Skip to main content

Kröller-Müller, Helene

18 juli 2010

 

Horst (Dui) 11 februari 1869 - † Otterlo 14 december 1939

 

Familiebegraafplaats Kröller-MüllerOp de hellingen van de Franse Berg op De Hoge Veluwe ligt het echtpaar Helene Kröller-Müller en Anton Kröller (Rotterdam 1 mei 1862 - Hoenderloo 5 december 1941) begraven. Zij was Nederlands grootste particuliere verzamelaar van moderne kunst. Hij was grootindustrieel en grootgrondbezitter. Aan het begin van de twintigste eeuw kochten zij 6000 hectare grond en lieten er door bekende architecten als Berlage en Van der Velde een landhuis bouwen: het jachtslot Sint-Hubertus. Omdat zij de enige bewoners van het terrein wilden zijn, bouwden ze buiten het landgoed woonruimte voor de plaatselijke bevolking.

In 1888 trouwde Anton Kröller met de dochter van zijn werkgever. Müller & Co was een cargadoors- en expeditiebedrijf uit Düsseldorf dat zich toelegde op ertsen. Toen zijn schoonvader later dat jaar overleed, kreeg de ambiteuze zakenman de leiding en werd het hoofdkantoor al snel verplaatst naar Rotterdam.

Kröller maakte faam op tal van gebieden. In 1896 was hij de eerste werkgever in de Rotterdamse haven die mankracht verving door elektrische kranen. Door zijn positie en deskundigheid werd hij vaak betrokken bij regeringscommissies en trad op als adviseur, ondermeer voor de Volkenbond in Genève. Hij onderhandelde tijdens en na de Eerste Wereldoorlog namens de regering met de Duitsers, was commissaris bij de Rotterdamse Bank Vereniging (toen de grootste bank van ons land) en was actief betrokken bij de oprichting van de Nederlandse Hoogovens (1918) en de KLM (1919). Hij had meerdere commissariaten in binnen- en buitenland. Zijn macht was groot. In deze jaren kreeg hij de bijnaam ‘ongekroonde koning van Nederland’. 

Het begin van een wereldberoemde collectie

Van groot belang voor Helene Kröller-Müller's interesse in en kennis van kunst was professor H.P. Bremmer. Nadat ze in de winter van 1906-1907 samen met haar man en dochter een cursus kunstbeschouwing bij Bremmer had gevolgd, begon ze kunst aan te kopen. Bremer fungeerde daarbij als haar adviseur. En haar verzameling nam al snel serieuze vormen aan.

In september 1911 werden bij een onderzoek kwaadaardige gezwellen geconstateerd bij Helene Kröller-Müller. Een risicovolle operatie volgde. Ze beloofde zichzelf dat wanneer ze de operatie zou overleven, ze haar kunstverzameling in een museum zou onder brengen en dit museum na te laten aan de gemeenschap. Waar eerder haar persoonlijke smaak het belangrijkste toetsingscriterium was voor opname in haar collectie, werd nu de vraag bepalend of een kunstwerk de toets van de toekomst zou kunnen doorstaan. In haar verzameling toonde ze durf door ondermeer de toen nog controversiële schilderijen van Vincent van Gogh te verzamelen. Vanaf 1913 toonde ze delen van haar collectie, waaronder Picasso, Mondriaan, Seurat en Signac, aan het publiek. Tot 1930 was de tentoonstellingsruimte aan de Lange Voorhout in Den Haag een van de weinige plekken waar men een ruime collectie moderne kunst kon bekijken. Belangstelling was er vanuit heel Europa.

Intussen was Anton Kröller begonnen met het aankopen van gronden op de Veluwe. Hij liet de architect H.P. Berlage het jachthuis Sint Hubertus ontwerpen dat in 1920 voltooid werd. Kröller ging er graag jagen met tal van zijn relaties. Ook waren er plannen om er een museum te bouwen voor de groeiende kunstcollectie van zijn vrouw. De Belgische architect Henry van der Velde ontwierp het museum, maar het werd nooit gebouwd. Financieel ging het de firma namelijk steeds minder voor de wind. 

Salomon van Deventer

Intussen was Salomon (Sam) van Deventer in dienst getreden van Müller & Co. Met hem zou Helene Kröller-Müller jarenlang een intieme relatie onderhouden. Na de Eerste Wereldoorlog werd Van Deventer directeur op een van de afdelingen van Müller & Co, hij regelde voor het echtpaar de financiële transacties bij de aankoop van grond op de Hoge Veluwe en de aankoop van schilderijen. Het bedrijf was echter sinds 1917 geen familiebedrijf meer en toen de aandeelhouders er in 1932 achterkwamen dat het landgoed De Hoge Veluwe en het huis in Wassenaar waar de Kröllers woonden, op naam stonden van de firma, kreeg Anton Kröller opdracht het zo spoedig mogelijk te verkopen. In april 1935 werd het landgoed met overheidssteun gekocht door de Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe. Voorwaarde die de Staat had bedongen bij de aankoop door de stichting was dat alle kunstvoorwerpen die sinds 1928 toebehoorden aan de Kröller-Müller Stichting, eigendom werden van de Staat. Het echtpaar mocht wel blijven wonen op Sint Hubertus. Anton Kröller droeg zijn taken als directeur over aan mr. A.F. Lodeizen en Van Deventer werd in 1937 door de commissarissen van de firma ontslagen. In 1938 opende het Kröller-Müller Museum en Helene Kröller-Müller werd zelf de eerste directeur. Bij de officiële opening van het museum op 1 juli 1938 was ze echter al ernstig ziek en kon daardoor het woord niet meer voeren. Ruim een jaar later overleed Helene Kröller-Müller in tegenwoordigheid van Van Deventer. Ze werd op 16 december om 9 uur in de ochtend in stilte begraven op het terrein van haar voormalige landgoed. Haar man Anton Kröller overleed op 5 december 1941 in zijn jachthuis. Een maand eerder had hij al zijn papieren verbrand. Kröller werd op 9 december begraven in het familiegraf naast zijn vrouw.

Met de dood van Helene Kröller-Müller was Van Deventer overigens nog niet van het toneel verdwenen. Hij trok met hulp van nationaal-socialistische vrienden in de Tweede Wereldoorlog alle macht naar zich toe en liet zich benoemen tot voorzitter van het stichtingsbestuur, werd voorzitter/penningmeester van de Kröller-Müller Stichting en ‘Ehrendirektor’ van het Rijksmuseum Kröller-Müller. Vanaf 1942 bewoonde hij zelfs het binnen het Nationale Park gelegen jachthuis Sint Hubertus, waar hij regelmatig hoge Duitse ambtenaren en militairen ontving, onder wie Reichskommissar dr. A. Seyss-Inquart. Na de oorlog werd Van Deventer in 1947 door de Zuiveringscommissie schuldig bevonden aan ondermeer collaboratie, het lidmaatschap van de Germaanse SS en het wijzigen van de statuten van Het Nationale Park omwille van het leidersbeginsel. Het zou echter nooit komen tot een veroordeling. Rapporten bleken later ook verdwenen. Wellicht had dat te maken met het feit dat Van Deventer voor de rechtbank had verklaard dat hij zijn eigen kunstbezit testamentair bestemd had voor aanvulling van de Kröller-Müllerverzameling.

Nadat Van Deventer na zijn rechtszaak buitenspel was komen te slaan, publiceerde hij in 1956 over het echtpaar Kröller-Müller, en over de totstandkoming van de collectie, het boek Kröller-Müller, de geschiedenis van een cultureel levenswerk. Na zijn dood in 1972 liet Van Deventer een kist na met 3400 brieven die Helene Kröller-Müller aan hem had geschreven. 

Het graf

De uit Maulbronner zandsteen vervaardigde grafkelder van het echtpaar wordt afgedekt door twee eenvoudige zerken. Op de grafzerk van Helene Kröller-Müller staat de zin: 'Ik geloof aan het volmaakte van al het gebeuren', en op zijn zerk: 'Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren'. Testamentair had Helene Kröller-Müller vast laten leggen dat de tuinman een jaar lang iedere dag verse bloemen en verse groene takken van een douglasspar op haar graf zou leggen.

Aan de rand van de kleine begraafplaats bevindt zich onder de granieten steen, met de tekst 'Getrouw tot in den dood', de as van Salomon van Deventer (1888-1972). De urn van zijn vrouw, Thea Mary Ethel Bottler (1902-1978), bevindt zich hier ook. Zij wordt echter niet vermeld op de steen. 

 

Literatuur

 Bronnen

  • 'Mevr. dr A. G. Kröller-Müller overleden' in: Het Vaderland : staat- en letterkundig nieuwsblad 14-12-1939, Avond
  • 'Dr. A.G. Kröller †' in: Het Vaderland : staat- en letterkundig nieuwsblad 06-12-1941, Avond 

Internet

 

Aangepast: 10 maart 2024

Nieuw op de website