Skip to main content

Waller, Maria Isabella Françoise

19 maart 2023

* Utrecht 1 augustus 1874 - † Ginneken 18 oktober 1941

 

Maria Isabella Françoise Waller werd geboren op 1 augustus 1874 in Utrecht als middelste kind van Mr. Theodorus Waller en Elisabeth Catharina Maria Schuller tot Peursum. Haar ouders woonden aan de Stationsstraat en vader was advocaat. De familie Waller betreft een geslacht dat in de zeventiende eeuw die naam aannam en veel bestuurders en kooplieden voortbracht.

Over de jeugd van Maria is weinig informatie te vinden. Ze trad op 7 mei 1896 in Utrecht in het huwelijk met Coenraad Alexander Prins (geboren 1871), een officier bij de Veldartillerie. Doordat zijn verblijfplaats nogal eens wijzigde, vinden we mevrouw Prins-Waller, zoals ze genoemd werd, daarna terug in verschillende plaatsen in Nederland. Zo treedt Maria Prins-Waller in 1899 in Bergen op Zoom op als correspondent van de Kwart-guldenvereniging voor heide-ontginning. Deze vereniging was in 1894 opgericht door Bertha Louise Wilhelmina van der Hucht met als doel het ondersteunen van de Oranjebond van Orde. Deze bond wilde woeste heidegronden aankopen in Drenthe om deze te laten ontginnen door verpauperde arbeiders om daarmee het oprukkend socialisme een halt toe te roepen. In 1900 werd Maria Prins-Waller penningmeester in het bestuur van de vereniging en woonde toen in Utrecht. Daar werd in 1900 haar eerste dochter geboren. In 1903 kreeg het echtpaar nog een dochter, ook geboren in Utrecht.

Dubbelportret van het echtpaar Prins-Waller geschilderd door Clasine Neuman in 1897 (portret via RKD)Dubbelportret van het echtpaar Prins-Waller geschilderd door Clasine Neuman in 1897 (portret via RKD).

Niet lang daarna, in de jaren 1907 en 1909, was Maria Prins-Waller in Amersfoort actief bij het inzamelen van gedragen kleren voor het Kleedingfonds van Liefdadigheid. Haar adres wordt althans opgegeven om daar kleding af te staan. Eind 1909 bracht het bestuur van het fonds een hulde aan aan haar bij haar vertrek uit Amersfoort naar Den Haag.

Nadat het gezin naar Den Haag was verhuisd, raakte Maria Prins-Waller waarschijnlijk betrokken bij het Rode Kruis. Haar man klom door de rangen bij de Veldartillerie en werd nogal eens overgeplaatst en het is niet duidelijk of zijn vrouw altijd meeverhuisde. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was ze in ieder geval al actief helpster van het Rode Kruis in verschillende ziekenhuizen.

Druk bestuursleven

Na de oorlog bleef Maria Prins-Waller actief binnen het Nederlandse Rode Kruis. Mogelijk woonde het gezin niet lang daarna in Ede, getuige het feit dat ze van 1923 tot 1927 secretaris was van het Nederlandse Rode Kruis, afdeling Ede. in 1924 huwde de oudste dochter in Ede met een luitenant van de Veldartillerie.

Na beëindiging van de Eerste Wereldoorlog had Maria Prins-Waller zich ingezet voor het onderbrengen van kinderen uit Duitsland waar grote armoede heerste, in Nederlandse gezinnen. In 1920 was ze een van de degenen die een verzoek om giften aan het Rode Kruis ondersteunde voor kinderen uit Thüringen die ondervoed waren geraakt. Niet veel later maakt ze deel uit van een sub-comité om dergelijke kinderen naar Nederland te halen. Opvallend is dat haar naam dan vermeld wordt als C.A. Prins-Waller, dus met de initialen van haar man.

Eenmaal woonachtig in Ginneken bij Breda werd Maria Prins-Waller, naast haar activiteiten voor het Rode Kruis, ook bestuurslid van de afdeling Breda van de Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen. Tevens was ze actief in een commissie die zich in 1928 inzette voor de stichting van een Tehuis voor Ouden van dagen in Ginneken. Bij ‘mevrouw Prins-Waller’ konden geïnteresseerden een aanvraag indienen.

Rode Kruis in Breda

Vanaf het moment dat Maria Prins-Waller in Ginneken was komen wonen, was ze actief voor het plaatselijke Rode Kruis. De afdeling Breda was in 1870 opgericht en kende al een lange geschiedenis. In 1909 had de afdeling een bredere rol gekregen en daarmee werd haar belang groter. Maria Prins-Waller kwam dus terecht binnen een behoorlijk georganiseerde afdeling. Volgens de bronnen besteedde ze vanaf het begin vooral aandacht aan de opleiding van helpsters. Dat ze behoorlijk actief was, bleek in 1929 toen ze werd benoemd tot presidente van de afdeling Breda. In februari 1931 werd haar man, toen luitenant-generaal, eveneens bestuurslid bij de afdeling Breda van het Rode Kruis. Hij werd secretaris en in jaarverslagen is te lezen dat ze bij talloze gelegenheden samen optraden.

In 1931 ontving Maria Prins-Waller onder meer de voorzitter van het Rode Kruis, Prins Hendrik, in Breda. De prins werd, samen met een grote delegatie van allerhande organisaties en commissies, getoond hoe de afdeling Breda samen met het Rode Kruis in België had geadviseerd bij de inrichting van de hulpdienst bij ongelukken langs de grote wegen. Bij het bezoek werd ook naar België gereden om te kijken hoe daar de hulpdienst was opgezet. Nadien werd in Breda geluncht en gaf de prins aan hoe tevreden hij was over de Nederlandse en Belgische samenwerking van het Rode Kruis. Niet lang hierna kreeg Breda ook een eigen afdeling van de Vereeniging Eerste Hulp bij Ongelukken. Verder werd op initiatief van Maria Prins-Waller in 1934 een bloedtransfusiedienst geïntroduceerd bij de afdeling Breda. Hiermee konden vele levens gered worden.Het bezoek van Prins Hendrik aan het Rode Kruis in Breda in 1931 (Collectie Stadsarchief Breda).Prins Hendrik (met bolhoed) bij zijn bezoek aan het Rode Kruis in Breda in 1931 (Collectie Stadsarchief Breda).

Al vanaf 1928 was Maria Prins-Waller ook betrokken bij de ondersteuning van de Militaire Tehuizen in Breda, zowel de christelijke als de katholieke. Een van de activiteiten was het zogenaamde speldjes-comité dat met de jaarlijkse verkoop van speldjes een belangrijke bijdrage leverde aan de instandhouding van de tehuizen.

In 1936 werd onder leiding van Maria Prins-Waller geld ingezameld voor de Rode Kruis-ambulance in Abessinië, het keizerrijk Ethiopië, dat in het jaar daarvoor aangevallen was door Italië. De inzameling gebeurde onder meer via een sjoelbakavond waar Maria Prins-Waller ook aanwezig was. Uit het jaarverslag van dat jaar bleek dat het geen geringe afdeling was die zij samen met het bestuur runde: zo beschikte de afdeling over 15 artsen, 3 helpsters 1e klasse, 2 helpsters 2e klasse , 3 helpers 1e klasse, 30 helpers en 14 leerling helpers. Uit de jaarverslagen kwam naar voren dat de heer en mevrouw Prins-Waller de afdeling regelmatig buiten de regio vertegenwoordigden.

Onderscheidingen

Al in 1925 mocht Maria Prins-Waller van het hoofdbestuur van het Nederlandse Rode Kruis het Kruis van verdienste ontvangen. Deze onderscheiding, die in 1914 was ingesteld met instemming van Koningin Wilhelmina, werd maar mondjesmaat toegekend, waardoor de onderscheiding veel aanzien genoot. Door het bestuur werd de onderscheiding met name verleend om "belangrijke diensten binnen of jegens het Nederlandse Rode Kruis" te belonen. Aan de uitreiking werd destijds in veel kranten een berichtje gewijd.

In december 1938 ontving Maria Prins-Waller de zilveren gesp, een onderscheiding van het Nederlandse Rode Kruis vanwege 20 jaar trouwe inzet voor de organisatie. Uit de toespraken bleek dat Maria Prins-Waller de afdeling Breda goed op de kaart had gezet in die jaren.

Tweede Wereldoorlog

Al voor het uitbreken van de oorlog was het Rode Kruis actief bij het inzamelen van vreemd geld ten bate van buitenlandse afdelingen. Men kon destijds het geld persoonlijk afgeven bij ‘mevrouw Prins-Waller’ aan de Wilhelminastraat in Ginneken. Ook werd specifiek geld ingezameld voor Finland waar de Finnen vanaf november 1939 tegen de Russen vochten in de zogenaamde Winteroorlog.

Nog in februari 1940 slaagden zo’n honderd Rode Kruis-helpsters voor hun cursus met het oog op de aanstaande oorlog. Bij het uitreiken van de medailles en insignes was ook Maria Prins-Waller met haar man aanwezig. Tot ver in april 1940 werden EHBO-cursussen gegeven. Wanneer er diploma’s uitgereikt werden, was Maria Prins-Waller er altijd bij.

Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog op 10 mei 1940 meldde Maria Prins-Waller zich samen met een inwonende vriendin aan als Rode Kruishelpsters. Ook de rest van de afdeling zal toen gemobiliseerd zijn, zeker toen op 11 mei de evacuatie van de stad Breda werd gelast. Men verwachtte namelijk dat Breda in de vuurlinie zou komen te liggen. De vriendin was niemand minder dan Loes Rouppe van der Voort-Ziegenhardt (1907 – 1980), later ook bekend als Loes van Overeem die zich namens het Rode Kruis inzette voor de gevangenen in kamp Vught en kamp Amersfoort. Maria Prins-Waller bracht met enkele helpers gewonde en gesneuvelde militairen naar het Ignatius-ziekenhuis.

Bij de evacuatie van de stad hielpen ook de vrijwilligers van het Rode Kruis, maar het meeste werk kwam na de capitulatie op 14 mei. Toen keerden veel evacués weer terug, maar sommigen waren zo verzwakt geraakt dat ze niet meer op eigen kracht terug konden reizen. Daarop werd door het Bredase Rode Kruis een ambulanceteam samengesteld waarin Maria Prins-Waller en Loes Rouppe van der Voort-Ziegenhardt een belangrijke rol speelden. Het team bracht in korte tijd tientallen in Frankrijk, België en Zeeuws-Vlaanderen gestrande Bredanaars naar huis. Daarnaast brachten ze honderden brieven mee die waren verzameld door afdelingen van het Rode Kruis in Antwerpen en Brussel.

Niet al het werk van Maria Prins-Waller werd gewaardeerd, want niet lang nadat de rust weer teruggekeerd was traden drie bestuursleden van de afdeling Breda terug. Ze werd ervan beschuldigd  meermalen ‘ontactvol en eigenmachtig’ te hebben opgetreden, met name wat betreft het vervoer van zieken en gewonde militairen en geëvacueerde burgers. Waarschijnlijk werd het haar kwalijk genomen dat ze zelf initiatief had ontplooid zonder vooraf met haar eigen bestuur te overleggen.

In juli werd Maria Prins-Waller namens het Rode Kruis opgenomen in het comité dat hulp bood bij de repatriëring van andere Nederlandse vluchtelingen. De opgedane expertise bij de afdeling Breda kwam daarbij goed van pas. Maar ondanks het feit dat tussen 28 augustus en 2 december door het Bredase ambulanceteam vier uiterst moeilijke repatriëringsexpedities werden uitgevoerd, stond het hoofdbestuur van het Rode Kruis niet toe dat Maria Prins-Waller zich met de organisatie bemoeide. Het hoofdbestuur wilde eerst toestemming van de Duitse bezetter, maar Maria Prins-Waller trok zich daar weinig van aan, wat tegen het zere been was van het hoofdbestuur. Helaas konden de Duitsers nu hun voorwaarden opleggen aan de repatriëringen waarbij ze bijvoorbeeld het vervoer van Joden uitsloten.

Dankzij de bemiddeling van Maria Prins-Waller werden nog in september 25 extra bedden beschikbaar gemaakt in het St. Rochus-paviljoen in Breda, een ziekenhuis ter bestrijding van besmettelijke ziekten, waar gerepatrieerden in quarantaine verbleven.

Ook nam Maria Prins-Waller namens het Rode Kruis zitting in een comité voor gewonde en zieke Nederlandse soldaten om verpleegde soldaten zo goed mogelijk te steunen. Door de gebeurtenissen in mei 1940 en in de maanden daarna waren er vele soldaten gewond geraakt of in een situatie terecht gekomen waarbij ze hulp konden gebruiken.

Overlijden en uitvaart

Op 18 oktober 1941 overleed Maria Prins-Waller, 67 jaar oud. Regionale en landelijke kranten deden bericht van het overlijden en roemden haar activiteiten op sociaal en charitatief gebied. Op 22 oktober vond de uitvaart plaats onder grote belangstelling op de protestantse begraafplaats De Bieberg bij Breda. Het was dominee B. ter Haar Romeny die voorging in de herdenking. Hij noemde Maria Prins-Waller een geboren regentes en een vrouw met grote gaven van hart en verstand. Namens het Nederlandse Rode Kruis en de afdeling Breda werd ook haar inzet geroemd. Bij de uitvaart waren vele vertegenwoordigers van allerlei hulporganisaties aanwezig en vele helpsters van het Rode Kruis vormden een erewacht. Maar liefst 50 bloemstukken bedekten de baar.

De grafzerk voor het echtpaar Prins-Waller, graf I 381 op begraafplaats De Bieberg in Breda.De grafzerk voor het echtpaar Prins-Waller, graf I 381 op begraafplaats De Bieberg in Breda.

Actief leven

Het is duidelijk dat iemand als Maria Prins-Waller een zeer actieve rol heeft gespeeld bij tal van activiteiten in Breda en omgeving. Haar voorzitterschap van de afdeling Breda van het Rode Kruis was de rode draad, maar ze was daarna actief op tal van terreinen en ze was ook terug te vinden in comités van de Hervormde kerk van Ginneken en maakte daarbij geen onderscheid tussen katholiek of protestants. Ze stelde regelmatig haar huis open voor de ontvangst van giften, goederen en waarschijnlijk ook bijeenkomsten en vergaderingen. Vaak ook werd melding gemaakt van haar aanwezigheid bij liefdadigheids- of propaganda-avonden, vieringen en andere gelegenheden in Breda.

Naar haar beweegredenen kunnen we alleen maar raden. Het verhaal zoals hier opgetekend is grotendeels gereconstrueerd uit genealogische gegevens en berichten in talloze kranten. Die vermeldingen, soms klein, soms wat groter, gaven destijds al aan dat Maria Prins-Waller veel te brengen had.

Haar man, Coenraad Alexander Prins, stierf in 1954 in Den Haag en werd niet lang daarna bij zijn vrouw begraven. Prins had bij leven verschillende onderscheidingen ontvangen, passend bij zijn rang in het leger en zijn verdiensten. Overigens was Prins lange tijd kerkvoogd van de Hervormde gemeente van Ginneken.

Op het graf van beiden ligt een eenvoudige hardstenen zerk op een lage roef. De tekst op de steen is inmiddels door verwering nauwelijks meer leesbaar.

 

Bronnen

  • Brouwers, Jan; 125 jaar Rode Kruis in Breda en omgeving 1870-1995, publicatiereeks Gemeentearchief Breda, studies 11, 1995
  • Plantinga, Sierk; De missie Meeus en de repatriëring van Bredanaars uit Frankrijk in de zomer van 1940, in Jaarboek De Oranjeboom 60, 2007

Internet

 

Header: C.A. Prins, links van het midden met witte das bij een eerbetoon door militairen van het 6e regiment infanterie bij het grafmonument voor Generaal Chassé bij de Nederlands Hervormde Kerk te Ginneken in december 1932. Op de achtergrond enkele vrouwen waaronder mogelijk mevrouw Prins-Waller (foto: Breda Beeldcollectie).

 

Aangepast: 18 maart 2024