Skip to main content

Grafpoëzie


Geschreven: 06 oktober 2019
Aangepast: 26 december 2020
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Als bloemen bij het graf

Grafdicht op de zerk van Ds.Christopher Knowles (1634-1690)

 

Van ver is reeds de toren van de kerk van Farmsum te zien bij het naderen van de havenstad Delfzijl, waar het dorp Farmsum toe behoort. Ooit was Farmsum een plaats van belang. Van hieruit oefende het geslacht Ripperda zijn macht uit als erfgenamen van de proostdij Farmsum. Een proostdij was een kerkelijk bestuurlijk gebied, geleid door een proost namens de bisschop van het bisdom waaronder de proostdij viel. Onder de proostdij van Farmsum ressorteerden zo’n 30 kerspelen in de gewesten het Oldambt en Fivelingo. Een kerspel is een parochie, een kerkelijke gemeente.


Geschreven: 03 oktober 2019
Aangepast: 03 oktober 2019
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Begraafplaatsen

Het kerkdorp Solwerd, als dorp nauwelijks meer herkenbaar nu het is vastgegroeid aan de stad Appingedam, ontleent zijn naam aan de wierde waarop het ligt. De betekenis van de naam Solwerd is: wierde in een poel, in een zompig, drassig gebied.


Geschreven: 07 augustus 2019
Aangepast: 09 augustus 2019
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Als bloemen bij het graf

 

Bij het grafdicht op de stèle van het graf van Trijntje Kuik (1860-1918)

Grafmonument Trijntje Kuik{seog:disable}Verveners, veenbazen en veenarbeiders; hun graven treffen we aan op de oude begraafplaats van Veenoord aan de Boerdijk. Het rusthof wordt omsloten door industriële bedrijvigheid van uiteenlopende aard. Opvallend is het grafdicht op de stèle van Trijntje Kuik.

Rust zacht, rust zacht, geliefde doode,
Uw geest is reeds in ’s Vaders hand.
Nu zijt ge vrij van alle nooden,
(Daar in) ’t Hemelsch Vaderland.

Het begin van de laatste regel ontbreekt door beschadiging van de stèle. Het grafdicht is getuigenis van dat vaste geloof, dat men in die tijd en in dat gebied niet direct verwacht. Drenthe was overwegend vrijzinnig, zeker wat de oude zanddorpen op de hoger gelegen zandgronden betrof, zoals Sleen waartoe het ontginningsdorp Veenoord behoorde.

De tweede regel van het grafdicht brengt ons bij Psalm 31, een Psalm van David en bij het laatste woord, dat Jezus sprak aan het kruis. In deze psalm wendt David, achtervolgd door koning Saul, zich tot God om bescherming en zegt in het zesde vers: “In Uw hand beveel ik mijn geest…”. Als Jezus aan het kruis hangt, is zijn laatste woord: “Vader, in Uw handen beveel ik Mijn geest” (Lucas 23:46). Het gaat hier niet om geest als het denk- of voorstellingsvermogen, maar om het woord, dat in de oorspronkelijke taal van het Oude Testament, het Hebreeuws, luidt: RUACH. We kunnen dat vertalen met wind, adem, geest of leven. Wanneer David zegt: “In Uw handen beveel ik mijn geest”, dan wil dat zoveel zeggen als: ik leg mijn leven in Uw handen. Hetzelfde geldt ook het zevende kruiswoord. De tweede regel van het grafdicht mogen we dan ook in die zin verstaan. De gelovige belijdt het leven uit Gods hand te hebben ontvangen. Met het sterven legt hij het als het ware terug in Zijn hand. De joods-christelijke achtergrond van de uitdrukking 'iemand heeft de geest gegeven' is evident.

Wie was Trijntje Kuik?

Ze werd op 27 mei 1860 te Smilde geboren als dochter van Harm Kuik en Helena Pomper. Haar eerste echtgenoot was Arie Matena, zoon van een kolonist van de Proefkolonie Frederiksoord van de Maatschappij van Weldadigheid. Arie overleed op 19 maart 1900. Op de stèle komen we niet zijn naam tegen, wel die van haar tweede echtgenoot Pieter Piek. Deze was afkomstig uit het Friese Engwirden. Getrouwd met Trijntje op 12 oktober 1901, overleed hij op 9 oktober 1911.

Arbeiders, zo staan ze te boek in de registers van de gemeenten Emmen en Sleen. Het bijzondere is namelijk, dat het tweelingdorp Nieuw Amsterdam-Veenoord, de woonkernen in dit veengebied, valt onder twee gemeenten: Nieuw Amsterdam onder Emmen en Veenoord onder Sleen. In het tweelingdorp getuigen imposante villa’s en landhuizen van de rijkdom en aanzien van de verveners van weleer. Eén van die verveners was Marinus Adrianus Hoogerbrugge. Hij was afkomstig uit Schiedam. Zijn vader was in die regio een vermogend vervener, maar daar, in Zuid-Holland, was er voor de zoon weinig toekomst meer. Het bezit aan veengrond van de Hoogerbrugges daar raakte, zoals dat heette, “uitgeveend”. Daarom kocht Hoogerbrugge senior in 1862 ten behoeve van de zoon honderden hectares veengrond in Drenthe.  Marinus Adrianus Hoogerbrugge, die te Smilde inmiddels ook zeer veel grond had verworven en daar de nodige aandacht aan gaf, ging niet in Nieuw-Amsterdam wonen, maar op Smilde. Daar behoorde hij tot de Hervormde kerk. Grote sympathie koesterde hij desondanks voor hen, die waren meegegaan met de Afscheiding van 1834 en zich van de plaatselijke kerkelijke gemeente hadden losgemaakt.

Op 20 november 1834 werd door Ds. Hendrik de Cock, voorman van de Afscheiding, op Smilde de eerste Afgescheiden gemeente in Drenthe geïnstitueerd. Centrale figuur was er de oefenaar en veenbaas Luitsen J. Dijkstra.  Zeer veel van de gemeenteleden van deze nieuwe kerkelijke gemeenschap behoorden tot de arbeidersstand. De burgerlijke gemeente Smilde bestond omstreeks 1830 voor tweederde uit armen en minvermogenden. Van deze bevolkingsgroep uit Smilde nu treffen we een groot aantal aan in de vervening bij Nieuw Amsterdam-Veenoord. Hoogerbrugge, die uiteindelijk ook nog burgemeester van Smilde werd, zal daar zeker op enigerlei wijze een hand in hebben gehad. Eén van die Smildegers was Trijntje Kuik van wie we de stèle met grafdicht tegenkomen op de oude begraafplaats aan de Boerdijk te Veenoord.

 

Literatuur:

  • Wim Visscher, Bumaveen, Nieuw Amsterdam – Veenoord, geschiedenis van een tweelingdorp. (2001)
  • Drs. H. Veldman, Hendrik de Cock, afgescheiden en toch betrokken. (2004)

Internet:


Geschreven: 29 april 2019
Aangepast: 26 december 2020
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Als bloemen bij het graf

 

Beeldbepalend op het kerkhof rond de zestiende-eeuwse kerk van Tjamsweer is de grafkelder van de adellijke familie Alberda van Ekenstein. Deze tak van het geslacht Alberda noemde zich naar hun buitenverblijf Ekenstein te Tjamsweer. Op het kerkhof bevindt zich een grote verscheidenheid aan grafmonumenten. Sommige zijn er voorzien van grafdichten, zoals dat van Jan Aeilts Bosma.

‘k Had op mijn oude dagen,
Somstijds veel stof tot klagen,
Vanwege smart en pijn,
Die haast ondraaglijk zijn.
Maar ‘k ben er van ontbonden,
Ik heb mijn graf gevonden.


Jan Aeilts Bosma, geboren op 6 februari 1800, was landbouwer in Hellum (gemeente Slochteren) en getrouwd met Antje Jans Koning. Zij overleed op 40-jarige leeftijd op 31 oktober 1836. Op 19 april 1839 hertrouwde Bosma in Appingedam met Harmina Jans Bos, weduwe van Gerhard Jacobus Tichelaar. Harmina was na het overlijden van haar eerste man meierse* geworden van de boerderij “Keerweer” op Garreweer onder Tjamsweer met ruim 40 ha landbouwgrond. Eigendomhouders van deze landerijen waren in die tijd de erven van de Tjamsweerster predikant Nicolaas Johannes Kruizinga. Kruizinga stond van 1785 tot zijn overlijden in 1830 als predikant te Tjamsweer en was in 1809 in bezit gekomen van genoemde landerijen. Allerminst wenselijke situaties in de verhouding tussen predikant en gemeenteleden. De geschiedenis der kerk bevat legio voorbeelden hoe mensen “afhaakten” op grond van het pachten van landerijen in bezit van kerk of predikant.

Na het overlijden van Harmina Jans Bos op 14 maart 1863 werd de boerderij “Keerweer” in datzelfde jaar toebedeeld aan Jan Aeilts Bosma, haar weduwnaar. De boerderij in Hellum was hem in 1829 al toebedeeld. Hij werd daarmee beklemde meier* van twee boerderijen. Op 4 januari 1882 overleed hij. Het grafdicht spreekt van een haast ondragelijke smart en pijn in “zijn oude dagen”. Hij moet erg geleden hebben, zodat de dood als een verlossing moet zijn gevoeld: ‘k ben er van ontbonden. Ik heb mijn graf gevonden. Mogelijk duiden smart en pijn zowel op lichamelijk lijden als op geestelijk lijden. Hij verloor immers tweemaal een echtgenote, van wie de namen op de zerk zijn aangebracht, en ook met kindersterfte was hij niet onbekend. Was het met de dood uit voor Bosma? We weten het niet.

Grafzerken gebroeders WesterhofGrafdichten op het Tjamsweerster kerkhof laten ook een ander geluid horen, zoals op de zerken van de ongetrouwde broers Westerhof, ook landbouwers op Garreweer. Op de zerk van Hendrik Westerhof lezen we:

Het graf zal u ten rustbed strekken,
Haast Christen breekt dien morgen aan,
Dat Jezus zelf ook u zal wekken,
En gij voor eeuwig op zult staan.


Hendrik was geboren op 17 december 1873 en overleed op 12 september 1921. Op de zerk van Wolter Westerhof  werd als grafdicht aangebracht:

Het lichaam rust in ’t graf,
Bevrijd van moeite en zorgen,
En sluimert in het stof,
Tot aan de jongste morgen.


Wolter was geboren op 17 december 1876 en overleed op 24 februari 1926.

 

*  Een beklemde meier was eigenaar van huis, schuur en beplanting, de landerijen daarentegen waren niet van hem. Hij huurde, pachtte die met de bevoegdheid die landerijen te mogen bebouwen. Het is het zogenaamde beklemrecht, dat “vast en altoosdurend”, onveranderlijk en onopzegbaar is. Het recht eindigt niet met de dood van de meier, maar gaat over op de erfgenamen. Het beklemrecht kan bij de verkoop van de boerderij ook worden overgedragen. Wel is er in die gevallen een bedrag verschuldigd aan de eigenaar van de landerijen. Vaak is dat een extra jaarsom, geschenk geheten. Men moest het al heel bont maken om het beklemrecht te verliezen, bijvoorbeeld door ernstige verwaarlozing van één en ander. Beklemming kwam eigenlijk alleen voor in de provincie Groningen.