Prins, Prof.Dr. Adriaan Hendrik Johan

29 augustus 2010

 

* Harderwijk, 16 december 1921- † Glimmen, 11 februari 2000

 

cultureel en maritiem antropoloog

 

Grafsteen A.H.J. PrinsDe stèle is er één van een strakke eenvoud en doet nauwelijks vermoeden hoe boeiend de levens- geschiedenis is geweest van hem, die hier zijn laatste rustplaats vond. Voor wie leest en ziet wat op de stèle is aangebracht, rijzen een paar vragen. Allereerst de vraag naar de overledene zelf: wie was Adriaan Hendrik Johan Prins? Daarnaast de vragen naar de tussen haakjes aangebrachte naam Peter en naar het zeilschip, dat naar zijn vorm duidelijk uitheems is. 

Bij sommige mensen moet je vaststellen, dat hun betekenis niet verder reikt dan de tijd waarin zij leefden. Bij enkelen reikt hun betekenis veel verder. We mogen dat zeker vaststellen in het geval van Adriaan Hendrik Johan Prins, hoogleraar in de Culturele Antropologie aan de Rijksuniversiteit van Groningen.

Prins was één van de wetenschappers, die in 1969 het Arctisch Centrum van de Rijksuniversiteit Groningen oprichtten met als doel de studie van talen en culturen van de volkeren in het Arctisch en Subarctisch gebied. Het Arctisch gebied rond de Noordpool omvat delen van Rusland, Alaska, Canada, Groenland, Lapland, Spitsbergen en de Noordelijke IJszee. Het Subarctisch gebied bevindt zich even ten zuiden daarvan en beslaat delen van Scandinavië, Canada, Siberië en Mongolië. Door toetreding van archeologen, biologen, ecologen en geografen is het blikveld en de omvang van het Arctisch Centrum verbreed. Het ontwikkelde een multidisciplinair onderzoek gericht op het verkrijgen van een beter begrip voor het Arctisch milieu en het gebruik ervan door mensen in heden en verleden; niet onbelangrijk voor onze tijd, waarin moet worden nagedacht over de klimaatveranderingen en de consequenties daarvan.

Adriaan Hendrik Johan Prins

Adriaan Hendrik Johan Prins werd op 16 december 1921 geboren in Harderwijk, waar zijn vader werkzaam was bij de Spoorwegen. Bij de benoeming van zijn vader tot stationschef in IJmuiden verhuisde het gezin naar deze plaats. Adriaan was nog maar 6 jaar oud, toen zijn vader overleed. Het betekende opnieuw verhuizen. De nieuwe woonplaats werd nu Barneveld, waar grootvader Johan Prins stationschef was en waar grootvader van moederszijde, de kunstschilder Hendrik ten Ham, woonde en werkte. Zijn artistieke gaven had Adriaan, die veel van zijn werken zelf illustreerde, dus niet van een vreemde. Ongetwijfeld hebben de functies van vader en grootvader bij de Spoorwegen zijn reislust gewekt en legden de havenplaatsen Harderwijk en IJmuiden de fundamenten voor zijn maritieme belangstelling. Hij begon met de studie tropische bosbouw aan de Landbouw Hogeschool te Wageningen met het oog op een carrière in de bosbouw in Nederlands-Indië, maar koos bij het uitbreken van WO II én vanwege de bezetting van Nederlands-Indië door Japan een andere studierichting. Het werd sociale geografie, vooral gericht op het gebied van de Indische Oceaan, aan de Universiteit van Utrecht.

Peter

Toen in 1943 de bezetter een loyaliteitsverklaring eiste van docenten en studenten weigerde Prins deze verklaring te tekenen en sloot zich aan bij het verzet. Uiteraard betekende dat het opschorten van de studie. Aan deze periode nu herinnert de op de stèle aangebrachte naam Peter. Het was zijn verzetsnaam. Een belangrijk onderdeel van het georganiseerde verzet was de brigade Veluwe. Bij deze brigade functioneerde hij als Hoofd Inlichtingendienst. De slag om Arnhem in 1944 luidde een nieuwe fase in voor Prins. In het geheim werd hij ingelijfd in de Second British Army als eerste Luitenant bij het Special Force Detachment. Het zou hem een paar jaar later als voormalig officier in het Britse leger de mogelijkheid opleveren te kunnen studeren in Londen.

In juni 1945, na de demobilisatie, kon Prins de studie in Utrecht weer oppakken. In 1946 behaalde hij zijn doctoraal en trad in het huwelijk met Ita Poorter, die hij had leren kennen op zijn onderduikadres, haar ouderlijk huis in Harderwijk. Op het assistentschap aan het Etnologisch Instituut van de Universiteit van Utrecht volgde studie in Engeland. Het logisch vervolg daarop was veldwerk in één van de Britse koloniën: Kenia. Tijdens zijn etnografisch onderzoek werd allengs duidelijk, dat zijn belangstelling vooral uit ging naar de maritieme geschiedenis en de culturele ecologie van zeevarende volken. Oost-Afrika zou het terrein worden van zijn wetenschappelijk onderzoek en met name de cultuur van de Swahili-volken op de Oost-Afrikaanse kust aan de Indische oceaan. In 1951 kreeg Prins een aanstelling als eerste antropoloog aan de Groninger Academie (RuG), waar hij later de oprichter en directeur werd van het Instituut voor Culturele Antropologie. Tot aan zijn emeritaat in 1984 zou hij aan het Instituut verbonden blijven. Het Instituut zelf moest echter kort daarna zijn deuren sluiten vanwege bezuinigingsmaatregelen van de overheid. In 1953 promoveerde Prins aan de Universiteit van Utrecht.

Een reeks van reizen bracht hem met regelmaat naar het Afrikaans continent en naar landen in de Arabische wereld. Gevolg van zijn veldwerk daar was een stroom aan wetenschappelijke publicaties, die in de kring van vakbroeders en daarbuiten hoog werden aangeslagen. Nationaal en internationaal werd Prins veelvuldig geconsulteerd en werden zijn adviezen naar waarde geschat. Voor zijn vele onderzoeken werd hem internationaal en nationaal menigmaal een toelage of beurs toegekend, zoals onder andere van de Unesco, de Ford Foundation en de Nederlandse organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek, het ZWO.

Vanwege dekolonisatie richtte Prins zijn blik ook in noordelijke richting. Antropologen, die zich tot dan toe hadden beziggehouden met niet-westerse maatschappijen, ontkwamen vanwege die dekolonisatie niet aan een stuk heroriëntatie op de eigen regio en het eigen continent. Gaandeweg werd het steeds moeilijker om onderzoek te laten doen in de voormalige koloniale gebieden. Studenten konden daar veelal niet meer terecht voor hun afstudeerprojekten en trainingen. Hoogleraren moesten nieuwe gebieden zien te vinden en vonden die op het eigen continent. Zo richtte Prins zijn blik onder andere in noordelijke richting naar Scandinavië. Dit leidde uiteindelijk tot de oprichting van het Arctisch Centrum. Voor Prins, die zich had ontwikkeld tot erkend deskundige op het gebied van de maritieme antropologie, sloot zijn eerder werk in Afrika op een heel natuurlijke wijze aan op het werk in de Noordelijke regionen.

Dhow

DhowOp de grafsteen treffen we de Dhow aan. Met deze kleine zeewaardige zeilschepen, voorzien van een grote laadruimte, dreven de Swahili zeelui handel langs de zeekusten tussen India, Madagaskar en verder. De afbeelding is van de hand van Prins zelf, die veel van zijn publicaties voorzag van eigen illustraties. Zoals de naam Peter ons bepaalt bij Prins’ verzetswerk in de tweede wereldoorlog, zo wil de afbeelding van de Dhow ons bepalen bij hem als maritiem antropoloog.

Bartholomeüskerk te NoordlarenNiet slechts op antropologisch gebied publiceerde Prins, een aantal publicaties doen hem ons ook kennen als historicus, zoals, om een paar te noemen: Jan van Schaffelaar: requiem voor een Gelderse Ruiter (1982) en Groningen: Middeleeuwse Hanzestad vanaf de Waterkant (1994).

Hoeveel moeite moet het hem hebben gekost door de beroerte, die hem trof in 1994 niet meer te kunnen reizen, spreken, lezen en schrijven. Prins overleed op 11 februari 2000.

Links het graf van Prins. Achteraan, in het midden van het beeld, graven van de Niemeyers. Met daarvoor, hier nauwelijks zichtbar, het grafmonument van FabriciusVanuit zijn woonplaats Glimmen is hij, na een rouwdienst in de Bartholomeüskerk te Noordlaren, begraven op de begraafplaats van de Hervormde Gemeente aldaar. Daar liggen ze bij elkaar, leden van de familie Theodorus Niemeyer, van de familie Johan Fabricius en Adriaan Hendrik Johan Prins, die bij leven in Glimmen al naaste buren waren. Tijdens de rouwdienst werden de mensen geraakt door de tekst op de liturgie van een gedicht, dat in de portefeuille van de overledene werd gevonden:

Ik weet niet hoe het zijn zal in die dagen,
Wanneer ik scheep ga voor de laatste reis.
Zou dan mijn schip de laatste storm verdragen
En landen in Gods Paradijs?
Neem mij, Heer God, het roer dan maar uit handen
En laat mij zingend op het voorschip staan.
Dan zal mijn schip niet op de rotsen stranden,
Maar veilig in Uw haven binnengaan.

Heel bijzonder en zeer toepasselijk was het ook toen de vijf zonen van het echtpaar Prins de kist aan scheepstouwen in de groeve lieten zakken.

 

Literatuur en bronnen

  • 'A. H. J. Prins as Maritime Anthropologist' door H. H. T. Prins en H. E. L. Prins in: Het Topje van de IJsberg, 35 jaar Arctisch Centrum Groningen 2005
  • Saxon Funeral, in memory of Adriaan Hendrick Johan Prins door Dr. Marge Bruchac 16 febr.2000
  • Gesprekken en correspondentie met enkele naaste familieleden

 

Aangepast: 23 december 2020

Nieuw op de website