bedrijf de kruisen opnieuw geschilderd en van teksten voorzien. De aan hen beschikbaar gestelde lijsten met namen en gegevens bleken echter veel fouten te bevatten. Dit was onder andere reden om in 2019 een werkgroep op te richten die onderzoek doet naar de juiste gegevens van de overledenen, maar die zich ook buigt over andere zaken zoals het onderhoud van de begraafplaats, de restauratie van het interieur en een mogelijke herbestemming voor de kapel. De werkgroep bestaat uit leden van de Heemkunde Vereniging Roerstreek, de Monumentenwacht Limburg en wordt geleid door Staatsbosbeheer. Door de uitbraak van Covid-19 in 2020 zijn de werkzaamheden op de begraafplaats op een laag pitje gezet en is het onderzoek stilgevallen. Grootste hinderpaal bij het onderzoek naar de juiste persoonsgegevens is de toegankelijkheid van geboorteregisters in Duitsland. In ieder geval zijn tot op heden van 37 kruisen fouten gevonden in de gegevens. Soms gaat het om een eenvoudige verschrijving van de naam, maar bij andere kloppen data niet.

Overzicht van de rechter zijde van de begraafplaats in 2021Overzicht van de rechter zijde van de begraafplaats in 2021

Toekomst van de begraafplaats

Voor Staatsbosbeheer is de begraafplaats een vreemde eend in de bijt en met allerlei bezuinigingen is het een uitdaging de begraafplaats en kapel te onderhouden. Het groen is eveneens een onderdeel dat veel aandacht vraagt. Er staan, zoals dat vaker op een begraafplaats voorkomt, een aantal groenblijvende struiken, zoals taxus, rododendron, thuja, struikkamperfoelie en dwergmispel. De laatste twee zijn toegepast als bodembedekker, deels op de graven zelf. De loofbomen buiten de begraafplaats dragen eveneens bij aan het groene beeld.

De bijzondere aard van de begraafplaats, aangelegd als kloosterbegraafplaats – maar ook gebruikt om talloze oorlogsdoden te begraven – zit niet alleen in de verschijning, maar zeker in zijn geschiedenis. Gedurende het 66-jarige gebruik zijn een kleine honderd personen hier begraven. De ligging en het bestaan van de begraafplaats zijn een herinnering aan het eens zo trotse klooster en college Sint Ludwig. De omgeving is sinds 1990 een beschermd natuurgebied onder de naam Nationaal Park De Meinweg.

 

Met dank aan Ton Wolswijk en Bibi van de Klundert die ontzettend veel materiaal hebben aangedragen over de begraafplaats, de kapel en de begraven personen.

 

Literatuur

  • Coninck, Pieter de; De Kulturkampf in Nederland. Over de invloed van een Duits conflict, 1870-1880, in: De Negentiende Eeuw, jaargang 27, nr. 3, 2003
  • Montenberg, J.W.; Broeder-machinist vertelt…, in: Op de Rails 47e jaargang, 1979-01
  • Wolswijk, Ton; De kloosterbegraafplaats van Sint Ludwig, in: Jaarboek Heemkundevereniging Roerstreek, deel 32, 2000, pag. 28-37.

Internet

 

Aangepast: 22 februari 2024

Nieuw op de website