Skip to main content

Amsterdam - De Petruskerk te Sloterdijk

09 augustus 2009

 

Direct langs de ringweg A10 in Amsterdam, tussen kantoorkolossen, auto- en spoorwegen kan men een kleine kerk ontwaren. Rondom de kerk, aan de Spaarndammerdijk gelegen (nr 687), liggen nog wat oudere huizen. Met dichtgeknepen ogen en niet lettend op het geluid van het verkeer waant men zich even in een dorpse sfeer. Feitelijk zijn het de resten van het dorp Sloterdijk. De kerk is de zorgvuldig gerestaureerde Petruskerk, die zich met zijn middeleeuwse front en vrolijke withouten daktorentje verheft achter een laatste restant van de Spaarndammerdijk.

De Petruskerk te Sloterdijk kort na de voltooiing. Rechts, met een bruggetje over de kerkhofsloot, de pastorie. Gravure uit: O. Dapper, Historische beschryving der stadt Amsterdam (Amsterdam 1663, herdr. Amsterdam 1975)Dat het kerkje er nog staat dankt het mede aan de graven eromheen. Hun eeuwigdurende rechten hielpen voorkomen dat het gebouw werd afgebroken, nadat de Hervormde gemeente het had gesloten. Het kleine kerkhof is ook op andere wijze bijzonder. Met zijn grote grafsteden lijkt het in niets op de andere dorpskerkhoven rondom Amsterdam. Historieschrijver Jan Wagenaar vermeldde hier in de achttiende eeuw al acht bovengrondse graftomben, terwijl stads- en dorpsbeschrijver Lieve van Ollefen naar aanleiding van een grafspreuk een beschouwing over de deugd over zijn lezers uitstortte. Ook A.J. van der Aa noemde in zijn Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden in de volgende eeuw enkele individuele graven. 

Geschiedenis van dorp en kerk

Sloterdijk, vroeger Sloterdam, werd gesticht aan de afgedamde uitwatering van de Sloter(dijker)meer, aan de zuidelijke IJdijk, waar na een dijkdoorbraak een inham was ontstaan die een beschutte haven vormde. Bestuurlijk hoorde het bij Sloten. De stenen parochiekerk, gewijd aan de heilige Petrus, werd gebouwd rond 1479. In tegenstelling tot de dorpen op de andere IJoever werd Sloterdijk geen scheepvaartdorp. De inwoners waren meest arbeiders, handwerkslieden en winkeliers. In de achttiende eeuw verzandde de kleine vissershaven en was men helemaal op nijverheid en dienstverlening aangewezen.

Vooral in de hervormingstijd was het dorp berucht, omdat in 1566 in de buurt de eerste Amsterdamse hagenpreken werden gehouden. Geuzen hebben, toen zij er niet in waren geslaagd de stad in te nemen, het dorp met de kerk en het nabijgelegen Kartuizerklooster rond de jaarwisseling 1572/73 in brand gestoken, maar het godshuis werd daarna weer zover hersteld dat de in 1583 benoemde predikant van Sloten dit kon gebruiken. Aangezien deze dominee in Sloten woonde moest Sloterdijk meebetalen aan het predikantshuis aldaar, waartegen het dorp in 1607 bezwaar maakte. Maar Sloterdijk stelde enkele jaren later een eigen predikant aan en liet -op kosten van Amsterdam- een pastorie bouwen. De stad nam dat voor zijn rekening omdat Sloterdijk door de stadsuitbreiding met het eerste deel van de grachtengordel een deel van zijn gebied en inkomsten verloor. De aanleg van de Haarlemmertrekvaart een kleine twintig jaar later, waardoor het dorp nogal excentrisch tussen de vaart en de dijk kwam te liggen, bracht Amsterdam een stuk dichterbij en al gauw kwamen hier pleziertuinen en zomerverblijven, waar vooral de betere middenklasse neerstreek en dan werd de kerk van Sloterdijk ook de hunne.

'Hoe zal ik, sier'lyk dorp! u op het best begroeten
Die d' Amstelaar vaak op uw buiten léven nood,
Wanneer hij rustdag houwd, dan ziet men klein en groot
Met vaartuig, of ten voet vol blydschap u genaken
.' (G. Tysens, 1728)

Het kerkhof bood mede dankzij de trekvaart, waardoor het vervoer eenvoudig was, een alternatief voor wie zich niet in een van de stadskerken of publieke begraafplaatsen wilde laten begraven. Uit alle delen van de stad liggen hier tussen de Sloterdijkers Amsterdammers begraven, zowel in de kerk als op het kerkhof. Daarbij waren katholieke priesters, doopsgezinden, quakers en remonstranten, die hiervoor een bewuste keuze maakten.

Het waren in 1664 ook de Amsterdammers die het initiatief namen om de bouwvallige, middeleeuwse kerk af te breken en een nieuwe te bouwen. Maar de Sloterdijkers, die tijdelijk in een schuur kerkten, hebben zelf voor de voltooiing moeten zorgen. Wel wist kerkmeester Jan Claasz van Dijk het volgende jaar voor elkaar te krijgen dat volgens de compensatieregeling van 1613 de pastorie op kosten van de stad werd hersteld. [1] In juli 1664 werd de Petruskerk weer in gebruik genomen, een chronogram boven de ingang aan het kerkplein met de woorden: 'Chrlstlano VIgILanDVM' (Christen weest waakzaam) geeft dit jaartal. Graven in de oude kerk - de oudste steen dateert van 1654 - bleven bestaan en ook de ingebouwde middeleeuwse toren, die nog van rond 1469 dateert. Na de nieuwbouw raakte het aantal begravingen in een stroomversnelling en de volgende vijf jaar werden de verschillende grafvelden om de kerk heen voortdurend uitgebreid. Koster Johannes Pietersz la Chair kon dat niet allemaal alleen af en kreeg voor het delven van graven in 1664 een knecht toegewezen. Vanaf dat jaar bleven ook grafregisters bewaard, die 140 graven in de kerk vermelden, terwijl ook in het portaal onder de toren werd begraven en later in de twee zijkamertjes daarnaast.

Naast de kerk ligt een uniek grafveld, waar over de volle lengte als het ware een tweede 'vloer' is aangebracht van vijf zerken breed, die oogt als een soort '(snel)weg naar de eeuwigheid', het Noorderhofje of -kerkhof. Het Zuiderhofje aan de andere kant was bedekt met gras en werd in 1665 heringericht; Aeghie Jans uit het dorp was de eerste die op 24 maart van dat jaar op het 'verschickte' hofje werd begraven. Verder werd er begraven op het kerkplein voor de toren of voor het baarhuis. Daarnaast was er nog een grafveld, links van de ingang tegen de dijk aan, het Bovenhofje. In september 1666 kwamen hier net als op het Noorderhofje zij aan zij genummerde graven. Kerkvoogden en/of de doodgraver, die van de graven met stenen plattegronden bijhielden, tekenden aan het begin een 'omgeklapt' tympaantje met een doodshoofd en twee gekruiste knekels, dat boven het toegangspoortje zal hebben gestaan. Een prent van de net gebouwde kerk in Dappers stadsbeschrijving van 1664 toont het Zuider- of graskerkhof; daar lopen de Sloterdijkers rustig te kuieren en de jeugd speelt er vrolijk op los. Nog net is in de verte de fraaie toegangspoort in classicistische stijl te zien, een aanwijzing dat zich hier een voornaam kerkhof aan het oog onttrekt. Deze deed niet onder voor de stenen poorten van het Wester- en het Zuiderkerkhof in de stad maar, als deze er echt heeft gestaan, was het geheel in werkelijkheid een lichte houtconstructie, aangezien langs de dijk geen heipalen voor een stenen poort de grond in konden worden geslagen.

Wat Sloterdijk behalve de genummerde grafvelden met zerken vooral uitzonderlijk maakte waren de bovengrondse tomben tegen de kerk aan, die al sinds het bouwjaar worden vermeld. Onder andere de stedelijke rooimeester Simon Jacobsz en de steenkoper Leendert van Overvest bezaten er een. In december 1666 liet de kerk door de metselaar Stoffel Jansz van den Bergh twee tomben aan de achter- en twee aan de voorzijde maken. Van een aan de achterzijde was de helft bestemd voor predikanten, de andere helft werd eigendom van Hendrick de Gooijer. Aan de voorzijde kreeg Van den Bergh zelf een halve tombe, waarschijnlijk zijn betaling, de andere anderhalve kwamen aan de Amsterdamse cipier Willem Harmensz Faber. Op den duur werd alle ruimte tussen de steunberen met tomben werd gevuld, maar voor en achter de kerk zijn zij thans niet meer in situ. De twee tomben aan de achterkant ter weerszijden van het doophuis waren getekend de Zon en de Maan. In 1678 werd op het Bovenhofje, aansluitend aan het vorige, een tweede grafveld aangelegd, waar de graven werden aangeduid met letters. De toegang had toen in plaats van een tympaantje drie pinakeltjes. Mogelijk moest de poort - naar aanleiding van een overstroming? - al binnen twaalf jaar worden vervangen. 

Status of hygiëne

Het in stijl begraven buiten de kerk was een antwoord op de nieuwe inzichten in hygiëne. De tomben, die zo'n 3 meter lang, 2,7 meter hoog en 1,5 meter diep waren en waarin zes kisten konden worden geplaatst, anticipeerden daarop. Zij hadden vermoedelijk ook een statusverhogend effect, maar in de stad zelf was realisatie niet goed mogelijk. De enige die bekend is, is die van de arts Isaac Hartman tegen de Zuiderkerk aan uit 1678. Hoe ongebruikelijk dit was blijkt bijvoorbeeld, toen de boete op het buiten de stad begraven voor Abraham Claesz Salm op 11 mei 1703 werd betaald. Daarbij werd aangetekend 'met statie doch echter op 't kerkhof'. Die boete, voor een eerste klas begrafenis hoger dan voor een eenvoudige, was ingesteld wegens gederfde inkomsten in Amsterdam. Zorgvuldig waakte de stad, die met de opbrengst een deel van de sociale zorg financierde, dat geen inkomsten werden gemist. Toen in 1667 een dode uit Amsterdam op de baar van Sloterdijk naar het dorp was gebracht, werden de koster en zijn knecht bij de burgemeesters van Amsterdam op het matje geroepen. De Sloterdijker baar mocht pas worden gebruikt vanaf de aanlegplaats van de trekschuit. In 1673 werd in een Ordonnantie op 't Begraven der Lijcken, van Amsterdam tot Slooterdijk de huur van een grote of kleine baar, al dan niet met roef, precies vastgesteld, evenals van de verschillende kwaliteiten doodskleden (wie zelf een lijkkleed meebracht moest compensatie aan de kerk betalen) en van de schuiten, zowel overdag als 's avonds. 's Avonds begraven was chiquer dan overdag. Ooit was dit begonnen als een wat besmuikte manier om onvoldragen of doodgeboren kinderen ter aarde te bestellen en om begrafenissen in stilte, zonder staatsie te houden. Dompelen noemde men dat vroeger. Daardoor liepen sociale instellingen als het Aalmoezeniershuis inkomsten mis en werd dit verboden. Dat hielp niet en toen er een boete op werd gesteld, kreeg het zelfs status en werd het heel populair. Ook het laten wachten van de toeschouwers, die bij een plechtige begrafenis met veel staatsie altijd aanwezig waren, ook al omdat er geld werd gestrooid, verhoogde de deftigheid.

Tussen de chique Amsterdamse graven vond ook de elite van Sloterdijk zelf een plek, maar de 'gewone' Sloterdijkers kwamen terecht op het kerkplein of het Zuiderhofje, samen met drenkelingen, vondelingen of 'een kint 't welck te min was tot de schaapherders op 't dorp'. Ook drenkelingen die op de zuidelijke IJoever waren aangespoeld werden hier ter aarde besteld. Op 27 februari 1669 vond een zeeman zijn laatste rustplaats op het Zuiderhofje, wiens hemd was gemerkt met de gotische letters RIK, wat niet tot identificatie leidde. Een andere die 20 januari 1675 voor de kerk werd begraven kon dankzij zijn hemd, waarop een huismerk stond (nagetekend in het begraafboek), wel worden geïdentificeerd. Het bleek een stuurman te zijn die voor Amsterdam van zijn schip was gevallen 'die dagh doen 't soo ijselden'. Hij hoorde thuis op Terschelling, waarheen zijn stoffelijk overschot tien dagen later werd vervoerd. Had de ijzel deze zeeman parten gespeeld, ook bij mist liepen veel mensen per ongeluk in het water. De schoonmoeder van de schout van Sloten, Jacob van Burghorst die zelf bij Sloterdijk in Symon Jacobs tuin woonde, was in de stad bij dichte mist in het water gelopen en verdronken; op 14 december 1674 werd zij in de kerk in Sloterdijk begraven. Voor de begrafenis van Geesje Willems, huisvrouw van Maghiel Coumans van de Lijnbaansgracht had de Haarlemmerschuit op 16 maart 1667 vanwege de zware ijsgang twee paarden nodig om door het ijs te komen, terwijl de volgende dag een dode van de Drie Baarsjes met paarden over het ijs werd gebracht. Een Duitse seizoenarbeider uit Lünenburgerland die hier kwam hooien, werd in 1678 op het veld door de bliksem getroffen en vond op 2 juli zijn laatste rustplaats op het Zuiderhofje. Op 25 januari 1763 werd een vondeling begraven die aan de Haarlemmerweg door de koude was gestorven. Bijzonder was ook de begrafenis van Leentje Lijndert op 23 november 1669, die zo dik was dat zij in de kerk twee graven nodig had om te kunnen worden bijgezet.

Naarmate de begrafenisstoeten groeiden en ook kisten met koetsen werden vervoerd, werd rond 1770 het kerkplein vergroot. Daarvoor werd de schuine zijde van het Bovenhofje, dat vanwege de vele doopsgezinden die hier ter aarde werden besteld ook wel Mennonietenkerkhof heette, afgesneden, waarna een rechthoekig grafveld overbleef met drie rijen graven, in totaal 146. Op nr. 71-72 aan de rand zou later de grafkelder van Lucas Jonker worden gebouwd, de enige vrijstaande kelder die nog op het kerkhof te vinden is. Op het Noorderkerkhof waren toen tegen de kerk aan vijf tomben, later kwam er ook een vóór de toegang tot de kerk, nr 3B. Aan de zuidkant kwamen eveneens vijf tomben en ook hier werd de deur naar de kerk dichtgezet. Die van Evert de Milde dateert uit 1785, van Gerrit Luyken uit 1793. Het laatste vak werd het beenderhok, dat eerst achter de kerk was en waarop in 1801 een dak werd gemaakt, dat eveneens mooi is gerestaureerd. Vóór de tomben lagen hier nog een aantal voorname grafplaatsen, de rest was het graskerkhof. Ook de kosters- annex doodgraverswoning (huisnr. 687), die rond 1830 direct aan het Zuiderkerkhof werd gebouwd, is een monument. De voordeur in de westgevel gaf direct toegang tot het kerkhof. Het vertrek op de begane grond werd behalve als woonruimte ook benut als rouwkamer. 

Na het verbod op begraven in de kerk

Nadat in 1829 een provinciale verordening op het begraafwezen in werking was getreden waarbij begraven in de kerk werd verboden, werd net als op andere dorpskerkhoven een grafveld aangelegd als alternatief voor de kerkbegravingen. Daarvoor werd het taps toelopende Hofje of Boschje naast het Noorderkerkhof, dat in de zeventiende eeuw met hulst was beplant, opnieuw ingericht. [2] Langs de kant waar de 'blauwe zerken liggen' kwamen ook dubbele graven en ondergrondse kelders. Later zou aan de westkant naast het Zuiderkerkhof nog een driehoekig grafveld worden ingericht, het Nieuwe kerkhof, dat in een punt van één graf eindigt bij de dijk. Aanvankelijk was net als overal elders het hele kerkhof naar het burgerlijk bestuur in Sloten overgegaan, maar aangezien daar al een algemene begraafplaats was ingericht was aan de verplichting dat iedere gemeente een begraafplaats moest hebben, voldaan. Hierdoor ging het semi-stedelijke kerkhof van Sloterdijk enkele jaren later weer terug naar de hervormde kerk, en hield het burgerlijk bestuur er alleen toezicht. De eigen begraafcultuur daar, waarmee men in Sloten geen ervaring had, zal daaraan mogelijk niet vreemd zijn geweest. Een aanvrager voor de bouw van een tombe wist in 1831 niet meer of hij zich tot het dorpsbestuur in Sloten moest wenden of tot het kerkbestuur in Sloterdijk.

Het bezit van dit kerkhof zou anderhalve eeuw later de kerk van de ondergang redden. Dat was in de tijd dat Sloterdijk al geheel was ingebouwd door Amsterdam-West. Al voor de annexatie van 1921 waren langs de trambaan naar Haarlem, de Admiraal de Ruyterweg, woningen gebouwd en de Petruskerk beijverde zich zeer om voor deze nieuwkomers kerkelijke voorzieningen te treffen. Toen Nieuw-West ging groeien barstte het kleine kerkje 's zondags uit zijn voegen door al die stedelijke kerkgangers, van wie hier ook velen werden begraven. Door onroerend goed te verkopen kon de kerk grond in de Jan Mayenstraat bij het Mercatorplein aankopen, waar in de jaren twintig de Jeruzalemkerk werd gebouwd, terwijl de Petruskerk eerder aan de Admiraal de Ruyterweg het evangelisatiegebouw Westerwijk had gerealiseerd. Na de oorlog werd een centrale Hervormde gemeente Amsterdam-West ingesteld, die in 1956 in Bos & Lommer een derde godshuis bouwde, de Opstandingskerk, beter bekend als de Kolenkit. Zes jaar later volgde De Hoeksteen in Slotermeer, maar een volgende kapel in Geuzenveld kwam in 1964 niet meer van de grond. De financiën waren een te groot probleem geworden, de restauratie van de Petruskerk was er tot nu toe ook al bij ingeschoten. Gelden die daarvoor bestemd waren geweest, waren opgegaan aan de bouw van de Opstandingskerk. In 1967 zag de kerkenraad een oplossing in de sluiting van de kerk en de verkoop van de gebouwen eromheen waaronder de pastorie, de kosterswoning en de diaconiehuisjes, waarbij de 'grond en opstallen van de Petruskerk bij afstoting het grootst-mogelijke rendement moeten opleveren'. Sloterdijk werd rond deze tijd bij de ontwikkeling van het westelijk havengebied op de gemeentelijke tekentafels toch al geheel van de kaart geveegd. Op 20 oktober 1968 werd de Petruskerk, waar op het kerkhof het jaar daarvoor nog was begraven, gesloten; onderhoud werd sindsdien achterwege gelaten en na tien jaar was het zeventiende-eeuwse monument een bouwval. 

Verzet en eeuwigdurende rust brengen de ommekeer

Tegen de dreigende sluiting was langzaam aan verzet gerezen en een aanvankelijk actiecomité werd op 28 mei 1968 omgezet in de Stichting tot behoud van de Petruskerk en omgeving Oud Sloterdijk. Voorzitter was mr. dr. J.H.A. Ringeling, die met niet aflatende ijver aandacht voor de zaak wist te krijgen en uiteindelijk werd afbraak voorkomen. De gemeente, die hier bij de ontwikkeling van de IJ-as een industrie- en kantorengebied had gepland, wilde de kerk aankopen om te slopen. Nu schoten de eeuwige rechten die Willem de Hen, Antonie Lakeman, Evert de Milde, Gerrit Luyken, Jacobus Gordon en vele anderen hier ooit kochten, het reddingscomité te hulp. De rechter oordeelde dat eeuwige rechten eeuwig waren en moesten worden gerespecteerd. Op 13 december 1978 nam de stichting voor het symbolische bedrag van ƒ 1,- het bezit over, onder voorwaarde dat de bestemming gehandhaafd bleef en het gebouw zou worden gerestaureerd. Met steun van de Sloterdijkse wijkvereniging 'Uw koninkrijk kome', die zichzelf ophief, het verenigingsgebouw verkocht en de opbrengst aan de stichting schonk, kon in 1979 met de restauratie worden begonnen. De houten vloer boven de zerken werd verwijderd, zodat met het vrijgekomen hout het dak kon worden gerepareerd. Later is in het trottoir voor de entree, als was het een grafzerk, een gedenksteen aangebracht met daarin de vijfpuntige ster die in het wapen van Sloten Sloterdijk vertegenwoordigde, opgedragen aan de sponsors. Het gebouw was toen weer geschikt voor kerkdiensten, maar ook voor lezingen, repetities en concerten en aanstaande paren konden er in het huwelijk treden (zoals Vincent van Gogh, de grootvader van de schilder, al deed op 31 maart 1811). Het schrikbeeld van het minieme stukje Sloterdijk dat overbleef tussen de grootschalige nieuwbouw is mogelijk voor Hans Frankfurther mede aanleiding geweest in actie te komen, toen hetzelfde lot Sloten dreigde te treffen.

De graven en grafmonumenten op het kerkhof waren ook een middel om het herstel van de kerk te financieren. De begraafplaats werd daartoe opnieuw in gebruik genomen, waarvoor speciale voorzieningen voor de afvoer van het lijkwater werden getroffen, dat naar een bezinkput wordt geleid die loost in het diepriool, zodat dit niet in het grondwater terecht komt. De driehonderd graven zijn in 1980 door leerlingen van de Chr. MTS Patrimonium allemaal in kaart gebracht. Van de helft waren rechthebbenden bekend die nog grafrechten betaalden, maar vijf à zes tomben en twee graven met monumentale stenen konden in deze 'oase in turboland' te koop worden aangeboden, op voorwaarde dat de nieuwe eigenaar ze restaureerde; stoffelijke resten werden op de Nieuwe Oosterbegraafplaats herbegraven. Buurtbewoners genoten bij de uitgifte de voorkeur. Ook Dirk van den Broek was als oud kerkganger gekant tegen de afbraak: 'Het was een emotionele beslissing. Mijn ouders hadden een eigen bank in die kerk. Ik ben er gedoopt. Joukje en ik zijn er op vrijersvoeten ter catechisatie geweest. Wij zijn er getrouwd.' De ondernemer, die zijn melkzaakje op het Mercatorplein uitbouwde tot een supermarktketen die kan concurreren met Albert Heijn, kocht om de restauratie te steunen een graftombe. 'Als ik begraven word, dan prefereer ik zo'n tombe verre boven die natte, kouwe grond, die bagger. Van die crematie-gedachte zijn wij teruggekomen. Zo'n tombe is een droge ruimte, boven de grond, ik denk dat dat de beste keus is en wat meegenomen is, je ligt nog een beetje op niveau. Heel praktisch: het wordt niet vuil, het gaat niet kapot, er groeien geen planten of rotzooi omheen. Het Bovenhofje, een grafveld met genummerde zerken dat in 1666 in gebruik werd genomen, met het timpaan dat boven de toegangpoort zat. Het gedeelte rechts werd in 1678 toegevoegd, hier kregen de stenen letters. (Gemeentearchief Amsterdam, archief 5431, Doop-, trouw- en begraafboeken van Sloten en Sloterdijk, dl. 41.)bovenhofjeZo'n dennenboom op je graf, dat trekt mij ook helemaal niet aan, met die naar beneden groeiende wortels' lichtte hij zijn motieven toe [3]. Ook de grafkelder op het Bovenhofje ging in andere handen over. Zo bleef dankzij dit oude kerkhof, geheel volgens zijn oorspronkelijke bestemming, een uniek stukje erfgoed behouden dat met het restant van de Spaarndammerdijk nog eeuwenoude ontwikkelingen aan de periferie van de stad laat zien, terwijl het tegelijkertijd een passende eigentijdse functie blijkt te kunnen vervullen.

De vijf grafvelden die er nog zijn, het Bovenhofje, het Hofje, het Noorder-, Zuider- en het Nieuwekerkhof, waar tussen de graven 150 rozenstruiken werden geplant, geven een gevarieerde vorm van grafbedekking te zien. Het waren vooral de opschriften en rijmpjes die de pennen van Wagenaar, Van Ollefen en anderen in beweging brachten. Zo stond op de tombe van de familie Lakeman op het Zuiderkerkhof de tekst:

'Dit graf besluit twee echtgenooten
tot 't op Gods stem eens word ontsloten'.

Dit echtpaar had dit rijmpje al bij hun leven laten aanbrengen en zinspeelde hiermee op de eeuwige rechten die zij hadden gekocht. Antonie Lakeman, die op 29 september 1849 werd bijgezet, kocht dit graf in 1813 voor ƒ 250 op voorwaarde dat het ten eeuwige dage gesloten moest blijven, en leverde de kerk daarvoor twee aandelen van ƒ 1.000. Zijn vrouw Marritje Brouwer volgde hem in het graf op 22 december 1849.
Daarnaast stond op de tombe van de familie Van der Does het opschrift:

'Dit graf besluit een vriendental
totdat hun Heiland komen zal.'

Die vrienden waren Isaäk van der Does, die op 30 november 1820 werd begraven en de Amsterdamse predikant Cornelis Fortuyn, die hier op 18 januari 1828 werd bijgezet. Vooral op het in 1829 ingerichte Hofje zijn nog grote ledikantgraven te vinden en ondergrondse kelders waarvan de achterste drie oorspronkelijk ouder zijn. Hierover zijn de namen en data van de begravenen schuin gegraveerd. Dat van de familie Hogenes heeft een afgebroken zuil, een teken van het afgebroken leven, dat van de familie Gordon draagt een familiewapen. Hierin werden op 4 december 1819 zowel de ouders als de schoonouders bijgezet van Jacobus Gordon (zelf overleden 1816) die uit de Oude Kerk werden overgebracht. Mooie Art Nouveau-letters staan op de steen van Geertruida Antonia Frederika Kniese (overleden 1929). In de voorgevel van de kerk is een gedenksteen aangebracht voor een Sloterdijker de dienstplichtig soldaat A. Vrijman, die op 12 mei 1940 sneuvelde bij de gevechten te Rotterdam. 

Een keuze uit de grafmonumenten

Aan het begin van het Zuiderkerkhof hangt aan de kerkmuur een marmeren gedenksteentje met een doodshoofd aangebracht voor Jan Claasz van Dijk, de stichter van de kerk van 1664, die woonde bij de Zaagmolensloot en die op 1 mei 1694, in de eerste tombe op het Zuiderkerkhof ter aarde werd besteld; deze had hij met het graf ervoor, toen 'beplant met boompjes' in 1682 aan koster la Chair verkocht. Aanvankelijk mochten in dit graf verder alleen predikanten worden begraven, maar die hadden in 1666 de helft van een tombe achter de kerk gekregen. In dit vak is nu geen tombe meer.
De volgende tombe is die van Gerrit Luyken uit 1793, nog met een tympaantje met doodshoofd en gekruiste knekels. Hierin werd in mei 1813 een voorvader van voorzitter Ringeling, Claas Ringeling bijgezet. Zelf vond hij hier op 24 januari 2003 een laatste rustplaats. Op de tombe van de makelaar Evert de Milde liet deze voor zijn vrouw zetten:

'Hier rust een kind van God,
de huisvrouw mijner jeugd,
de troost mijns ouderdoms,
een voorbeeld van de deugd'

Het echtpaar woonde op de Haarlemmerdijk en bezat aan de Haarlemmerweg de buitenplaats 'Het land van beloften', waar De Milde op 3 juni 1798 overleed. Het waren deze regels die Van Ollefen inspireerde voor zijn belering over het huwelijk. [4]

Op het Noorderkerkhof, waar alle wapens van de schilden tegen de kerkmuur zijn verdwenen, behoorde de eerste tombe aan de familie Van Steenwijk, een Sloterdijker aannemersfirma die nog steeds op het oude dorp is gevestigd en die in 1934 de renovatie van de begraafplaats Vredenhof uitvoerde. De tombe behoorde vroeger aan het boerengeslacht Van Gelder-Van Beem, wat nog is te zien aan de graven van deze familie die vóór de tombe liggen, onder andere Kors van Beem (1848), een veehouder op de Sloterdijkermeerweg (overleden 14 april 1929).
Dat de tomben nog steeds worden gebruikt zien we op een kelder waarop in gouden letters een website staat: www.niemandisonsterfelijk.nl. Dit is de titel van een documentaire die Leen van den Berg over dit kerkhof maakte en die op Tweede Paasdag 2002 door de NCRV werd uitgezonden.

De steen met de spreuk 'Gij gingt wel heen, maar hebt ons niet begeven' van de predikantentombe is achter de kerk herplaatst. Hierin werd op 12 oktober 1676 als eerste ds. Engelbertus Sloot bijgezet, die de tombe tien jaar daarvoor had laten maken.
Op de 'straat' naast de kerk heeft een volkomen afgesleten steen gelegen met de tekst:

'hier liggen een paar lijken
die niemand mag bekijken
al naar gemaakt verdrag
tot op den jongsten dag.'

PetruskerkDeze steen is bij de restauratie vernieuwd. De eeuwige rechten waarop het gedicht zinspeelt waren in 1785 gekocht door Willem de Hen, die hier op 25 januari 1793 werd begraven, zijn vrouw Klaasje Heyling werd het volgende jaar op 2 juli bijgezet.
Op het bovenhofje ligt een steen voor de Sloterdijker predikant J.W.P. Le Roy (1878), overleden 20 januari 1955, waarmee gemeenteleden en vrienden hem eren. Hij was hier van 1911 tot 1944 predikant en het was aan hem te danken dat Westerwijk en de Jeruzalemkerk tot stand kwamen. Daar vlakbij verzorgden dankbare patiënten en vrienden een zerk voor zijn schoonzoon Dr. J.W. Janzen (1895), overleden 21 maart 1948, een geliefd huisarts op de Admiraal de Ruyterweg (nr. 134).
Boven de zijmuur van het Bovenhofje staat de bovengrondse stenen kelder, gebouwd voor Lucas Jonker, eigenaar van de Fabriek voor stoom- en andere werktuigen op het Bickerseiland. Daarin werd begin 1888 zijn vrouw bijgezet, hijzelf volgde een halve eeuw later. De laatste keer dat een telg van de familie werd bijgezet was op 25 juni 1932. De laatste rechthebbende in Spanje heeft er afstand van gedaan en het graf is nu van een zakenman, die in een monument op de Keizersgracht woont en het passend vindt om ook in een monument te worden begraven. Na de restauratie heeft hij in gouden letters - geheel in de stijl van het kerkhof - in het timpaan de tekst laten aanbrengen:

'Het is hier beter dan in 't verleden geen buren boven, noch beneden'.

 

Dit artikel is een bewerking van een uitgebreide versie van hoofdstuk 2 uit het boek De begraafplaatsen van Amsterdam, geschreven door Margriet de Roever en Jenny Bierenbroodspot, met foto's van Wim Ruigrok. 

 

Noten

  1. Hij had dit op zich genomen omdat de predikant, ds. Engelbertus Sloot, met Nicolaes Witsen was meegegaan met het Nederlandse gezantschap naar de tsaar te Moskou.
  2. Alleen het graf van Jacobus Gordon was daar al in 1816 aangelegd
  3. Fragment van de website http://www.niemandisonsterfelijk.nl/depetruskerk.html
  4. Uit: Van Ollefen en Bakker, De Nederlandsche stad- en dorp-beschrijver; Kennemerland (Amsterdam 1796), aanhangsel p. 2

 

Literatuur en bronnen

  • Ontstaan en groei der Ned. Herv. Kerk te Sloterdijk, Amsterdam 1933
  • I.H. van Eeghen. "'t' Dompelen van de lijcken" Maandblad Amstelodamum 41(1954), p. 52-54
  • T. den Herder, 'Sloterdijk, eertijds een "sierlijk" dorp, nu een deel van de stad' Ons Amsterdam 10 (1958), p. 128-138 en 168-177 (pastorie 1613)
  • id. 'Het kerkhof te Sloterdijk' id. 11 (1959), p. 255-256
  • J.A. Groen Jr., 'De Petruskerk te Sloterdijk' id. 19 (1967), p. 119-125
  • J.H.A. Ringeling, 'Om het behoud van de Petruskerk te Sloterdijk' id. 20 (1968), p. 318-319
  • id. 'Losse aantekeningen bij een graftombe van de Petruskerk' id. 22 (1970), p. 304-310
  • T. den Herder, 'Uit oude registers' Maandblad Amstelodamum 63 (1976), p. 101-104, 139
  • id. 'De Petruskerk te Sloterdijk. Greep uit het oude begraafboek' Jaarboek Amstelodamum 72 (1980), p. 63-71 (schuur 1664 p. 63)
  • Sloterdijk kan nog nét worden gered. Een kijk- en leesboekje over een eeuwenoud dorpje, dat een wijk van Amsterdam werd, dat bijna van de kaart werd geveegd, en dat nu kan blijven bestaan, als u en wij een handje helpen, Amsterdam 1980
  • P.P. de Baar, 'Sloterdijk: westeinde van de IJ-as' Ons Amsterdam 43 (1991), p. 108-112
  • M. Blonk, 'Van plattelandskerk tot grotestadsgemeente. De ontwikkeling van de hervormde kerk te Sloterdijk/Amsterdam West tussen 1900 en 2000' in: En God bleef toch in Mokum. Amsterdamse kerkgeschiedenis in de negentiende en twintigste eeuw Delft 2000, p. 389-410
  • 'Te koop: graftombes in oase op Sloterdijk' Het Parool 21-3-2002
  • Gemeentearchief Amsterdam: archief 329, Hervormde gemeente Sloten (N.H.), nr. 182 (protest 1607)
  • archief 341, ambacht en gemeente Sloten (N.-H.), nr. 58-84 notulen gemeenteraad (indices nr. 85-87)
  • archief 343, Aalmoezeniersweeshuis, nr. 570, 11-5-1703 (lemma 65 citaat Salm)
  • archief 388, Hervormde gemeente Sloterdijk (Amsterdam-West), nr. 80 (bouw en onderhoud pastorie)
  • nr. 83 (Jeruzalemkerk)
  • nr. 85 (tomben voor en achter de kerk)
  • nr. 86-87 (grafboeken kerk 1664-1800 en 1730-1830)
  • nr. 88 (grafboek Boven-, Noorderhofje en tomben, 1669-1830, met plgr.)
  • nr. 89 (grafboek kerk, tomben, Boven- en Noorderhofje, 1678-ca. 1795, met plgr.)
  • nr. 90 (grafboek Noorder- en Bovenhofje, tomben, grafplaatsen Zuiderkerkhof, Boschje (graf nr. 2A, p. 250 Gordon), ca. 1770-1904, dagregister, met plgr.)
  • nr. 108, p. 20v (herstel pastorie 1665)
  • archief 5431, retroacta burgerlijke stand (doop-, trouw- en begraafboeken) van de gemeente Sloten, nr. 41 (dagregister kerk, Boven, Noorder- en Zuiderhofje, 1664-1678, met plgr.)
  • nr. 42 (dagregister Zuiderhofje en kerkplein, 1680-1712, met plgr.)
  • nr. 43 (dagregister Zuiderhofje, 1713-1828)
  • archief 5358, gem. kadaster, dl. 1014 nr. B 107, B 696, B 1567 en B 1568, dl. 1037 art. 97, dl. 1038 art. 1100 r. 15, 71, 72 [art. 483. n.g.] en datafische Sl B 5 nr. 799, 800 en 884-886
  • Bibliotheek O 929.098 en U 00.178.

 

 

Aangepast: 10 januari 2022