Skip to main content

Maarssen - Joodse begraafplaats

07 september 2014

De eerste Joden die handelden in Utrecht mochten daar niet wonen. In Maarssen kon dat wel en daar werd dan ook een begraafplaats aangelegd voor de Joodse gemeente. Met alleen de informatie die begraafplaats aan de Machinekade in Maarssen ligt, kom je niet ver. Er is namelijk niet een, twee, drie iets te vinden aan de Machinekade. Oudere plattegronden bieden echter uitkomst.

Bovenzijde van Header   MaarssenBovenzijde van een in 2004 geplaatste herdenkingssteen.Daar staat op een perceel, zo’n vijftig meter ten noorden van de Machinekade, zowaar de aanduiding van begraafplaats. Er staat zelfs een gebouw ingetekend langs de kade die dwars op de weg staat. Het perceel zal ongeveer 50 bij 30 meter groot zijn, maar ligt vandaag de dag dus nogal verscholen. Hier ligt het restant, half weggezakt in het veen, van de Joodse begraafplaats van Maarssen die hier in 1749 werd gesticht. Het is in feite de stad Utrecht die indirect de aanleiding vormde voor de aanleg van deze begraafplaats.Plattegrond van omstreeks 1890 waarop de begraafplaats als zodanig vermeld staat.Plattegrond van omstreeks 1890 waarop de begraafplaats als zodanig vermeld staat.

De stad Utrecht was eeuwenlang weinig tolerant tegenover Joden. Ze mochten zich dan ook niet binnen de stad vestigen en er ook geen handel voeren. Pas toen de Joden toegelaten werden op de vrijmarkten, begonnen ze zich te vestigen in de omliggende plaatsen. Eén van die omliggende plaatsen was Maarssen. Portugese Joden uit Amsterdam investeerden hier in de zijde-industrie en ook waren ze betrokken bij de tabakscultuur rond Amersfoort. Dat ze voor Maarssen kozen, had te maken met het feit dat de stad Amsterdam de zijde-industrie verbood. De Vecht speelde met zijn stromende, schone water een aantrekkelijke factoor voor het bouwen van een zijdemolen maar het leverde ook een transportweg voor de ondernemers van tabak.

Gunstige omstandigheden

Maarssen kende dus gunstige omstandigheden voor welvarende Amsterdamse Joden. Bovendien kende Maarssen geen vestigingsverbod zoals Utrecht. Al in 1652 kocht de vermogende Abraham Aboab, ook wel Dionies Jode genaamd, de buitenplaats Hogesant. Zowel Aboab als de familie Da Costa, die zich enige tijd later vestigde op Herteveld, dreven een groothandel in tabak. De handel zal niet meegevallen zijn want de stad Utrecht bezorgde hen veel tegenstand. Zo werd de aan de Vecht gebouwde zijdemolen op last van de stad afgebroken. Toch bleven de Portugese Joden naar Maarssen komen en bouwden er luxueuze zomerhuizen langs de Vecht. Aanvankelijk vonden de kerkdiensten plaats op Hogesant waar Aboab een huissynagoge had gebouwd. De diensten werden hier gehouden tot 1718. In 1720 kreeg Maarssen een officiële synagoge die was gevestigd op de hoek van de Breedstraat en de Raadhuisstraat en in gebruik bleef tot 1839.

Begin achttiende eeuw kwamen ook Hoogduitse Joden naar Maarssen. Zij vestigden zich vooral aan de oostzijde van de rivier in Maarssenveen. Er wordt verondersteld dat deze Joden naar Maarssen kwamen, omdat zij een goede broodwinning zagen als rituele slachters voor de Portugese Joden in Maarssen. Begin jaren veertig van de achttiende eeuw telde hun gemeenschap zestien gezinnen. Kerkdiensten werden gehouden in een privé-huis maar in 1759 kregen ze toestemming voor de bouw van een eigen synagoge aan de Diependaalsedijk. Drijvende kracht achter de bouw van deze synagoge was Nathan Levie van Tijn, één van de vooraanstaande Joden van de Maarssense gemeenschap. Het aantal joodse ingezetenen in Maarssen groeide snel en daarom werd het dorp in de volksmond ook wel ‘de Jodenhemel’ genoemd. Het waren niet alleen handwerkslieden en arbeiders die kwamen maar ook vermogende Joden die hier hun buitenverblijf lieten bouwen. De begraafplaats vanaf de Machinekade gezien in 2008.De begraafplaats vanaf de Machinekade gezien in 2008.

Plannen voor een begraafplaats

Isaac Jessurun de Jongh, eigenaar van Huis ten Bosch, diende in december 1733 een request in bij Staten van Utrecht om een Joodse begraafplaats aan te mogen aanleggen op een aan hem behorend stuk grond in Maarsseveen. Dit stukje grond "aan de Vaardijk" had hij gekocht in 1729. Hij wilde de begraafplaats inrichten voor hem en zijn nakomelingen. Dit verzoek werd afgewezen omdat de schout vreesde dat het "arme en behoeftige menschen" zou aantrekken: "daerdoor veele van die geringe soort na Maersen te locken". Isaac overleed echter in 1741 en werd begraven op de Portugees-Joodse begraafplaats in Ouderkerk aan de Amstel.

In 1741 en 1747 wordt opnieuw een poging gewaagd door Nathan Levij en de gebroeders Marcus en Joseph van Lier. De tweede poging had succes want in 1749 kochten zij een stuk grond van de Portugees-Joodse dichter en geschiedschrijver David Franco Mendes (1713-1792). Mendes was eigenaar van het buiten Neerbeek, gelegen langs de Vecht. Als zoon van een welgesteld gezin ontplooide hij zich als dichter en wetenschapper en als geschiedschrijver van de Portugees-Joodse gemeenschap in Amsterdam. Zijn buitenverblijf in Maarssen maakte hem bekend met de omstandigheden van de Joodse gemeente daar. Hij vernam dat er al verschillende pogingen ondernomen waren om een eigen dodenakker te stichten, maar die waren tot dan onsuccesvol. De burgemeester en schepenen van Maarssen en Maarssenveen mochten zich dan wel niet verzetten tegen het wonen van Joden binnen de grenzen van beide gemeenschappen maar een eigen begraafplaats ging hen te ver. Ook de Staten van Utrecht hadden bezwaren.

Mendes bedacht echter een list en kocht in 1749 een stuk grond vlakbij Neerbeek, maar net over de grens met het gerecht Tienhoven. Daar bestond geen weerstand tegen de aanleg van de begraafplaats. Ook de directe ‘buren’, wellicht niet geheel toevallig grondeigenaren die ook Joods waren, hadden geen bezwaren. Nu konden ook de Utrechtse Staten weinig meer tegen de vestiging van een Joods kerkhof inbrengen en nog in datzelfde jaar werd het terrein in gebruik genomen.Het smalle weggetje dat nu naar begraafplaats leidt.Het smalle weggetje dat nu naar begraafplaats leidt.

Om het complex aan het zicht te onttrekken, werden bomen geplant, waardoor de begraafplaats ook wel het Jodenbosje werd genoemd. 

Neergang

In het midden van de achttiende eeuw begon de neergang van de Portugese gemeente in Maarssen. In 1839 werd de synagoge niet meer gebruikt en werd het gebouw verkocht. De neergang van de Hoogduitse gemeenschap was te wijten aan de stad Utrecht. Nu niet negatief maar doordat de stad in 1788 de meeste beperkingen voor Joden in de stad ophief en de Joden zich meer en meer vestigden in deze stad. Nog voor het einde van de eeuw werd in de Bataafse Republiek de godsdienstvrijheid afgekondigd. In 1809 bestond de joodse gemeenschap in Maarssen nog uit 118 Hoogduitse Joden en negen Portugese Joden. Een eeuw daarvoor zouden de Joden naar eigen zeggen nog een meerderheid hebben uitgemaakt, echter zonder gelijke rechten.

De neergang kreeg in 1923 zijn besluit met het opheffen van de gemeente. Die werd opgenomen bij die van Utrecht. In 1927 werd de synagoge afgebroken. Er woonden toen nog maar drie Joden in Maarssen. De begraafplaats, waar tientallen joodse inwoners hun laatste rustplaats hadden gevonden, werd in de loop van de tijd steeds minder gebruikt. Het was ook niet echt een gunstige plek. Het terrein lag laag, was niet opgehoogd en daardoor drassig. Grote grafstenen kon men hier ook niet neerzetten omdat ze snel verzakten of omvielen. Maar er was ook nog een andere reden. Zij die het konden betalen, lieten hun doden liever begraven op de grote begraafplaats in Muiderberg of die in Utrecht waar in 1807 ook een begraafplaats was gevestigd. De laatste begrafenis op de kleine begraafplaats vond plaats in 1922 toen Bernardus Kuyt hier begraven werd. Hierna raakte het terrein snel overwoekerd. Op de begraafplaats stond een klein metaheerhuisje van hout, maar dat is inmiddels ook allang verdwenen. Alleen een aquarel uit het midden van de negentiende eeuw geeft ons een idee van hoe de begraafplaats er ooit uitzag.Aquarel van de Joodse begraafplaats bij Maarssen in de tweede helft van de negentiende eeuw (H. van Heek, tekenaar).Aquarel van de Joodse begraafplaats bij Maarssen in de tweede helft van de negentiende eeuw (H. van Heek, tekenaar).

Tot het midden van de jaren tachtig van de twintigste eeuw zorgde de toenmalige gemeente Maarssen voor het onderhoud. Daarna ging dit over in particuliere handen maar vanaf 1990 werd er geen onderhoud meer gepleegd. Hoewel de begraafplaats in 1994 op de gemeentelijke monumentenlijst werd geplaatst, stelde de gemeente voor onderhoud of het opknappen geen geld beschikbaar. Uiteindelijk werd het terrein in 2004 grondig onder handen genomen onder begeleiding van Landschap Erfgoed Utrecht. De begroeiing werd gekortwiekt en de vier overgebleven grafstenen zijn zichtbaar gemaakt. Een aantal stenen moet ooit rechtop hebben gestaan, maar liggen nu vlak in het gras. Eén daarvan is de grafsteen van Nathan Levie van Thijn, de stichter van de Maarssense synagoge.

Bij de opknapbeurt is ook een nieuwe steen geplaatst met daarop de tekst "Joden in Maarssen" met daaronder een wapen en een tekst in het Hebreeuws.De herdenkingssteen die in 2004 werd geplaatst is helaas van de basis gevallen.De herdenkingssteen die in 2004 werd geplaatst is helaas van de basis gevallen.

Het terrein is niet te bezoeken.

 

Literatuur

  • Es, Jan van; Joodse begraafplaats in de polder, in: Vechtstroom, 3 april 2014
  • Michman, Jozeph, Hartog Beem en Dan Michman; Pinkas, geschiedenis van de joodse gemeenschap in Nederland, 1992 Ede/Antwerpen

 

Internet

 

Aangepast: 03 april 2024

Nieuw op de website


Pieneman, Jan Willem

29 september 2024
~Kunst & Cultuur

Als bloemen bij het graf - Garsthuizen

15 september 2024
~Als bloemen bij het graf