Skip to main content

Leiden - De oude (en verdwenen) begraafplaatsen

08 november 2009

De funeraire geschiedenis van de grote steden in Nederland wordt vaak relatief eenvoudig voorgesteld. Vanaf de vroegste tijden werd in de kerken en op de omringende hoven begraven. In een enkele stad werden vanaf de zestiende of zeventiende eeuw ook wel de bolwerken gebruikt om te begraven. In sommige steden vinden we op die plaatsen nog wel Joodse begraafplaatsen, vaak niet meer in gebruik. In de negentiende eeuw kwam de grootste verandering. Nieuwe regels werden afgekondigd en oude begraafplaatsen in de steden dienden gesloten te worden. Nieuwe moesten aangelegd worden, het liefst buiten de stad, weg van de bebouwing. Er zijn voorbeelden te over waar deze nieuwe begraafplaatsen, groots en groen, werden aangelegd. Soms kwamen er tuin- en landschapsarchitecten aan te pas en vandaag de dag is het op veel van die begraafplaatsen nog steeds aangenaam verpozen. Zover het gangbare verhaal, want niet in alle steden ging het zo. Het is veeleer een verhaal van langzame aanpassingen, pogingen om de oude begraafplaatsen te behouden of om uitstel.

Deel van een plattegrond van de begraafplaats aan de Heerepoort in Leiden, nu verdwenen.Deel van een plattegrond van de begraafplaats aan de Heerepoort in Leiden, nu verdwenen.In een stad als Leeuwarden dacht het bevoegd gezag rond 1830 de doden te kunnen blijven begraven op hun oude kerkhoven. Dat werd hun niet toegestaan omdat deze begraafplaatsen een bedreiging vormden voor de gezondheid. In andere steden, waaronder 's Hertogenbosch en Amsterdam, kon niet zomaar voldaan worden aan de nieuwe regels. De steden kregen dispensatie van koning Willem I (die regeerde van 1815-1840) en na ongeveer dertig jaar hadden deze steden dan ook eindelijk hun eigen begraafplaatsen buiten de stad.

Er zijn ook andere uitzonderingen, zoals in de stad Leiden. Daar leert een blik op de huidige stadskaart dat er binnen de oude vesting nog steeds twee begraafplaatsen liggen. Daarvan is er een zelfs nog in gebruik. Nader onderzoek wijst uit dat Leiden na 1829 maar liefst vijf begraafplaatsen kende, alle gelegen op de oude bolwerken. De begraafplaatsen lagen weliswaar aan de rand van de toenmalige stad maar toch relatief dicht bij de bebouwing. Waar het in andere steden (uiteindelijk) verboden werd dergelijke begraafplaatsen aan te leggen of nog te gebruiken, gelukte dat kennelijk in Leiden wel. Hieronder volgt het hoe en waarom en wat er vandaag de dag nog te vinden is van deze begraafplaatsen. 

Overzicht van het ontstaan van de begraafplaatsen op de bolwerken

In de middeleeuwen ontwikkelde Leiden zich langs de Rijn tot een kleine stad. In 1266 gaf graaf Floris V stadsrechten aan Leiden. Daarna ontwikkelde de jonge stad zich snel en kreeg ze ook het aanzien van een vestingstad. De textielnijverheid ontwikkelde zich hier als een belangrijke bron van inkomsten en ook als marktplaats ging de stad een belangrijke rol spelen. Dit alles zorgde voor een snelle groei van Leiden. In 1389 bereikte de middeleeuwse stad haar maximale grootte. Even was Leiden zelfs de grootste stad van Holland.

In de groeiende stad werden kerken en kloosters gesticht met allemaal hun eigen kerkhoven. Het is bekend dat het Pieterskerkhof al in 1339 uitgebreid werd door belendende percelen te onteigenen. Rond 1400 moesten nog meer huizen in de omgeving gesloopt worden om ruimte voor het kerkhof te maken. In de kerken zelf werd vanzelfsprekend ook begraven.De Leidse Pieterskerk in de zeventiende eeuw op een gravure van C. Hagen (Beeldbank Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).De Leidse Pieterskerk in de zeventiende eeuw op een gravure van C. Hagen (Beeldbank Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).

Het inwonertal van Leiden groeide verder en in de Gouden Eeuw bloeide de stad. Maar net als andere steden kreeg Leiden ook te maken met de nare kant van een drukbevolkte stad: epidemieën sloegen hard toe. In 1635 waren er maar liefst 13.000 doden te betreuren door de pest. Op de kerkhoven in de stad kon een dergelijk aantal doden niet begraven worden. In de loop van de zeventiende eeuw werden dan ook nieuwe begraafplaatsen gesticht op plaatsen die daarvoor uitermate geschikt waren: de bolwerken. Die bolwerken lagen hoger dan de overigens natte omgeving wat betekende dat dit een goede plek was voor de lijkvertering. Zo werd op het Rijnsburger- of Valkenbolwerk een begraafplaats aangelegd van ongeveer 2.500 m2. Bij het Papegaaie Bolwerk nabij de Marepoort werd een begraafplaats aangelegd van zo'n 3.000 m2 en bij het Grote of Blauwe Bolwerk kwam de grootste begraafplaats van bijna 6.000 m2 tot stand. Deze laatste begraafplaats was alleen voor de armen en kleine middenstanders. De kerkhoven werden buiten gebruik gesteld, veel vroeger dan in menig andere stad. Van een plaats voor de doden werden het stadspleinen met bomen en al snel werden er huisjes gebouwd tegen de kerken.

Het begraven in de kerken zelf ging overigens gewoon door, met alle gevolgen van dien. Lijkroverij, waarbij het lijk na opgraving werd ontdaan van waardevolle zaken of de kist werd gestolen, was een ernstig vergrijp dat regelmatig in de boeken opduikt. Ook de lijklucht veroorzaakte veel overlast. Desondanks was het begraven in de kerken een lucratieve zaak die de Leidse kerken veel geld opleverde. De Joden die zich vanaf de zestiende en zeventiende eeuw in de stad vestigden, kregen in 1719 hun eigen begraafplaats op het Blauwe Bolwerk. Na enige grafschendingen werd in 1758 door de Joodse gemeente een stuk grond aan de Rijnstraat in Katwijk gepacht dat vervolgens werd ingericht als begraafplaats. Deze is tot op heden in gebruik. 

Roep om verandering

In de achttiende eeuw verscheen een Leids proefschrift van Abraham Perrenot. Hierin pleitte hij voor het begraven buiten de bebouwde kom. Hij stichtte in 1778 zelf de particuliere begraafplaats 'Ter Navolging' in de duinen nabij Scheveningen. Het voorbeeld van Perrenot werd weldra op andere plaatsen gevolgd. In Leiden kreeg de roep om verandering in de achttiende eeuw voorlopig nog weinig voet aan de grond. In de Franse tijd (1795-1813) veranderde er in eerste instantie veel in de regelgeving, maar die hadden nauwelijks gevolg in de praktijk. Het werd verboden om nog in de kerken te begraven maar de Leidenaren trokken zich er weinig van aan. Zij die het konden betalen werden nog steeds begraven in de Pieterskerk, Hooglandse Kerk of Vrouwenkerk.In 1792 werd de beroemde geneeskundige Petrus Camper in de Pieterskerk begraven. Van zijn grafmonument werden al vrij snel gravures gemaakt.In 1792 werd de beroemde geneeskundige Petrus Camper in de Pieterskerk begraven. Van zijn grafmonument werden al vrij snel gravures gemaakt.

De arme burgerij vond een graf op een van de drie begraafplaatsen op de bolwerken. Sommigen lieten zich ook buiten de stad begraven, zoals op de in 1793 geopende begraafplaats in Katwijk. Niettemin keerde het tij want in 1809 werd een commissie ingesteld die zich bezig ondermeer ging bezig houden met de begraafplaatsen. Deze 'Gemeente commissie van het Nederduitsch Hervormd Kerkgenootschap binnen Leyden' boog zich ook over het decreet inzake het verbod op begraven in de kerken dat na inlijving van Nederland bij Frankrijk weer was uitgevaardigd. Vanaf 1 januari 1812 was het alleen nog toegestaan om te begraven op de drie begraafplaatsen op het Rijnsburger, Papegaaie en Blauwe Bolwerk. De Gemeentecommissie vreesde voor een verlies van inkomsten en kwam met een voorstel om een eigen begraafplaats aan te leggen. De begraafplaats zou moeten komen op het bolwerk tussen de Zijlpoort en de Hogewoerdspoort en diende exclusief voor 'de meer gedistingeerde classe der ingezeetenen'. Na enig oponthoud omdat deze keuze niet direct werd geaccepteerd door de maire, kon begin 1813 begonnen worden met de aanleg van de begraafplaats op het Nieuwe Bolwerk. De begraafplaats lag aan de Groenesteeg en kreeg al snel die naam mee. De begraafplaats was snel gereed en al op 19 maart 1813 werd de eerste dode hier begraven. Later werd door de maire gemeld dat de armen alleen nog op het Grote Bolwerk begraven zouden worden, waardoor een zekere exclusiviteit gegarandeerd zou worden. De begraafplaats aan de Groenesteeg begon echter niet onder de meest gunstige omstandigheden. Aan het eind van dat jaar werd namelijk door de nieuwe regering van Koning Willem I het Franse decreet inhoudende het verbod tot begraven in de kerken alweer opgeheven. Vanaf dat moment was het weer als vanouds en kon men gewoon weer begraven in de kerken.

In 1816 werd de armenbegraafplaats op het Blauwe Bolwerk gesloten en vervangen door een nieuwe begraafplaats. Op het Blauwe Bolwerk verscheen later de Sterrenwacht van Leiden. De nieuwe begraafplaats werd aangelegd op het 'Groote' Bolwerk bij de Heerenpoort en werd op eenvoudige wijze ingericht voor begraven van de armen. Op deze plek zouden in de negentiende eeuw heel wat doden begraven worden. Over de vraag of zo'n begraafplaats binnen de vesting wel kon, werd met geen woord gerept.Bolwerk aan de oude Heerenpoort.Bolwerk aan de oude Heerenpoort.

Definitief verbod

In augustus 1827 ontving het college van B&W van de minister van Binnenlandse zaken een missive waarin werd gesteld dat per 1 januari 1829 niet meer begraven mocht worden in kerken en ook binnen de bebouwde kom. Nieuwe begraafplaatsen dienden 35 à 40 ellen (een el was in 1820 gelijk gesteld aan een meter) van de bebouwde kom te liggen. Beheer en administratie zouden onder de burgerlijke gemeente gaan vallen. Verder werd aan B&W opgedragen onderzoek te doen naar de toestand van de begraafplaatsen in de gemeente. Uit het onderzoek bleek dat de vier begraafplaatsen voldoende waren voor de gemeente en dat de afstand tot de bebouwing groot genoeg was. Daar waar de bebouwing te dicht op de begraafplaats stond, was dat niet zo belangrijk vond men om daarvoor een nieuwe begraafplaats aan te leggen. Een ander argument dat naar voren kwam bij het onderzoek was dat de huidige begraafplaatsen bijzonder geschikt waren om te begraven terwijl er buiten de stad nergens een geschikt stuk land gevonden kon worden. Een begraafplaats buiten de stad aanleggen zou bovendien enorm kostbaar zijn. Voorgesteld werd om de begraafplaatsen te rangschikken naar klasse:

  1. Begraafplaats aan de Groenesteeg op het Nieuwe Bolwerk: geschikt voor eigen graven en kelders
  2. Het Papegaaie Bolwerk
  3. Het Rijnsburger Bolwerk
  4. Het Groote Bolwerk (bij de Heerenpoort) voor de armen.Plattegrond Leiden met daarop 5 begraafplaatsen aangeduid (Kaart afkomstig van www.atlas1868.nl).Plattegrond Leiden met daarop 5 begraafplaatsen aangeduid (Kaart afkomstig van www.atlas1868.nl).

Aldus werd er geen nieuwe begraafplaats aangelegd en kon Leiden binnen de stad blijven begraven. In 1828 had de Rooms-katholieke parochie van Leiden overigens nog een vijfde begraafplaats aan dit rijtje toegevoegd. Bij de Zijlpoort had men een eigen begraafplaats aangelegd waar men in gewijde aarde kon begraven.

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland deden op 1 april 1828 een inspectie van de begraafplaatsen. Mits de begraafplaatsen behoorlijk ingericht zouden worden, voldeed de gemeente Leiden aan de nieuwe voorschriften. Hierna startte de Gemeentecommissie van de hervormde kerk met de overdracht van de begraafplaatsen aan de gemeente Leiden. In ruil daarvoor ontving de commissie jaarlijks een vergoeding wegens gederfde inkomsten. Eind 1828 konden de bezitters van graven in de kerken hun eigendom ruilen tegen grafruimte op de begraafplaats aan de Groenesteeg. Daarmee waren de begraafplaatsen van Leiden instellingen tot algemeen nut geworden, in handen van de burgerlijke gemeente. 

Teruggave van de begraafplaatsen aan de Gemeentecommissie

In 1838 verzocht de Gemeentecommissie om teruggave van de begraafplaatsen daar de inkomsten van de kerkelijke gemeente sterk verminderd waren. Voor de gemeente zou bij overdracht feitelijk niets veranderen en zij stemde met het verzoek in. Het toezicht op de begraafplaatsen zou bij de gemeente blijven. Daartoe werd een reglement opgesteld dat in de loop van het voorjaar van 1838 goedgekeurd werd door de provincie Zuid-Holland.
In het reglement werden vijf bolwerken op de Vestwallen aangewezen waar begraven kon worden.

  1. het Nieuwe Bolwerk, gelegen aan het einde van de Groenesteeg
  2. het Papegaaie Bolwerk, gelegen aan de Marepoort
  3. het Valke- of Rijnsburger Bolwerk, gelegen aan de Rijnsburgerpoort
  4. het Groote Bolwerk, gelegen aan de Heerenpoort
  5. aan de Zijlpoort, waar uitsluitend rooms-katholieken werden begraven

De administratie en het beheer van de eerste vier Algemene Stedelijke begraafplaatsen werd opgedragen aan de Gemeentecommissie van de hervormde kerk. In het reglement werd duidelijk dat de hantering van klassen nog steeds overeind werd gehouden. Op de Groenesteeg en aan de Marepoort mochten gemetselde graven worden aangelegd. Over de ligging, de prijzen en de uitvoering van de kelders werd uitvoerig geschreven. Eigen zandgraven mochten eveneens op de Groenesteeg en aan de Marepoort gelegd worden, met daarbij het voorschrift dat deze aaneensluitend gelegd (dus liggend) mochten worden. Bij de kelder- en zandgraven dienden hardstenen nummerpaaltjes te worden geplaatst. Huurgraven dienden door houten paaltjes gemarkeerd te worden. Kinderen werden begraven op een afzonderlijk deel van de begraafplaats aan de Marepoort. De algemene of gewone graven kwamen alleen voor op de begraafplaatsen bij de Rijnsburgerpoort en de Heerenpoort en konden zondermeer na tien jaar worden geruimd waarna de beenderen bijeen werden gebracht en 'ondergedolven' zouden worden. In alle andere graven bestond de mogelijkheid tot het zogenaamde 'schudden' waarbij de beenderen onderin het graf werden bijgezet.Titelblad van het reglement.Titelblad van het reglement.

Het reglement gaf verder richtlijnen over de kosten voor het buiten de stad brengen van een lijk om het elders te doen begraven en de tarieven van begraven. Het duurste was een begrafenis op de Groenesteeg waar voor een volwassene fl. 25,- moest worden betaald in een gemetselde kelder. Op deze begraafplaats waren overigens alleen 1e en 2e klasse graven te vinden. Aan de Marepoort waren de 3e en 4e klasse te vinden, variërend van fl. 10,- voor een volwassene tot fl. 1,50 voor een kind beneden één jaar in een huurgraf.Grafkelders op begraafplaats Groenesteeg.Grafkelders op begraafplaats Groenesteeg.

Aan de Rijnsburgerpoort en de Heerenpoort werden enkel 5e en 6e klasse graven uitgegeven. Voor een volwassene in een algemeen graf 5e klasse moest fl. 2,50 betaald worden, terwijl de kosten voor een 6e klasse begrafenis nihil waren. Die graven waren alleen voor armen, wezen en zij die voor rekening van de buurtkassen werden begraven.

In 1859 werden de begraafplaatsen op het Papegaaie Bolwerk, het Groote Bolwerk en aan de Groenesteeg in eigendom overgedragen aan de Gemeentecommissie. Dit gebeurde omdat voldoende was bewezen dat deze begraafplaatsen feitelijk tot de goederen van de hervormde kerk behoorden. De begraafplaatsen bij de Rijnsburger- en Marepoort bleven gemeentelijke begraafplaatsen. 

Negentiende-eeuwse veranderingen

Nadat de begraafplaatsen aldus in 1859 onder nieuw bestuur kwamen te staan, veranderde er ook het een en ander op de begraafplaatsen. De Groenesteeg werd vergroot en in 1874 verschenen op alle begraafplaatsen lijkenhuisjes. In 1869 kwam er zelfs nog een begraafplaats bij! Toen werd een gedeelte van de algemene begraafplaats aan de Rijnsburgerpoort, nabij de Nieuwe Beestenmarkt als Joodse begraafplaats in gebruik genomen voor armen en kinderen van de Joodse gemeente.

Wat ook veranderde was het aantal grafmonumenten. Vanaf 1867 stond men ook staande zerken toe en allengs wilden steeds meer nabestaanden een monument plaatsen. Dat was dus voorheen nauwelijks het geval. Dit veranderde vooral op de Groenesteeg het beeld van de begraafplaats.

De verschillen tussen de begraafplaatsen waren groot, vooral wat het aantal doden betrof dat er begraven werd. Tot het jaar van sluiting van de Marepoort en de Heerenpoort in 1910, waren daar respectievelijk 12.544 en 39.990 doden begraven. Op de Groenesteeg was dat aantal nog geen 3.500. Op de rooms-katholieke begraafplaats aan de Zijlpoort waren het er naar schatting 20.000. Voor wie de omvang van de verschillende begraafplaatsen in ogenschouw neemt, zijn dat behoorlijke aantallen, vooral op de Heerenpoort.

Nieuwe begraafplaats

In 1908 kocht de Hervormde Gemeente van Leiden het landgoed Rhijnhof, onder Oegstgeest. Door de enorme groei van de Leidse bevolking was er steeds minder ruimte om te begraven op de drie begraafplaatsen in de stad. In februari 1909 werd het landgoed ingericht als begraafplaats. Op 24 mei 1910 opende de begraafplaats haar deuren. Vanaf dat moment werden op de Groenesteeg geen nieuwe graven meer uitgegeven. De andere begraafplaatsen zouden in het jaar daarop gesloten worden voor begraven. Omdat op Rhijnhof voldoende ruimte was, besloot de gemeente ook de begraafplaats bij de Rijnsburgerpoort te sluiten. Veel graven werden overgebracht naar Rhijnhof. In 1916 kocht de gemeente Leiden de begraafplaatsen aan de Marepoort en de Heerenpoort met het oog op de uitbreiding van de elektriciteitscentrale. De beide bolwerken werden daartoe afgegraven en opnieuw ingericht. Nabij de voormalige begraafplaats aan de Rijnsburgerpoort werd in 1876 al een veemarkt ingericht en na de sluiting werden de laatste restanten van de begraafplaats hier snel opgeruimd en werd de veemarkt doorgetrokken. Achter een schutting, tegen een fabriek aan, bleef wel de kleine Joodse begraafplaats nog in stand. Die werd pas in 1961 geruimd waarbij de graven werden overgebracht naar Katwijk.

In de jaren dertig werden de stoffelijke resten van het Papegaaisbolwerk bij de Marepoort overgebracht naar een massagraf op de Groenesteeg. In 1942 volgden de stoffelijke resten van de begraafplaats bij de Heerenpoort dezelfde weg. De begraafplaats aan de Groenesteeg en de Zijlpoort waren toen nog de enige begraafplaatsen waar begraven werd, hoewel dat op de Groenesteeg steeds minder werd. Ook het onderhoud van de begraafplaats liep hard achteruit en er gingen stemmen op om de begraafplaats over te dragen aan de gemeente. In 1975 vond de laatste begrafenis plaats en met ingang van 1 januari 1976 werd de begraafplaats gesloten. In 1981 ging de begraafplaats aan de Groenesteeg over naar de gemeente Leiden. Inmiddels was de begraafplaats aangewezen als rijksmonument. 

Huidige toestand

Van de vijf begraafplaatsen die de binnenstad van Leiden in de negentiende eeuw kende, wordt alleen op de Zijlpoort nog begraven. Ook hier had het niet veel gescheeld of de begraafplaats was verdwenen. Tussen 1965 en 1985 werden geen nieuwe graven meer uitgegeven, bijzettingen vonden nog wel plaats. Omdat officiële sluiting achterwege bleef, kon men niet overgaan tot grootschalig ruimen. De begraafplaats zou dus nog gewoon gebruikt kunnen worden, wat in 1988 dan ook gebeurde. Vanaf dat jaar werd weer gewoon begraven op de begraafplaats aan de Zijlpoort.RK begraafplaats bij de Zijlpoort (foto René ten Dam).RK begraafplaats bij de Zijlpoort (foto René ten Dam).

De begraafplaats aan de Groenesteeg fungeert nu als een park en is in de jaren negentig van de vorige eeuw gerestaureerd. Wie hier nu rondwandelt komt feitelijk oog in oog te staan met het negentiende-eeuwse Leiden en ervaart tevens nog een stukje van hoe de groene bolwerken rond de stad er uit gezien moeten hebben. En daarmee houdt het op, want op de restanten van de noordelijke bolwerken zoekt men tevergeefs naar aanknopingspunten voor de drie andere begraafplaatsen.

De begraafplaats aan de Heerenpoort werd aan het begin van de twintigste eeuw geheel geruimd en afgegraven zodat van een bolwerk ter plekke niets overbleef. Het gebied werd daarna lange tijd gebruikt als opslagterrein van het voormalige gemeentelijke energiebedrijf. In 1979 werd hier het Huigpark aangelegd. Dit kleine park heeft van het voormalige industrieterrein weer een groene vestingwal gemaakt. Dat hier ooit een begraafplaats lag, is aan niets meer te zien.Waar ooit het Papegaaie Bolwerk lag...Waar ooit het Papegaaie Bolwerk lag...

Verderop, waar de begraafplaats op het Papegaaisbolwerk lag, staan vandaag de dag nog steeds fabrieken en gebouwen van het voormalige energiebedrijf dat in 1902 aan de Langegracht werd gesticht als uitbreiding van de al eerder naast de begraafplaats gebouwde gasfabriek. Voor dat doel werd ook dit bolwerk geheel afgegraven en daarna bouwde men hier de zogeheten 'Stedelijke Fabrieken van Gas en Elektriciteit'. Een deel van de textielfabriek van Clos & Leembruggen kwam ook op de voormalige begraafplaats te staan. Vanuit de lucht gezien is het terrein waar ooit de begraafplaats lag inmiddels weer vrij van bebouwing maar het is onwaarschijnlijk dat dit stukje Leiden ooit weer zijn oude aanzien terug zal krijgen.

De gemeentelijke begraafplaats bij de Rijnsburgerpoort, gelegen ten oosten van molen De Valk, lag lange tijd onder het asfalt van een parkeerplaats en de straat. Sinds een herinrichting is het gebied weer een stuk groener en heeft men nabij het water van de gracht een gedenksteen geplaatst die herinnert aan de begraafplaatsen die hier lagen. Op de steen is te lezen: "Vanaf 1655 was dit bolwerk begraafplaats. Algemene begraafplaats van 1855 tot 1935. Gedeeltelijk Joodse begraafplaats van 1874 tot 1961."De gedenksteen die herinnert aan de voormalige begraafplaats bij de Rijnsburgerpoort (foto Frank Mutter).De gedenksteen die herinnert aan de voormalige begraafplaats bij de Rijnsburgerpoort (foto Frank Mutter).

Net als bij de andere twee begraafplaatsen is er dus nauwelijks iets dat herinnert aan de bijzondere plek die hier toch enkele eeuwen gelegen heeft en waar duizenden Leidenaren hun laatste rustplaats hebben gevonden. Door het aanbrengen van gedenkstenen kan de betekenis van deze plaatsen behouden worden.

 

Literatuur

  • Reglement op het beheer der Algemeene Stedelijke begraafplaatsen, om de Stad Leyden, mitsgaders op het begraven der lijken, binnen gemelde stad vallende, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 15 mei 1838.
  • Hulsman, Rita; Funeraire Cultuur Regio Leiden, Rotterdam 2004.
  • Oldenburger-Ebbers, Carla S. e.a.: Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur. Deel West. Noord-Holland. Zuid-Holland, Rotterdam 1998

 

Internet

 

Aangepast: 03 juni 2024