Kampen – Gemeentelijke begraafplaats Zandberg

12 november 2022

De stad Kampen kent een funeraire geschiedenis die teruggaat tot de eerste dagen van haar bestaan. Dat begin moet gelegen hebben in de twaalfde eeuw. Waar mensen wonen wordt ook begraven en al vroeg kende men bij de latere Buitenkerk een fors grafveld. Daar werd een kapel gebouwd die op zijn beurt weer vervangen werd door een veel grotere kerk. In de dertiende en veertiende eeuw werd in en bij kerken, gasthuizen en kloosters begraven. Acht locaties in de binnenstad zijn bekend waar tot aan de reformatie en soms nog daarna begraven werd.

Overzicht over de oude grafvelden van de begraafplaats met de aula.Overzicht over de oude grafvelden van de begraafplaats met de aula.Na de reformatie werden veel kloosters in de stad wees- of gasthuizen of ze werden afgebroken. Begraven werd er niet meer en was men aangewezen op de kerken. Het Broederkerkhof, de Buitenkerk en Bovenkerk waren met hun kerkhoven de voornaamste plaatsen waar na de reformatie nog begraven werd. Het Broederkerkhof schijnt nog enige tijd gebruikt te zijn, terwijl in de kerk nog langere tijd werd begraven, getuige ook de zerken in de vloer. Maar uiteindelijk bleven twee locaties over bij de Buitenkerk en Bovenkerk. In 1764 werd voor de joodse gemeenschap nog een nieuwe begraafplaats aangelegd, maar die zou niet heel lang in gebruik blijven. De zerkenvloer in de Buitenkerk in 1907 (foto Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)De zerkenvloer in de Buitenkerk in 1907 (foto Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).

In de Franse tijd (1795-1813) was er veel onduidelijkheid rond het begraven in de stad. De Fransen hadden eerst afgekondigd dat er niet meer in de kerken begraven mocht worden, maar dat bleek nauwelijks uitvoerbaar omdat er gewoonweg onvoldoende ruimte was op de kerkhoven en er buiten de stad geen geschikte locatie te vinden was. Toen de Fransen in 1809 de Buitenkerk aan de protestantse eredienst onttrokken om er weer een katholieke kerk van te maken, werd daarbij geëist dat er niet meer in de kerk begraven werd. Dat leverde zoveel protest op, dat er een regeling getroffen werd. Op de kerkhoven vond ondertussen het merendeel van de overleden inwoners van Kampen hun laatste rustplaats. Meestal was de knekelput de echte laatste rustplaats, want er werd om de zeven jaar geruimd. Dat was gezien het grote aantal inwoners van Kampen en de hoge sterfte in die tijd ook wel nodig.

Na het vertrek van de Fransen in 1813 werden alle maatregelen weer teruggedraaid wat voor Kampen feitelijk weinig verandering inhield. Maar vanaf 1827 kwam Koning Willem I met zijn eigen, veel verderstrekkende maatregelen.

De noodzaak tot aanleg van een nieuwe begraafplaats

Bij zijn aanstelling tot vorst der ‘Verenigde Nederlanden’ had Willem I veel van de decreten van de Fransen ingetrokken. Zo ook het keizerlijke decreet van 1804 waarin de Fransen het begraven in kerken en steden hadden verboden. In augustus 1825 kwam de koning terug op zijn besluit en in 1827 bracht de minister van Binnenlandse Zaken een ambtelijke brief naar buiten met daarin aanwijzingen voor een nieuw verbod. De uitvoering werd overgelaten aan de afzonderlijke Provinciale Staten. De nieuwe regelgeving, dus geen wet, moest ingaan op 1 januari 1829. Vanaf dat moment was het niet meer toegestaan om lijken te begraven in 'de kerken, kapellen, bedeplaatsen, hetzij publieke, hetzij aan gestichten, of particulieren toebehoorende'. Alleen het begraven op kerkhoven en begraafplaatsen in plaatsen met minder dan 1.000 inwoners was nog toegestaan.

Plaatsen met meer dan 1.000 inwoners dienden een begraafplaats aan te leggen 'zulks ten minste 35 à 40 ellen' (een el was toen al gelijkgesteld aan een meter) buiten de bebouwde kom. De begraafplaats moest bovendien vijfmaal groter zijn dan benodigd voor het aantal begravingen in één jaar. Plaatsen met minder dan 1.000 inwoners dienden voor de bestaande kerkhoven de nodige maatregelen te nemen voor de gezondheid van de ingezetenen en 'het ongeschonden blijven van de lijken'.

Instelling commissie

De gemeente Kampen stelde op grond van de nieuwe regels een commissie in die een plek voor een nieuwe begraafplaats zou moeten vinden om deze vervolgens te laten aanleggen. In de commissie namen ook enkele heren van katholieke zijde plaats. Voor het eind van 1827 moest de commissie het antwoord vinden op de vraag waar een begraafplaats aangelegd zou kunnen worden. Dat was geen gemakkelijke opgave, want hoewel de stad zelf bij hoog water meestal droog bleef, gold dat niet voor het omliggende land. Uiteraard werd gekeken naar de bolwerken die door hun verdedigende functie al hoger lager. Deze plekken bleken echter niet geschikt, of de gemeente had er geen zeggenschap over. Uiteindelijk werd ook over de grenzen van de gemeente (en de rivier) gekeken en in IJsselmuiden vond men een geschikte locatie in de vorm van een natuurlijke hoogte, de Zandberg geheten. Toen Gedeputeerde Staten met deze locatie akkoord gingen, kon de grondaankoop plaatsvinden. Er moesten zes stukken land aangekocht worden met een totale koopsom van 2.536 gulden. In september 1828 was de koop rond.

De commissie had ook nog een andere taak op zich genomen, namelijk de compensatie van de eigenaren van graven in en bij kerk. Daartoe liet de commissie eerst iedereen die meende zo’n recht te hebben registeren. Degenen die recht hadden op een of meerdere graven in de kerk kregen gratis een graf op het 1e perk, 1e klasse. Gratis, maar niet zonder dat men onderhoudsrechten diende te betalen. Wie dat niet betaalde verloor het recht. Wie rechten had op een graf op een van de kerkhoven, kreeg onder dezelfde voorwaarden een graf op de 2e klasse.

Lange tijd werd de gezindte van de overledene bijgehouden. Dit was omdat afgesproken was dat het verlies aan inkomsten voor de kerken gecompenseerd zou worden door de stad. Zo ging de helft van de inkomsten van de begraafplaats naar de stadskas en de andere helft werd verdeeld tussen protestanten (Bovenkerk) en katholieken (Buitenkerk). Hoogstwaarschijnlijk had men op de begraafplaats geen apart gedeelte ingericht voor katholieken, reden waarom die streefden naar een eigen begraafplaats. Die zou er uiteindelijk pas in 1889 komen.

De aanleg

De gemeente Kampen kocht ruim een hectare grond, waar vanaf oktober 1828 vorm aan werd gegeven. Op de kadastrale kaart die rond 1830 werd ingemeten, is een vierkant perceel ter grootte van 10.000 m2 ingeschreven als begraafplaats. De aanleg werd overzien door stadsarchitect N. Plomp (1782-1852). In eerste instantie werden 1.500 graven aangelegd, waarmee niet de hele ruimte meteen werd ingevuld. Wel verdeelde Plomp het perceel in zes perken met centraal een enigszins verhoogd deel waar de koetsen konden draaien. De zes perken werden evenredig verdeeld naar klasse. Op de middelste perken de 1e klasse, ten noorden daarvan de 2e en de zuidelijke de 3e klasse. Rond de begraafplaats werd een schutting opgetrokken, zoals vereist in de provinciale regels. Eind 1828 was de begraafplaats gereed. Bij de aanleg had men simpelweg gebruik gemaakt van de aanwezige hoogte, het terrein geëgaliseerd en vervolgens verdeeld in zes langwerpige perken.

De begraafplaats op een kadastrale tekening van omstreeks 1830 (afbeelding Beeldbank Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).De begraafplaats op een kadastrale tekening van omstreeks 1830 (afbeelding Beeldbank Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).

De begraafplaats in gebruik

Over de eerste decennia dat de begraafplaats in gebruik was, is er weinig bekend. Uit de regelgeving kan wel opgemaakt worden dat de losse zandgrond problematisch was. Zo was een van de voorschriften uit de eerste jaren dat de graven alleen voorzien mochten worden van een hardstenen zerk. Daarmee, en door het aanleggen van graspaden, hoopte men het stuiven van het zand tegen te gaan.

Door latere herinrichtingen en uitbreidingen is moeilijk na te gaan hoe de begraafplaats oorspronkelijk werd gebruikt. Aannemelijk is dat de grootte van de graven per klasse verschilde. Dat is nu ook nog min of meer terug te zien. Dat betekende dat de 1e klasse waarschijnlijk de grootste graven bood en zelfs de mogelijkheid om een grafkelder aan te leggen. Op de 2e klasse waren de afmetingen dan wat kleiner en op de 3e klasse het kleinst. Een dergelijk gebruik is bij veel begraafplaatsen uit die tijd terug te zien.

Naast de enorme begraafplaats die nu ter beschikking stond voor de bevolking van Kampen, was waarschijnlijk de grootste verandering de afstand tot de begraafplaats. Ongetwijfeld zal er in die jaren veel veranderd zijn rondom het vervoer van lijken en zal niet iedereen de mogelijkheid hebben gehad bij een begrafenis aanwezig te zijn, zeker niet degenen die slechter ter been waren.

Uitbreidingen van de begraafplaats

Lange tijd kon men met de beschikbare perken vooruit. Door te ruimen in de bestaande perken, kon steeds voldoende grafruimte worden gevonden. In 1866 werd op de begraafplaats een lijkenhuisje gebouwd ter voorkoming dat mensen levend begraven zouden worden. Waarschijnlijk was dit een tijdelijk gebouw, want in 1872 nam men een groter gebouw in gebruik. In de kranten werd bericht dat het lijkenhuis met bergplaats 5.350 gulden had gekost. In de volksmond werd het gebouw een ‘kapel’ genoemd, wat te maken gehad kan hebben met het aanzien van het gebouw of de mogelijkheid dat er ook diensten gehouden konden worden. Elders is ook aangegeven dat het gebouw een tegemoetkoming was aan katholieken nadat een gedeelte van de begraafplaats voor hen was ingericht. Overigens waren lijkenhuisjes vanaf 1872 officieel verplicht voor elke begraafplaats. Rond diezelfde tijd werd waarschijnlijk ook het neogotische hekwerk bij de ingang geplaatst.

De ingang van de begraafplaats in 1987 (fot Beeldbank Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).De ingang van de begraafplaats in 1987 (foto Beeldbank Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).

In 1889 namen de katholieken ten noorden van de gemeentelijke begraafplaats hun eigen begraafplaats in gebruik. Ondanks dat er geen katholieke graven meer uitgegeven werden en ook de gemeente IJsselmuiden een eigen begraafplaats had gekregen, was er aan het begin van de twintigste eeuw geen ruimte meer voor nieuwe graven. Een tijd lang zal men gewoekerd hebben met graven tot de gemeente Kampen in 1922 een strook grond kocht tussen de begraafplaats en de Grintweg naar Grafhorst en waarschijnlijk ook een aansluitende strook ten noorden van de 2e klasse. Daarmee was het gehele terrein waarop uitbreidingen mogelijk waren nu in handen van de gemeente. Niet alle perken zullen onmiddellijk in gebruik zijn genomen, maar van bijvoorbeeld perk 7 is dat wel duidelijk, net als van de uitbreiding van perk A, 1e klasse. Begin jaren dertig werden grote verbeteringen doorgevoerd op de begraafplaats. Zo werd de oude ‘ kapel’ vervangen door een voor die tijd moderne aula en werd rechts van de ingang een beheerderswoning gebouwd. De aula in 2008. Door de centrale plaatsing is dit gebouw het focuspunt van de begraafplaats.De aula in 2008. Door de centrale plaatsing is dit gebouw het focuspunt van de begraafplaats.

Op een luchtfoto van de Royal Air Force uit het voorjaar van 1945 is te zien dat de oude perken nagenoeg geheel vol zijn. Perken 6 en 7 zijn ook vol en op perk 8 wordt op dat moment begraven. Opvallend is dat tussen de nieuwe perken zeer ruime paden liggen met centraal een rotonde. De noordelijke perken, lijken nog nauwelijks in gebruik. Wat verder opvalt is dat perk 1 en perk A een andere indruk maken, mogelijk doordat hier veel meer ruimte tussen de graven was gelaten. Van opvallend groen is alleen sprake aan de oostzijde, tussen de oude perken en de uitbreiding.

Herinrichtingen

Waarschijnlijk voorzag men na de Tweede Wereldoorlog dat de beschikbare ruimte binnen enige jaren niet meer voldoende zou zijn. Dat had waarschijnlijk te maken met het feit dat de begraafplaats voorzien was van paden tussen de graven waardoor feitelijk graven opgegeven werden. Alleen waar het niet mogelijk was om paden aan te leggen, bleef iets van de oude structuur intact. Die structuur bestond simpelweg uit een aangesloten geheel van graven, zoals nu nog gedeeltelijk zichtbaar op perk 2, 1e klasse en 2e klasse. Ook op perk 1 zien we her en der dat graven anders werden uitgegeven dan het padensysteem nu doet vermoeden. Op een foto van het grafmonument voor burgemeester Ebbinge uit 1930 is te zien dat er toen nog gewoon aaneengesloten begraven werd, met hooguit hele smalle paden tussen de rijen. Van hagen was er nog geen sprake, zoals dat nu wel het geval is. Ook op perk 1 lijken de hagen pas van latere datum te zijn.

Een wat ouder overzicht van perk 1 richting de aula uit 1987 laat al een beeld zien met veel hagen (foto Beeldbank Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).Een wat ouder overzicht van perk 1 richting de aula uit 1987 laat al een beeld zien met veel hagen (foto Beeldbank Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).

In 1948 bleek dat er nog ruimte was voor 15 jaar en toen werden ook de eerste plannen voor een nieuwe begraafplaats bekend gemaakt. Van sluiting van de oude begraafplaats was geen sprake. In de jaren vijftig werden graspaden tussen de graven aangelegd en werden achter de graven hagen aangeplant, voor zover dat mogelijk was. Dat gebeurde niet overal, want sommige grafmonumenten lagen over meerdere regels. Dat er hagen werden aangeplant hangt wellicht samen met het feit dat deze na de Tweede Wereldoorlog een populair ontwerpelement waren op begraafplaatsen. In 1966 kwam aan de westzijde van de IJssel, zuidelijk van de stad aan de Bovenbroeksweg een nieuwe begraafplaats gereed. Voor het eerst in anderhalve eeuw hoefde men niet over de brug om hun doden te begraven.

Duidelijk is ook dat in de twintigste eeuw verschillende perken zijn heringericht. Zo zijn er geen perken meer van de 3e klasse te vinden. Daar zijn allemaal nieuwe graven 2e klasse uitgegeven, die alle langs paden gelegen zijn. Her en der is nog een spoor van een ouder grafmonument achtergebleven.

Huidige aanzien

Wie naar de grafcultuur op de perken 1 en 2 kijkt ziet grote overeenkomsten. De setting van de grafmonumenten is echter compleet anders. Na het begin van deze eeuw kende de begraafplaats nog veel meer bomen en struiken, maar daar is inmiddels enige verandering in gekomen. Bovendien zijn inmiddels alle hoofdpaden geasfalteerd, terwijl voorheen er fijn grind op de paden lag. Dit heeft het aanzien van de perken veranderd. Verder zijn de hagen veranderd en bepalen ze vooral op perk 1 het beeld. Hierdoor zijn niet alleen de grafmonumenten niet goed te overzien, maar worden ook vooral de horizontale lijnen benadrukt.

Blik richting de oude velden links met rechts enkele nieuwere grafvelden. De grafmonumenten zijn veelal modern.Blik richting de oude velden links met rechts enkele nieuwere grafvelden. De grafmonumenten zijn veelal modern.

Op perk 1 liggen tussen de graven graspaden. De grafmonumenten zelf liggen in het zand. Een opvallend onderdeel betreft de nummerbordjes die voor elk graf staan. Doordat niet meer op elk graf een monument staat, komen er her en der ook meer open vlakken voor. Die zijn niet storend omdat de hagen voorkomen dat er grote open vlakken ontstaat. In het perk staan verder nog enkele coniferen die bijdragen aan het beeld doordat ze het verticale effect van de hoge grafmonumenten versterken.

Perk 2 maakt een andere indruk doordat hier meer struiken en bomen staan. Er zijn hier ook wel hagen aangebracht, maar die maken door het uitgroeien van veel struiken, coniferen en bomen, minder indruk. Door de vele coniferen vallen sommige grafmonumenten nauwelijks meer op. Dat geldt vooral voor de zerken. Belangrijkste verschil ook met perk 1 is dat er nauwelijks paden tussen de graven zijn aangebracht en dat hier zelfs een vijftal rijen nog aaneengesloten ligt zoals ze zijn aangelegd. Daarmee is perk 2 wellicht nog het meest authentieke grafvak op de begraafplaats.

Grafmonumenten perk 1 en 2

De grafcultuur op de oudste perken toont een fraai doorzicht van de ontwikkeling tussen pakweg 1830 en 2000. Er bevinden zich nog grafmonumenten op deze perken die dateren uit de negentiende eeuw, terwijl er ook jongere grafmonumenten zijn te vinden. Dit betreft bijvoorbeeld nieuwe grafmonumenten op oudere graven die geplaatst zijn na een recente bijzetting.

Op perk 1 is een goed overzicht te vinden van typisch negentiende-eeuwse grafmonumenten. Er zijn veel stèles te vinden, vervaardigd van Belgisch hardsteen en vaak eenvoudig van opzet. Enkele stèles zijn wat meer uitgewerkt, bijvoorbeeld met opvallende acroteria. Tussen de stèles liggen her en der hardstenen zerken. Deze vallen minder op, maar doordat veel zerken omgeven zijn met een smeedijzeren hekwerk leveren deze grafbedekkingen als geheel wel een sterke bijdrage aan het totaalbeeld. Enkele grotere grafmonumenten, soms in een ander materiaal, lopen sterk in het oog. Zo zijn er enkele grote en hoge monumenten van zandsteen die behoorlijk opvallen.

Hoewel bij een aantal van de jongere grafmonumenten op de oudere perken graniet is toegepast, zijn hier geen voorbeelden te vinden van de strakkere vormgeving en zakelijke typografie die kenmerkend is voor de oudere toepassingen van graniet. Dergelijke voorbeelden vinden we wel terug op het jongere gedeelte van perk A, 1e klasse. Bijzonder is ook dat her en der op de graven geen zerken liggen, maar zogenaamde medaillons. Dit zijn ovaalvormige stenen, veel kleiner dan een zerk, die kennelijk enige tijd mode zijn geweest.

Voorbeeld van een zogenaamd medaillon, in dit geval voor A.M.A. van Coeverden, overleden in 1876.Voorbeeld van een zogenaamd medaillon, in dit geval voor A.M.A. van Coeverden, overleden in 1876. Op perk 2 is de grafcultuur wat meer uiteenlopend. Er zijn monumenten waarbij bijvoorbeeld marmer is toegepast, maar ook de vormgeving is anders. Op perk 2 bevindt zich bijvoorbeeld een grafkast voor de familie Kanis met daarin enkele kransen. Oude foto’s geven een perk weer met veel meer graftrommels en kransen, maar deze zijn de enige die nog resteren. Verder vinden we hier ook een emaille bord, een gietijzeren stèle en wat meer variatie in de vormgeving. Net als perk 1 vinden we ook hier veel zerken, medaillons, hekwerken, maar met name op de laatste grafregels oogt dat anders doordat de grafmonumenten hier dichter opeen staan.

Beide perken tonen ook nog een grote rijkdom aan negentiende-eeuwse symbolen en decoratieve elementen. Die symboliek vinden we op jongere grafmonumenten uit de twintigste eeuw nauwelijks terug. In het huidige aanzien is perk 1 door het invoegen van jongere grafmonumenten sterker veranderd dan perk 2.

Al met al vertegenwoordigd de grafcultuur op perk 1 en 2 de bovenklasse van een stedelijke bevolking. Hun achtergrond is niet alleen terug te vinden in de beroepen en rollen van de begraven personen, maar ook in de door hen toegepaste grafcultuur. Daarmee ligt hier op de Zandberg een belangrijk onderdeel van de Kamper geschiedenis.

 

Literatuur

  • Aa, A.J. van der; Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, eerste deel A., Gorinchem 1839
  • Bok, Leon en Dam, René ten; Canon van het Nederlands funerair erfgoed, IJsselstein 2020
  • Bureau Funeraire Adviezen; Quick-scan funerair erfgoed begraafplaatsen Gemeente Kampen, Amsterdam 2008
  • Diverse auteurs, Speciale uitgave historisch tijdschrift Historische Vereniging Jan van Arkel met als thema "begraafplaatsen".
  • Stenvert, Ronald e.a.; Monumenten in Nederland, Overijssel, Zwolle 1998

 

Internet

  • Informatie over symboliek, terminologie en begraafplaatsen op Dodenakkers.nl (geraadpleegd 1-10-2022)
  • Genealogie online (geraadpleegd 1-10-2022)
  • Delpher (Ruim 100 miljoen pagina’s uit Nederlandse kranten, boeken en tijdschriften) (geraadpleegd 1-10-2022)
  • Diverse artikelen uit de Kamper Almanak (geraadpleegd 1-10-2022)
  • Begraafplaatsen in de gemeente Kampen (geraadpleegd 1-10-2022)

 

Aangepast: 20 februari 2024

Nieuw op de website