Skip to main content

Kollum – Protestants kerkhof

17 maart 2024

Het ontstaan van Kollum hangt sterk samen met de ligging op de noordelijke rand van zandgronden die aan het begin van onze jaartelling deels overdekt waren geraakt met veen. Al in de tweede helft van achtste eeuw wordt Colleheim genoemd in een register van het klooster Fulda. Tot aan de eerste bedijkingen van het gebied stond het gebied ten noorden van het huidige Kollum onder invloed van de zee. Ontginning en bedijking van deze gebieden leverde veel grond op en was derhalve voor kloosters zeer interessant.

Op de hoogtekaart is goed te zien hoe het centrum van Kollum met de kerk veel hoger ligt dan de omgeving. Het verschil bedraagt zo'n drie meter.Op de hoogtekaart is goed te zien hoe het centrum van Kollum met de kerk veel hoger ligt dan de omgeving. Het verschil bedraagt zo'n drie meter.Wat later in de middeleeuwen werd Kollum bereikbaar vanaf zee via een kreek. De nabijheid van de zee en het feit dat bewoning mogelijk was, leidde tot het ontstaan van een kleine kern. De invloed van de zee was wel nog zodanig dat een lage dijk werd aangelegd, nu de huidige Voorstraat. Wat bijdroeg aan de ontwikkeling van de nederzetting was het feit dat ten oosten van de nederzetting de bewuste kreek gemakkelijk overgestoken kon worden. Later werd deze kreek gekanaliseerd en creëerde men toegang tot een groter achterland. Ondanks de hogere ligging werd de grond ten noorden en ten zuiden van de dijk regelmatig opgehoogd. Dat is tot op de dag van vandaag nog zichtbaar. Het centrum van Kollum, met name rond de kerk, bevindt zich nu op ongeveer 2,5 meter boven NAP. In de twaalfde eeuw bouwde men op deze verhoging van veen en klei een tufstenen kerk, vermoedelijk op de locatie van een oudere kerk.

Kerk en kerkhof

De locatie die voor de kerk gekozen werd, lag centraal en direct ten noorden van de al hoger liggende Voorstraat. Om het enigszins aflopende terrein op te hogen werd waarschijnlijk een gracht rondom gegraven, zodat men de uitkomende grond kon gebruiken voor de ophoging van het kerkterrein.

Bij opgravingen in de jaren zestig kwam aan het licht dat onder de fundering van de oudste kerk resten van doodskisten lagen. De kisten waren begraven in een oost-westrichting die afweek van de huidige oriëntatie van de kerk. Het is dus aannemelijk dat er al meteen toen hier een kerk ontstond er ook begraven werd. De huidige kerk en toren kregen vorm in de loop van de dertiende eeuw. Toen werd een tufstenen toren gebouwd bij de oudere kerk. In het midden van de vijftiende eeuw is vervolgens de tufstenen kerk geheel afgebroken en is een bakstenen kerk gebouwd in gotische stijl. De toren werd daarbij behouden, maar wel verhoogd in baksteen. Aan de noordzijde van de kerk werd later een zijbeuk aangebouwd, waarschijnlijk met het oog op het groeiend aantal kerkgangers. In de kerk werd uiteraard ook begraven, wat vandaag de dag nog zichtbaar is aan de zerken in de vloer. Enkele zerken dateren uit de zestiende eeuw.

In de navolgende eeuwen ontwikkelde Kollum zich tot een zogenaamde ‘vlecke’ met een kleinstedelijk karakter en bijpassende functies en bewoners. Kollum had ook een bestuursfunctie voor een relatief grote omgeving en kreeg met enkele buitenplaatsen de daarbij behorende allure. Die allure wordt gereflecteerd in de kerk, maar veel minder op het kerkhof.In het schip en koor van de kerk en aan de wanden bevinden zich talloze verwijzingen naar een rijke grafcultuur.In het schip en koor van de kerk en aan de wanden bevinden zich talloze verwijzingen naar een rijke grafcultuur.

Beheer kerkhof

De kerkvoogden hebben van het kerkhof zeker vanaf de zeventiende eeuw een register bijgehouden. Dat register is ook telkenmale vernieuwd, zoals blijkt uit een oproep van eigenaren van graven. Als die zich niet tijdig zouden melden dan konden de kerkvoogden zelf beschikken over het graf, zonder recht op compensatie. Een dergelijke aanpak was destijds niet ongewoon. De kerkvoogden hadden naast inkomsten van de verkoop van graven ook verdiensten uit de verkoop van bomen die rond het kerkhof stonden. Zo werden in 1787 15 zware iepen te koop aangeboden. Wat deze verkoop opleverde, is niet precies bekend. Destijds werd het iepenhout onder meer gebruikt voor het maken van eenvoudige meubelen, gereedschap en andere zaken zoals klompen.

Rond 1800 was de gracht rond het kerkhof al gedempt. Dat blijkt min of meer uit de kadastrale tekening van her kerkhof die rond 1830 is gemaakt. Het kerkhof is gewoon in gebruik gebleven, wat er op wijst dat Kollum destijds minder dan 1.000 inwoners telde. In 1829 hadden alle dorpen en steden die meer dan 1.000 inwoners telden een nieuwe begraafplaats moeten aanleggen. Dat was in Kollum niet het geval en de kerkvoogden bleven zorg dragen voor het kerkhof. Zo werd in 1837 wederom een verkoop gepland van 28 zware iepen die om het kerkhof stonden. Deze moeten dan bijna 50 jaar oud zijn geweest. In 1840 riepen de kerkvoogden wederom rechthebbenden op om zich te melden. Het uit 1788 daterende register was volgens de kerkvoogden “in gebrekkigen en onnaauwkeurigen toestand”. Eigenaren konden inzage krijgen in het register om fouten te laten verbeteren. Wie zich niet meldde, liet het graf aan de kerk vervallen. Van de situatie die toen ontstond, is in 1841 een nieuw register opgesteld, dat gediend heeft totdat het kerkhof gesloten werd in 1921. Bij het register, dat nog steeds te raadplegen is, behoort tevens een op linnen getekende plattegrond van kerk en kerkhof met alle graven. Overigens werden er in de negentiende eeuw regelmatig graven te koop aangeboden op het kerkhof.In een advertentie in de Leeuwarder Courant werden in 1897 5 graven op het kerkhof te koop aangeboden.In een advertentie in de Leeuwarder Courant werden in 1897 5 graven op het kerkhof te koop aangeboden.

Ook de verkoop van de bomen rond het kerkhof ging gewoon door in de negentiende eeuw. Zo werden in 1853 28 zware populieren door de kerk verkocht. In 1857 werden nog eens enkele populieren verkocht en in 1903 verkocht de kerk weer 14 zware iepen.

Aanpassingen en sluiting van het kerkhof

Aan het begin van de jaren zeventig van de negentiende eeuw is een lijkenhuisje gebouwd op het kerkhof. Dat huisje heeft gestaan ongeveer ter hoogte van de consistorie op de noordelijke rand van het kerkhof. De gravenplattegrond van het kerkhof geeft ook aan waar het huisje stond, alleen de datering is onzeker.De plattegrond van de Maartenskerk en het kerkhof, eind negentiende eeuw.De plattegrond van de Maartenskerk en het kerkhof, eind negentiende eeuw.

In 1903 verzochten de kerkvoogden bij de gemeente tot aankoop van de zogenaamde Kellytuin om deze als begraafplaats in te richten. De naam Kelly hing samen met Carel Willem Kelly, geboren in Dublin in 1791, die een tijdje ontvanger der registratie was in Kollum. Kelly stierf in 1869 in Cuijk, maar diens naam bleef hangen aan de tuin die kennelijk bij de familie in bezit was. In eerste instantie gaf de gemeente geen medewerking aan de plannen, maar enkele jaren later besloot de gemeente Kollumerland toch om een nieuwe begraafplaats aan te leggen. De locatie was die van de eerder ter sprake gekomen Kellytuin. De aanleiding hiervoor was een schrijven van de inspecteur van volksgezondheid waarin deze aandrong op de sluiting van het kerkhof. De burgemeester gaf begin 1908 aan dat hij al in onderhandeling was met de kerkvoogden omdat die het kerkhof niet wilden sluiten. In het najaar van 1908 werd het voorstel om ter plaatse van de Kellytuin een begraafplaats aan te leggen aangenomen door de gemeenteraad en in juli 1909 werd het bestek voor de nieuwe begraafplaats goedgekeurd. In dezelfde vergadering gaf de burgemeester aan dat hij over de sluiting van het kerkhof zou vergaderen met de kerkvoogden en notabelen van de hervormde kerk. De lijntjes tussen kerk en gemeente waren destijds kennelijk nogal kort. Afgesproken werd dat de gemeente bij opening van de begraafplaats aan het burgerlijk armbestuur en de diaconieën een stuk grond zou afstaan, mogelijk ter compensatie van het verlies van hun graven op het kerkhof.

Begin 1910 stelden de kerkvoogden aan de gemeente voor om met ingang van 1 januari 1911 geen graven meer te verhuren of te verkopen. Tussen 1911-1916 zou er nog begraven mogen worden in eigen graven en van 1916-1921 zouden alleen nog echtgenoten bijgezet mogen worden in bestaande graven.Kerk en kerkhof in 1931.Kerk en kerkhof in 1931.

In de jaren zestig, toen de kerk werd gerestaureerd, werden waarschijnlijk oude en verwaarloosde grafmonumenten verwijderd van het kerkhof. Op oude foto’s is goed te zien dat al voorafgaand aan de restauratie van de kerk aan de noordzijde veel ruimte was en weinig grafmonumenten resteerden. Een punt van het lijkenhuisje zien we dan ook nog, maar dit is niet veel later verdwenen. Ook de pastorie die aan de westzijde pal tegen het kerkhof stond, werd afgebroken. Niet veel later zijn ook de hardstenen palen met ijzeren stangen daartussen verdwenen aan de zijde van de Voorstraat. Daarbij is tevens het oude toegangshek verdwenen. De grafmonumenten die bleven staan of liggen, zijn destijds opgeknapt door Dirk de Vries op kosten van de kerkvoogdij, met bijdragen van enkele families die mogelijk ooit rechten hadden op de graven. Het kerkhof is na de restauratie weer op orde gebracht en daarbij is om de kerk een pad aangelegd.

In 1968 werden kerk en toren opgenomen in het Rijksmonumentenregister onder monumentnummer 23728. Een aantal zerken in de kerk, daterend tussen de vijftiende en achttiende eeuw, zijn daarbij genoemd in de omschrijving.

Het huidige kerkhof

Vandaag de dag scheidt een lage haag van meidoorn het kerkhof van de Voorstraat. De haag wordt aan de voorzijde structureel versterkt door een rij leilinden. Die leilinden staan ook langs het pad dat naar de kerkdeur voert. Aan de zijde van de Kerkstraat zijn de linden buiten het kerkhof meer volgroeid en ook aan de achterzijde staan linden, zowel aan de binnenzijde van de haag als aan de buitenzijde. Alleen aan de oostzijde scheidt enkel een haag het kerkhof van een pad en de daarachterliggende bebouwing.

Op het kerkhof zelf staan verder geen bomen of struiken, zelfs geen grafbeplanting. De grafmonumenten liggen of staan alle in het gras. Er is ruimte op het kerkhof voor zeker 1.550 graven, maar er staat slechts op een kleine 200 daarvan nog een grafmonument. De grafmonumenten dateren grofweg uit de periode 1850 tot 1920 met een enkele oudere uitzondering. Aan de zuidzijde wordt het beeld met name bepaald door hardstenen stèles en zerken. Onder de laatste ook een aantal forse exemplaren die op een roef of tombe zijn geplaatst. Aan de noordzijde van de kerk staan slechts incidenteel nog losse of geclusterde grafmonumenten, vooral stèles. Over het algemeen zijn de teksten op de stenen nog goed leesbaar. Op een enkele plek bepaalt een hekwerk het beeld. Vanzelfsprekend is de kerk zelf een van de meest beeldbepalende objecten in relatie tot het kerkhof en vooral in combinatie met haag en bomen aan de voorzijde ontstaat zo een goed beeld van een negentiende-eeuws kerkhof. Hoewel dus het kerkhof een middeleeuwse oorsprong heeft en de structuur uit die tijd grotendeels behouden is gebleven, wordt het huidige aanzicht vooral gevormd door grafmonumenten uit de tweede helft van de negentiende eeuw.Kerkhof en kerkhof in 2023.Kerkhof en kerkhof in 2023.

Het kerkhof van Kollum heeft zijn huidige aanzien vooral gekregen ná 1840 en is na sluiting in 1920 relatief goed behouden. In hoeverre op de overige graven grafmonumenten hebben gelegen of gestaan, is niet bekend. Mogelijk dat er houten grafmonumenten stonden die misschien al voor de oorlog verdwenen zijn. Er zijn geen foto’s van voor de jaren dertig bekend waarop te zien hoe het bestand aan grafmonumenten er uit ziet. Wel is op andere foto’s te zien dat er wat meer hekwerken te vinden waren en dat er aan de voorzijde wat grafmonumenten verdwenen zijn.

Grafmonumenten op het kerkhof

Zoals al aangegeven bevinden zich nog zo’n 200 grafmonumenten op het kerkhof, waarvan de meeste op het zuidelijke deel van het kerkhof. Het zuiden was voor kerkhoven de gebruikelijke plaats om te begraven, gelegen aan de zonzijde. De donkere noordzijde werd van oudsher geassocieerd met de negatieve kant van de dood. Toch zien we hier dat het kerkhof aan de noordzijde ruimer is uitgelegd dan aan de zuidzijde, hoewel daar minder grafmonumenten te vinden zijn. Dit kan een aanwijzing zijn voor een aloud klassenverschil waarbij de minder draagkrachtigen, met name na 1829 op dit deel begraven werden. Dat is tegelijk ook een verklaring waarom hier minder grafstenen staan, aangezien het armlastige deel van de bevolking vaak niet in staat was om een grote en dure grafmonumenten te plaatsen. Dat zullen bij uitstek, net als elders soms nog te zien is, eenvoudigere monumenten zijn geweest, bijvoorbeeld uit hout. Het is wel duidelijk dat het kerkhof halverwege de negentiende eeuw grondig aangepakt is en dat veel oudere graven toen zijn vervallen.

De vormgeving van de grafmonumenten die nog te vinden zijn op het kerkhof, is voor het grootste deel relatief eenvoudig. Veel zerken en stèles zijn relatief simpel uitgevoerd met weinig tekst en geen symboliek. Er bevinden zich een aantal smallere stèles tussen het geheel die soms voor een kind zijn, maar ook wel voor ouderen werden gebruikt. Twee stèles blijken oude stoep- of grenspalen te zijn, te herkennen aan de van oorsprong zeshoekige vorm van de palen. Dergelijke palen komen meer voor in Fryslân, maar behoren tot de meer zeldzame toepassingen van hergebruikte stoep- of grenspalen.Gehalveerde grenspaal voor twee jonggestorven kinderen van de familie Bergsma.Gehalveerde grenspaal voor twee jonggestorven kinderen van de familie Bergsma.

Waar wel symbolen zijn toegepast, betreft dat in de meeste gevallen palmtakken of soms ook een treurboom. Het eerste symbool verwijst naar de overwinning op de dood door en in Christus en de tweede staat symbool voor rouw en verdriet. De hangende takken symboliseren de tranenstroom die in de aarde verdwijnt. Met name twee zerken vallen op door een veel rijkere uitwerking en uitbundige symboliek. Deze zerken liggen op de graven van Bote Eskes († 1844) en diens echtgenote Gesina Geertruida Groenman († 1859). Eskes moet bijzonder vermogend zijn geweest om zich zulke grafmonumenten te hebben kunnen veroorloven. Ze doen denken aan de rijk uitgewerkte neoclassicistische zerken die veel in Groningen voorkomen of eerder ook wel in Friese kerkvloeren werden toegepast. Er zijn dan ook nog een aantal grotere zerken die wat meer uitgewerkt zijn, waarvan sommige op een kelder liggen en voorzien zijn van een grote roef.De rijks gedecoreerde zerken van de familie Eskes staan in sterk contrast tot de meeste grafmonumenten op het kerkhof.De rijks gedecoreerde zerken van de familie Eskes staan in sterk contrast tot de meeste grafmonumenten op het kerkhof.

Noemenswaardig zijn nog een aantal stèles die voorzien zijn van een zogenaamd ‘afdakje’, een balkje van steen bovenop de stèle. We zien dergelijke stenen veelvuldig in Groningen en in mindere mate in Fryslân. De familie die genoemd worden op de stèles is afkomstig uit Groningen, wat de vormgeving van de stenen kan verklaren.

De meeste grafmonumenten bevatten geen tekst of verwijzing naar een Bijbels vers. In sommige gevallen is de verwijzing naar de Bijbeltekst voluit geschreven, maar vaker komt de titel met de versnummers voor op de steen. Vaak betreft het een psalm, maar ook een aantal keren worden verzen opgenomen uit Mattheus of Openbaringen. Een afwijkende tekst vinden we op het grafmonument voor dokter Wijbelingh († 1870): Een kruis met rozen / is 't menschen lot. Dit zijn de eerste twee zinnen van het gedicht Een kruis met rozen van theoloog en dichter De Génestet (1829-1861).

Tijdsbeeld

Over het algemeen kan gesteld worden dat de grafcultuur op het kerkhof van Kollum een reflectie is van de negentiende-eeuwse tijdsgeest. Aan de hand van de grafmonumenten vinden we qua materiaaltoepassing en vormgeving terug hoe nabestaanden destijds dachten over de dood. Een nadere uitdrukking daarvan vinden we in de teksten en symbolen op de grafmonumenten. Daarin wordt veelal uitdrukking gegeven aan hoop en het geloof op een wederopstanding.

Slechts een enkel grafmonument toont een spoor van wat er nog zal gaan komen in de grafcultuur in de decennia na de sluiting van het kerkhof. Dat betreft een meer zakelijke vormgeving, andere materialen (in het bijzonder graniet) en de aanwezigheid van een graftuin, al dan niet gelegen aan een pad. Die ontwikkeling zien we feitelijk alleen terug bij het grafmonument voor burgemeester Witteveen († 1906). Op diens graf is een granieten obelisk te vinden met rond het graf een rand waarbinnen ooit een graftuin lag.Het grafmonument voor burgemeester Witteveen is een van de meest moderne grafmonumenten op het kerkhof.Het grafmonument voor burgemeester Witteveen is een van de meest moderne grafmonumenten op het kerkhof.

Voor Kollum vormen de grafmonumenten niet alleen een uitdrukking van de lokaal heersende grafcultuur in de negentiende eeuw, maar ook een verwijzing naar voor Kollum belangrijke families of personen en is als zodanig een klein genealogisch archief.

In 2023 heeft de hervormde gemeente van Kollum alle grafmonumenten laten inventariseren en daarbij zijn alle monumenten gefotografeerd en in kaart gebracht in een overzicht met gegevens over personen, materiaal, symboliek en staat. Hiermee heeft de hervormde gemeente niet alleen een fraai overzicht gekregen, maar ook een bron aan informatie die kan helpen bij de instandhouding van het kerkhof.

 

Internetbronnen (alle geraadpleegd in maart 2024):

 

Literatuur:

  • Berg, Herma M. van den; Kollumerland en Nieuw Kruisland, voorafgegaan door overzicht van de bouwkunst in Noordelijk Oostergo, Zeist 1989
  • Bok, Leon, Dam, René ten; Canon van het Nederlands funerair erfgoed, IJsselstein 2020
  • Bosgraaf, R.; De Maartenskerk te Kollum, Kollum 1973
  • Provincie Friesland, Monumenten Inventarisatie Project, Gemeentebeschrijving Kollumerland en Nieuw Kruisland, Leeuwarden 1990

 

Aangepast: 17 maart 2024