Noord-Holland
In Amsterdam ligt een van de grotere begraafplaatsen van Nederland. Ondanks het voorvoegsel 'nieuw' dateert de begraafplaats uit 1894. De naam suggereert ook dat er een oude oosterbegraafplaats is geweest in Amsterdam. Die lag op de plaats waar nu het Koninklijk Instituut voor de Tropen staat. De ingang lag tegenover de oude Muiderpoort. Op de nieuwe begraafplaats herinneren enkele tientallen grafmonumenten van de oude begraafplaats nog aan de voorganger.
Dit artikel is in bewerking (red.)
In het begin van de zeventiende eeuw kregen een aantal Portugese joden toestemming om in Haarlem te wonen en daar hun godsdienst vrijelijk en openlijk te belijden. Waarschijnlijk waren deze joden liever in Amsterdam gaan wonen, maar kregen ze daar geen toestemming voor. Nadat in de eerste helft van de achttiende eeuw Hoogduitse joden zich in Haarlem vestigden, verschenen de eerste tekenen van een georganiseerd joods leven in de stad. In 1742 kreeg, de uit Hamburg afkomstige, Samson Abrahams toestemming om zich in Haarlem te vestigen en een joodse school te openen. In 1765 werd het de joodse gemeente gegund om officieel een synagoge te openen aan de Begijnhof, het huidige Goudsmidspleintje. Een jaar later kreeg Simon Boas opdracht van de stadsraad om de joodse gemeente van Haarlem te organiseren. Boas was een belangrijke man, want alleen wanneer hij een bewijs van goed gedrag afgaf, kon een jood zich in Haarlem vestigen. En na zijn aftreden in 1774 werd de joodse gemeente regelmatig geteisterd door tal van ongeregeldheden, zowel financieel als bestuurlijk. Dit leidde in 1804 zelfs tot de tijdelijke sluiting van de synagoge door de stadsraad.
In 1770 had de joodse gemeente een terrein aan het Bolwerk gekocht om daar een begraafplaats aan te leggen. Nog hetzelfde jaar werd de begraafplaats in gebruik genomen. Voor die tijd werden de doden in Amsterdam begraven, een tijdrovende en dure aangelegenheid. Om de armlastige Haarlemse joden tegemoet te komen, hoefden deze vanaf 1764 al geen recognitiegeld meer te betalen, het bedrag dat verschuldigd was om een overledene buiten de eigen stadsgrenzen te betalen. De kleine begraafplaats op het Bolwerk was gelegen ten oosten van de Nieuwpoort. Omdat de begrenzing van de begraafplaats slecht was afgebakend, kon het gebeuren dat iemand in de grond naast de begraafplaats werd begraven. In 1785 werd daarom het aangelegen stuk grond aan de begraafplaats toegevoegd en werd het geheel van een haag voorzien. Via een deur in de stadswal kon men op de begraafplaats komen.
In 1796 werd het genootschap Gemieloet Chasadiem (het verrichten van weldaden) opgericht. Dergelijke genootschappen of broeder- en zusterschappen, chewre's genaamd, zijn gebruikelijk binnen de joodse gemeenschap. De leden bezoeken zieken, reinigen doden, vergezellen de rouwbedrijven bij de begrafenis en verschaffen de rouwenden de eerste maaltijd. In voorkomende gevallen dragen zij ook de dode naar de begraafplaats.
Eind 18de eeuw vestigden zich wederom een aantal Portugese joden in Haarlem, maar alleen voor de zomermaanden. Waarschijnlijk waren het rijke Amsterdamse joden, die zich in de warme zomermaanden terugtrokken uit het benauwde Amsterdam. De Hoogduitse joodse gemeenschap in Haarlem was duidelijk armlastiger. In 1819 was een kwart van de joden op steun aangewezen. In hetzelfde jaar werd een joodse armenschool opgericht. Ondanks de armoede wist de joodse gemeenschap zich te handhaven en zelfs te groeien. Met hulp van de koning, het stadsbestuur en de provinciale autoriteiten werd in 1841 een nieuwe synagoge gebouwd in de Lange Begijnenstraat.
Intussen was de begraafplaats aan het Bolwerk gesloten in 1833. Sinds 1832 had de joodse gemeente namelijk de beschikking over een nieuwe begraafplaats, welke een onderdeel vormde van de nieuwe algemene begraafplaats aan de Schoterweg, tegenwoordig ligt de ingang van de algemene begraafplaats aan de Kleverlaan. De joodse gemeenschap wilde eigenlijk de grond van de begraafplaats kopen, zodat ze zelf volledige zeggenschap zouden hebben. Het Haarlemse stadsbestuur ging niet akkoord, maar beloofde plechtig dat "de gedeponeerde Lijken nimmer zullen worden geroerd, verplaatst of op eene andere wijze over het Terrein beschikt zal worden strijdig bij de verordeningen bij de Nederlandsch Israeliten dan aanwezig".
Bij de aanleg in 1832 lag de joodse begraafplaats aan de rand van de begraafplaats, omgeven door water, als ware het een eiland. De begraafplaats had destijds een eigen toegang over een dam, maar na een tweede uitbreiding van de algemene begraafplaats werd de kleine joodse begraafplaats geheel omsloten door de algemene begraafplaats. De waterpartij zorgt echter nog steeds voor een strikte scheiding van de rest van de begraafplaats. De joodse begraafplaats is hierdoor nog steeds slechts van één kant bereikbaar.
In 1835 werd het begrafenisfonds Machziekee Chesed opgericht, dat in 1887 zou opgaan in het al genoemde genootschap Gemieloet Chasadiem. Tussen 1836 en 1923 zijn er 654 mensen begraven op de kleine joodse begraafplaats.
Centraal op de begraafplaats, recht achter de ingang, staat het metaheerhuisje (of 'Metaar'huisje in het West-Jiddisch). Voor de begrafenis werd hier gesproken over de goede daden van de dode en gebeden.
Rondom het metaheerhuisje bevinden zich tientallen stèles. Sommige met enkel teksten in het Hebreeuws, maar de meeste met zowel het Hebreeuws als het Nederlands. Een enkele steen heeft een Franstalig opschrift. De meeste stenen zijn sober vormgegeven, zoals ook voorgeschreven, maar sommigen bevatten toch niet-joodse symboliek.
Halverwege de 19de eeuw raakte de joodse gemeenschap in Haarlem minder armlastig en in 1877 was het in staat om zelf een stuk terrein aan te schaffen aan de Amsterdamsche Straatweg, nu Amsterdamse Vaart geheten, voor de aanleg van een begraafplaats. Nog steeds begraven de Haarlemse joden hun doden hier. In de oorlog werd deze begraafplaats door de Duitsers gebruikt als machinegeweerstelling. Op de begraafplaatsen werden kuilen gegraven en zijn veel van de grafstenen kapotgemaakt.
In 1960 werd op verzoek van het rabbinaat en onder haar toezicht, de oude begraafplaats aan het Bolwerk geruimd. Het bleek onmogelijk deze plek intact te laten. De resten van 121 doden en de grafstenen werden overgebracht naar de begraafplaats aan de Amsterdamsche Straatweg.
Literatuur
- Jozeph Michman, Hartog Beem, Dan Michman, Pinkas - Geschiedenis van de joodse gemeenschap in Nederland (Amsterdam, 1999) p. 404-409
- Margreeth Pop en Jaap Temminck, Kleverlaan - geschiedenis van een begraafplaats; Haarlem 2002.
- Nechamah Mayer-Hirsch, Het huis van de levenden - Beth Hachajiem - Joodse gebruiken bij de dood; Baarn 1989
Ten noorden van de oude binnenstad van Haarlem ligt de zeer fraaie begraafplaats Kleverlaan, ook wel Akendam genoemd naar de voormalige buitenplaats die hier ooit lag. De laatste bewoner van deze buitenplaats was de bekende tuin- en landschapsarchitect J.D. Zocher jr. (1791 - 1870). Hij ontwierp ook de begraafplaats, toen nog gelegen in de gemeente Schoten (opgeheven 1927). Zocher koos voor een ontwerp in landschapsstijl met veel reliëf en een waterpartij waarin een eiland gelegen was. Op dit eiland werd een joodse begraafplaats aangelegd met een eenvoudig metaheerhuisje. Verder werd de begraafplaats verdeeld in een Katholiek gedeelte en een Protestants gedeelte. In 1832 werd hier voor het eerst begraven. Sindsdien is er behoorlijk wat veranderd aan de begraafplaats onder andere door twee grote uitbreidingen. Maar deze begraafplaats was niet de eerste buitenbegraafplaats van Haarlem.
In het dorp Huizen is de laatste decennia veel veranderd. Wie nog iets wil proeven van het oude Huizen kan natuurlijk op zoek naar de schaarse oude boerderijtjes, bij de oude kerk gaan kijken of zoeken naar de oude haven. Maar de algemene begraafplaats uit 1828 kent ook nog enkele interessante onderdelen waar nog iets van het oude Huizen terug te vinden is.