Overijssel
In oktober 2016 zag ik als bestuurder van Stichting Stadsherstel Kampen (SSK) dat er plannen waren voor het vestigen van een onderkomen voor mensen met een beperking. Stichting Philadelphia wilde slopen en nieuw bouwen aan de 1e Ebbingestraat 10-12 in Kampen. Het pand (een voormalige lagere school, MULO en wijkcentrum, waar het om ging) was een wederopbouwpand in uitermate gave staat dat in aanmerking zou komen voor de status van gemeentelijk monument.
De Deventer historicus H.J. van Baalen, schrijver van onder meer ‘Joods leven Deventer en omstreken’, noemt de Joodse begraafplaats van Den Nul ‘het vermoedelijk meest vergeten Joodse begraafplaatsje van Nederland…’. Klein is de begraafplaats in ieder geval, maar vergeten is de begraafplaats zeker niet. Ingehaald door naoorlogse bebouwing ligt de begraafplaats er anno 2016 verzorgd bij. De kleine dodenakker is aan twee zijden voorzien van een modern hekwerk en aan de andere twee zijden begrenst door een heg. Een eenvoudige tekstplaat laat de bezoeker of passant zien dat het om een Joodse begraafplaats gaat. Wie zich verdiept in de naam op de grafsteen, leert een stukje van de geschiedenis van de regio kennen.
Zoals de meeste Joodse begraafplaatsen ligt ook die van Dalfsen buiten het dorp zelf, in de buurtschap Gerner. De Israëlitische gemeente (= kille) werd gekenmerkt door een eigen begraafplaats en een eigen synagoge. Soberheid en natuurlijk verval zijn voor een Joodse begraafplaats karakteristiek. De Joodse traditie accepteert ook geen verschil tussen de doden.
Zoals de meeste joodse gemeenten, werd ook de Israëlitische ‘kille’ van Hardenberg gekenmerkt door een eigen begraafplaats en een eigen synagoge. Hardenberg beschikt zelfs over twee joodse begraafplaatsen, die zoals de meeste joodse begraafplaatsen allebei buiten het centrum liggen. Het ‘Jeudenbarchien’ ligt op een terpvormige heuvel aan de Vecht en de begraafplaats ‘Mulopaadje’ is in de buurt van de tot het begin van de twintigste eeuw vrijwel onbebouwde Gramsbergerweg gelegen.
Al vanaf de vroegste bewoning van Nederland laat het begraven sporen na in het land. Aan het begin van de christelijke jaartelling werden overledenen begraven of gecremeerd in grafvelden die buiten de nederzettingen lagen. Met de verbreiding van het christendom, sinds de achtste eeuw, werd lijkverbranding verboden, omdat het zou indruisen tegen het geloof in de opstanding van lichaam en ziel. Het werd belangrijk om in gewijde aarde te worden begraven. Dergelijke plaatsen waren te vinden rond de kerken, waar geestelijken de grond wijdden. Een laatste rustplaats in kerk en hof was voor de gelovigen vooral van belang, omdat in het godshuis veelal een reliek aanwezig was van een heilige. Een graf in de kerk was vooral weggelegd voor geestelijken, edelen en welgestelde burgers. De minder gegoeden vonden hun laatste rustplaats op het kerkhof. Die situatie was in het dorp Wijhe niet anders. Tijdens de Franse overheersing (1795-1813) werd in Wijhe begraven in en rond de Nicolaaskerk. Na het vertrek van de Fransen braken echter nieuwe tijden aan.
Er zijn veel plaatsen in Nederland die je passeert met een vaartje van een kilometer of 100, waarbij je je afvraagt 'wat ligt daar nu eigenlijk?' Zoiets heb ik bij het passeren van Zwolle en dan men name bij het stuk bos aan de linkerkant na de afslag Zwolle-Noord. Welnu, het blijkt geen bos te zijn, maar van een afstand zie je dat niet. Het is een begraafplaats daar, en wel één met een boskarakter. De begraafplaats is aangelegd op het voormalige landgoed bij de havezate Kranenburg, wat veel verklaart. Aan de lange oprijlaan staat nog de zogenaamde Prinsenpoort, bestaande uit twee hekpijlers die herinneren aan de status van het landgoed. Bijna aan het eind van de lange laan die naar de begraafplaats voert ligt aan de rechterzijde nog het oude koetshuis. Even verderop ligt op de begraafplaats ook het crematorium van Zwolle.
In de twintiger jaren van de negentiende eeuw werden niet alleen veel algemene begraafplaatsen buiten de bebouwde kom aangelegd, ook veel bijzondere begraafplaatsen vinden in die periode hun oorsprong. Zo zocht de katholieke gemeenschap van Zwolle in 1827 naar een geschikt terrein voor haar kerkhof buiten de stad. De koop van een stuk akkerland kwam helaas niet rond en toen ook nog eens bleek dat er onvoldoende geld was, liet men de zaak rusten. Vervolgens moesten de katholieken wachten tot 1840. In dat jaar verklaarde baron F.W.J.A. van Lamsweerde zich bereid een stuk grond aan te kopen voor de begraafplaats.
Achter de R.K. Kerk van Vilsteren ligt de begraafplaats van het dorp. De, aan Willebrord gewijde, kerk is een geschenk van de families Helmich en Cremers en is gebouwd in 1896 door J.W. Boerbooms in neogotische stijl.
De graven van de familie Helmich en Cremers zijn ook de meest opvallende op de kleine begraafplaats. Het, op de foto het meest rechtse van de drie grafmonumenten, is het gietijzeren grafmonument van Mr. Michael Helmich. Aan vier zijden zijn neergerichte flambouwen te zien, een teken dat het leven is gedoofd. Het middelste graf is van Petrus Helmich en zijn vrouw. Op dit gietijzeren monument is een ouroboros te zien. Aan de achtzijde is een slang te vinden met een geknakte flambouw. Op het derde graf is een fraai doodshoofd met gekruiste beenderen te zien.
De grafkelder van de familie Cremers is toegankelijk. Vanachter een hek kan men aan beide zijden van de gang de nissen zien waarin de kisten werden bijgezet. (2001)
De Ommerschans
Tussen Ommen en Avereest lag van oudsher een woest en drassig gebied met daartussen een wat hogere zandrug. Over deze zandrug liep in het verleden een van de toegangswegen naar het noorden van ons land.
De stad Kuinre
Kuinre is een klein plaatsje in de uiterste noord-westhoek van Overijssel. In 1385 kreeg het stadsrechten. Gelegen bij de monding van de riviertjes de Linde en de Tjonger aan de Zuiderzee was het een plek die hoge heren aantrok. De bisschop van Utrecht gaf rond 1165 opdracht om bij Kuinre een burcht aan te leggen. Tevens werd een nieuwe monding van de Linde gegraven waarlangs zich de nederzetting Kuinre ontwikkelde. De burcht trok andere krijgsheren aan, zoals de graaf van Holland. Deze verwoestte in 1196 de burcht van de bisschop. De oprukkende zee deed de rest en de burcht verdween. Maar het stadje bleef en werd de hoofdplaats van het graafschap Kuinre. Tot een echte stedelijke ontwikkeling kwam het echter niet. In 1407 werd het graafschap verkocht aan de bisschop van Utrecht. Deze liet in de jaren daarna een nieuwe burcht bouwen voorzien van een stenen blokhuis dat uiteindelijk rond 1535 weer werd afgebroken. In 1575 ontstond aan de zuidzijde van de stad een schans die bijna een eeuw later door Munsterse troepen werd verwoest. In de eerste helft van de achttiende eeuw verdwenen de resten van de schans, net als de eerste burcht, in de almaar oprukkende Zuiderzee.