Skip to main content

Ede - Mausoleum op de Paasberg

28 april 2012

 

Overal in Nederland heeft de Tweede Wereldoorlog sporen nagelaten. In de gemeente Ede zijn enkele tastbare objecten te vinden, waaronder een Canadese tank op de Langenberg. Naast herdenkingsstenen en –plaquettes is er ook een mausoleum dat herinnert aan de strijd tegen het onrecht die 44 inwoners van Ede het leven kostte.

De Paasberg

Het beeld van de gevallen strijder door Esser bovenop het monument.

Nu zijn mausolea in Nederland niet dik gezaaid en zeker niet uit de na-oorlogse periode. Dat is niet het enige wat dit funeraire object zo bijzonder maakt. De lokatie waar het mausoleum gebouwd werd in 1945, de Paasberg geheten, kon al bogen op een ander funerair object, namelijk het gietijzeren monument voor Anna Maria Moens.

De Paasberg was voor de bouw van het mausoleum een wandelgebied dat eeuwenlang in handen was van de geërfden van de buurt Ede-Veldhuizen. In 1832 had die buurt aan de nabestaanden van Anna Maria Moens toestemming gegeven voor de bouw van een grafmonument. Dat monument is ondermeer terug te vinden op het De omgeving van de Paasberg op een Bonneblad uit 1872.Bonneblad waarop Ede in 1872 werd ingetekend. Op die plattegrond is de Paasberg duidelijk te herkennen, evenals de insnede die de Arnhemseweg hier maakt. Het bosgebied op de Paasberg wordt verder doorsneden door enkele paden en voetpaden rondom het monument.

Op een kaart uit 1900 zijn de voetpaden wat duidelijker aangegeven, maar verder is het gebied niet veranderd. Toen het aan de rand van Ede gelegen gebied aan het begin van de twintigste eeuw ten prooi dreigde te vallen aan woningbouw kwamen de geërfden in actie. Men wilde het gebied veilig stellen door het te schenken aan de gemeente. Dat gebeurde in 1928 onder de voorwaarde dat het bos benut zou worden als wandelpark en dat de weg die er over liep verhard zou worden. De gemeente De veranderingen rond 1930 zijn goed zichtbaar op een bonneblad uit 1930.heeft inderdaad één van de paden, de Vossenakker verhard. Dat is ook goed te zien op een exemplaar van een bonneblad die op gegevens uit 1930 gebaseerd is. Uiteindelijk heeft de gemeente er voor gezorgd dat het grootste deel van de Paasberg vrij is gebleven, zodat omwonenden het als een park konden gebruiken. Het wandelpark bestond vooral uit bosperceel met inheemse loofbomen en struiken in de ondergroei.

In het najaar van 1944 kapten de Duitsers bijna alle bomen op de Paasberg, waarschijnlijk in een reactie op de operatie Market Garden van de geallieerden in september van dat jaar. Er werden rondom Ede allerlei stellingen en loopgraven aangelegd, waaronder op de Paasberg. Ook werden drie gedekte ‘auto-opstelplaatsen’ gecreëerd waarvoor veel grond werd verzet. Wat men zich bij deze opstelplaatsen moet voorstellen zijn waarschijnlijk gedekte parkeerplaatsen voor pantservoertuigen aangebracht in de heuvel.

Na de bevrijding lag het gebied er desolaat bij, met her en der stronken van bomen, kuilen en rommel en soms nog een boom of struik 

Ontwerp voor het mausoleum

Ede werd op 17 april 1945 bevrijd. Een rechtstreekse verwijzing daarnaar is te vinden op het Bevrijdingsplein in het centrum van Ede. Ede werd bevrijd door troepen van de 49e Britse Infanterie Divisie, ondersteund door de Canadese Calgary en Ontario tankbataljons. Al vrij snel na de bevrijding werd het idee geboren om een blijvende herinnering in het leven te roepen aan hen die in de strijd waren gevallen. De oud-districtscommandant van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS), D. Wildeboer nam over dit idee contact op met De Nooy Sr.. Dat leidde ertoe dat ze samen een comité in het leven riepen dat zorg zou dragen voor een concrete herinnering. Direct werd gestart met een geldinzameling waarbij alle oud-illegalen werden ingeschakeld. In juni werden de eerste bijdragen op een rekening bij de Nederlandse Handel Maatschappij gezet door penningmeester Gaasbeek.

In eerste instantie was het plan om een gemeenschappelijk graf voor gevallen verzetsstrijders aan te leggen op de Paasberg. Doordat de ontvangen bedragen echter aanzienlijk hoger uitvielen dan verwacht, ontstond het idee van een mausoleum. Een dergelijk mausoleum was tot dusverre in Nederland nog nauwelijks toegepast. Bovengronds begraven in nissen werd in 1935 toegepast in galerijgraven op de algemene begraafplaats van het Limburgse Valkenburg. Mogelijk hebben de initiatiefnemers hiervan gehoord of hebben ze het zelf gezien. Het kan ook zijn dat iemand uit het comité galerijgraven had gezien in België, Italië of Spanje, maar daarover is helaas niets bekend. Eind juni kon het comité al over 18.870 gulden beschikken. Daarop werd de Edese bouwkundige Jan Brands gevraagd om een ontwerp te maken voor zo’n mausoleum. Wat Brands’ inspiratie is geweest voor zijn ontwerp is niet bekend. Mogelijk is hij met het idee van de galerijgraven en de voorhanden zijnde materialen (ondermeer betonbakken voor de grafruimten) als vanzelfsprekend op dit ontwerp gekomen. Naast Brands begon ook A. ten Ham, van de Edese boom- en rozenkwekerij al vroeg met de eerste werkzaamheden. Hij maakte in juni de eerste opmetingen ter plekke. Ondertussen had men ook de Wageningse landschapsarchitect dr. J.T.P. Bijhouwer (1893-1974) aangetrokken als adviseur.

Begin augustus 1945 was het eerste ontwerp gereed. Onder dat ontwerp staat de naam van Bijhouwer, met het onderschrift ‘adviseur’. Hoe hier het werk van Brands en Ten Ham in verwerkt was, is niet duidelijk. Eind juli ontving Bijhouwer 400 gulden vergoeding voor zijn pensionkosten. Dergelijke bedragen kon men gemakkelijk betalen want eind juli had het comité al meer dan 60.000 gulden in kas.

Op 24 september 1945 gaf de schoonheidscommissie van het Geldersch Genootschap haar reactie op het eerste ontwerp. Volgens de commissie zou baksteen met natuursteen een wat Hollandser aanzicht opleveren, maar men had begrip voor het ontwerp omdat baksteen schaars was. Voorts stelde de commissie een herverdeling van de grafnissen voor, met bredere dammen ertussen. De Het definitieve ontwerp uit mei 1946 (Tekening Gemeentearchief Ede).rechtermassa werd te hoog bevonden terwijl de linkerzijde volgens de commissie om een duidelijkere beëindiging vroeg. Het oorspronkelijke ontwerp werd daarna door Bijhouwer en Brands aangepast en vastgelegd op een nieuwe tekening. Dit ontwerp van mei 1946 is ondertekend door Brands.

Naast de punten die waren opgemerkt door de schoonheidscommissie werden ook nog een aantal andere zaken aangepast. Zo werd de tekst in de bovenrand nog veranderd. Volgens het eerste ontwerp luidde de tekst ‘Steunend op het recht streden zij voor de vrijheid’. Dat werd dus ‘Gesteund door het recht streden zij voor de vrijheid’. Op het linkervlak waren oorspronkelijk de initialen BS opgenomen, maar daar werd uiteindelijk een plaquette met het wapen van de gemeente Ede aangebracht met een dankbetuiging van de Edese bevolking. In eerste instantie was daar de ijzeren plaquette aangebracht van de Canadezen.

De grafnissen werden in drie groepen verdeeld waardoor de ritmiek wat speelser werd. De rechter massa werd lager gemaakt en daardoor ontstond het idee om daarop een beeld te plaatsen. Daartoe werd contact gezocht met de beeldhouwer Vincent Pieter Semeyn (Piet) Esser (1914-2004) die in 1946 hoogleraar werd aan de Rijksakademie in Amsterdam. In het aangepaste ontwerp van mei 1946 is het beeld van Esser al ingetekend op de rechter massa. Op het plateau voor het mausoleum waren nu ook vijf bankjes opgenomen. Achter de rechtermassa en in de massa zelf was nog een kleine functionele ruimte opgenomen met daarin een bergplaats en een watermeter. Een eenvoudige deur gaf aan de zijkant toegang tot deze ruimte.

Hoe het comité bij Esser terecht is gekomen, is niet bekend. Esser is later vooral bekend geworden als begaafd portrettist. Binnen zijn oeuvre vormt dit beeld geen topstuk, maar het is ook zeker niet zijn minste. Esser heeft het beeld specifiek voor deze plek gemaakt want het ontwerp voor het mausoleum is niet aangepast op dit punt.

Overzicht van de omgeving van het mausoleum (plattegrond getekend door Ada Wille).Het ontwerp van het plantsoen is op de nog beschikbare plattegronden slechts summier uitgewerkt. Bijhouwer heeft waarschijnlijk vooral gewerkt met wat zich in het terrein al vormde. De locatie van het mausoleum was immers al gekozen voordat hij zijn werk begon en het padenverloop is grofweg hetzelfde als dat van voor de oorlog. Bijhouwer heeft vooral op het effect van de beleving gelet. Dat blijkt ondermeer uit de versterking van het mausoleum met de taxus erachter. Ook het open terrein voor het mausoleum en de omarming van de bomen en struiken erachter en naar de zijden maken een optimale beleving van het mausoleum mogelijk. Er zijn overigens geen verdere inrichtings- of beplantingsplannen gevonden. Alleen het padenplan is nog goed te vergelijken.

Wanneer we dit werk vergelijken met ander werk van Bijhouwer dan zien we bijvoorbeeld bij de herdenkingshof in Putten dat hij daar een compleet ander concept heeft toegepast. In Ede heeft Bijhouwer vooral veel van het oorspronkelijke park intact gelaten maar er wel meer openheid in aangebracht. 

Start van de bouw

Op 27 september 1945 was al een begin gemaakt met de bouw van het monument. Daarbij lieten de in Ede gelegerde Canadezen zich niet onbetuigd. Die Canadezen waren van de 7de Canadese Infanterie Brigade die na de capitulatie van Duitsland in Ede waren gelegerd in afwachting van hun inscheping naar huis. Ze werkten niet alleen mee aan het mausoleum maar herstelden ook elders in Ede en Arnhem oorlogsschade. Een herinnering daaraan is ondermeer te vinden op het monument bij het door hen herstelde openluchttheater van Ede. Bij het mausoleum hadden de Canadezen voorafgaand aan de eerste werkzaamheden het deel van de Paasberg waar het monument met plantsoen moest komen al geëgaliseerd met hun bulldozers. Voor de bouw van de fundering en de opbouw van de grafnissen hadden ze met hun wagens stenen uit de Betuwe gehaald en grote hoeveelheden rivierzand waren door hen uit Wageningen aangevoerd. Het eigenlijke werk werd uitgevoerd door de Edese aannemer Gaasbeek.

De ingemetselde plaquette die de Canadezen achterlieten.Op 6 november namen de Canadezen officieel afscheid van Ede met een afscheidsparade. De burgemeester nam samen met kolonel A.S. Gregory de parade af. Vervolgens trok de groep naar de Paasberg waar een kleine metalen plaquette werd onthuld dat herinnerde aan de hulp van de Canadezen. Datzelfde gebeurde daarna ook bij het openluchttheater. Op 11 november verlieten de laatste Canadezen Ede.

De ijzeren plaquette die op 6 november 1945 door de Canadezen onthuld werd, was volgens de tekening van mei 1946 uiteindelijk gedacht op de zijmuur van de rechtermassa. Daar is ze echter niet terecht gekomen. In het gazon, op enige afstand van het mausoleum, is een kleine gemetselde opstand gemaakt waarop aan de voorzijde de plaquette is opgenomen. 

Formaliteiten

Terwijl al gebouwd werd aan het mausoleum, diende het comité nog allerlei formaliteiten af te handelen. De aanvraag voor de bouwvergunning was reeds gedaan door J. Brands en werd door de gemeente op 19 oktober 1945 goedgekeurd. Het te bebouwen perceel was genummerd K 6546. Niet lang daarna bleek echter dat er ook toestemming moest worden gegeven door het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (OKW). Dat was vastgelegd in het Koninklijk Besluit F.231 dat vanaf 15 oktober 1945 gold. Het comité besloot de plannen ook voor te leggen aan het Geldersch Genootschap en Het Nederlandsch Instituut te Amsterdam. Ook vroeg men toestemming van OKW met de boodschap dat men al begonnen was met de bouw door alle gulle giften. De toestemming van OKW liet enige tijd op zich wachten, maar op 20 december 1946 kwam de goedkeuring voor het ontwerp en de uitvoering.

Inmiddels waren op 27 november 1945 de eerste stoffelijke overschotten bijgezet in het mausoleum. Daartoe had men vooraf in veel gevallen eerst toestemming moeten verkrijgen van B&W in de plaatsen waar de gevallenen in eerste instantie waren begraven. Dat was allemaal zonder slag of stoot verlopen waardoor eind november 26 plaatsen in het mausoleum bezet waren. De laatste gevallene zou officieel worden bijgezet op de Rouwdag die was gepland voor 12 december 1945. 

Rouwdag

Op 12 december 1945 werd in Ede een dag van algemene rouw afgekondigd. Met een plechtige ceremonie werd het stoffelijk overschot van P.A. van Vark, als symbolische vertegenwoordiging van de overige gesneuvelden, in het mausoleum bijgezet.

De dag begon om 08.15 uur met een plechtige uitvaartmis in de Rooms-katholieke noodkerk aan de Berkenlaan. Daarna begon om 10.00 uur een rouwdienst in de NH Kerk aan de Grotestraat. In de kerk was het stoffelijk overschot van Van Vark opgebaard. Na de dienst vertrok een lange rouwstoet in de richting van het mausoleum. De stoet bestond uit soldaten, geallieerde vertegenwoordigers en allerlei hoogwaardigheidsbekleders en familie. Meer dan achthonderd mensen volgden de lijkkoets. Leden van het voormalig verzet plaatsten de kist in de laatste nog geopende nis, nagenoeg in het midden van het mausoleum. In totaal waren hiermee 27 gevallenen bijgezet.

Na 12 december zouden nog twee gevallenen toegevoegd worden waardoor het totaal op 29 kwam. In totaal zouden echter 44 gevallenen herdacht worden[1]. Vijftien gevallenen waren of elders begraven of hun laatste rustplaats was niet bekend.

Na de ingebruikname was het monument nog niet klaar en ook de omgeving moest nog aangepakt worden. Voor het plantsoen waarin het mausoleum uiteindelijk zou komen te liggen, werd het ontwerp van Bijhouwer uitgevoerd. Aan het mausoleum moest nog het bronzen beeld naar ontwerp van Esser worden toegevoegd en ook alle natuursteen moest nog aangebracht worden. 

Aanleg plantsoen en afbouw mausoleum

Al voor november 1945 had de Nederlandse Heidemij een deel van de Paasberg vrij gemaakt van stobben en het terrein weer geëgaliseerd. Dat zal met name in een ruimer gebied rondom het mausoleum zijn geweest omdat de directe omgeving al met bulldozers van de Canadezen was klaargemaakt. In ieder geval kon in het voorjaar van 1946 begonnen worden met de aanleg van het plantsoen. De Heidemij voerde de rest van de werkzaamheden uit in de loop van 1946 en leverde verder een terrein op dat weer herbebost kon worden. Staatsbosbeheer gaf de gemeente een subsidie voor de herbebossing. Het terrein voor het mausoleum werd juist open gehouden zodat hier een fors gazon met lage beplanting aangelegd kon worden.

Zoals eerder al aangegeven had Boom- en Rozenkweker Ten Ham het werk al in juni 1945 opgemeten. In de loop van de maanden daarop deed Ten Ham het opzichterswerk. Hij diende in november voor zijn werkzaamheden een rekening in bij het comité. In mei 1946 ontving het comité ook de rekening voor honderden bomen, struiken en planten, ter waarde van bijna 3.200 gulden. De lijst aan bomen en struiken bevatte ondermeer:

1.500 stuks Acer Campestra (Veldesdoorn of Spaanse Aak)

500 stuks Amelanchier Canadensus klein(Canadees krentenboompje)

400 stuks Amelanchier Canadensus groot (Canadees krentenboompje)

500 stuks Prunus Serotino (zwarte kers)

50 stuks Taxus baccata ‘Repandens’ (kruipende venijnboom)

800 stuks Rosa Rubiginosa klein en groot (Egelantier) - stekelig

50 stuks Betula Alba (zachte Berk)

200 stuks Abies cephalonica (dwergden)

300 stuks Pseudotsuga douglasii (Douglasspar)

200 stuks Sorbus aucuparia (Wilde lijsterbes)

300 stuks Gewone Accacia

Verder werd nog gesproken over gewone brem, kamperfoelie en rozen. In de archiefstukken zijn ook rekeningen te vinden van kunstmest, graszaad en eenjarige planten voor in het plantsoen. Of alles direct dat voorjaar geplant is, is niet duidelijk. Er werd immers ook nog aan het mausoleum gewerkt.

In juli 1946 leverde steenhouwerij Keuzenkamp uit Den Haag voor meer dan 12.000 gulden aan Ettringer Tufsteen en Belgisch hardsteen. Overigens waren vooraf de antecedenten van Keuzenkamp opgevraagd om te kijken of hij in de oorlog wel zuiver was geweest. Na deze levering van natuursteen kon het beeld van Esser geplaatst worden op de rechter massa, waarna het mausoleum afgewerkt kon worden voor de officiële onthulling. Het beeld van Esser had bij elkaar zo’n 15.000 gulden gekost. Het was een verbeelding van een zich half oprichtende man dat de titel ‘De gevallen strijder’ meekreeg.

Het comité had ondertussen berekend dat zij 71.935 gulden aan bijdragen had ontvangen. Van wat er over was zijn later nog andere monumenten in de omgeving van Ede gefinancierd. 

Officiële onthulling

Het mausoleum werd officieel onthuld op 2 augustus 1947 door Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Bernhard. Daarbij waren enkele duizenden mensen aanwezig. De openingsceremonie vond plaats door het wegtrekken van de Nederlandse vlag die voor het bronzen beeld van Esser was aangebracht. Hierna werd het monument officieel overgedragen aan de gemeente Ede. Vervolgens legde Prins Bernhard nog een krans aan de voet van het mausoleum, gevolgd door de commissaris van de Koningin van Gelderland namens de regering, burgemeester J.J. Boot van Ede en nog enkele hoogwaardigheidsbekleders. Hierna nam de Prins afscheid en trokken de aanwezigen langs het mausoleum.

Ondanks de overdracht aan de gemeente was de bemoeienis van het comité nog niet voorbij. Er diende ook nog afgerekend te worden. Het comité voor de gevallen strijders stelde in een schrijven in september 1948 dat de gemeente 3/5 van de aanleg van het plantsoen zou bijdragen en jaarlijks 1.000 gulden zou betalen aan onderhoud. Het antwoord van Gemeentewerken was ten dele tekenend voor wat er jaren daarna zou gebeuren: de directeur constateerde namelijk dat er sprake was van verwaarlozing van het onderhoud van het plantsoen en dat over de afspraken over de jaarlijkse financiering hem niets bekend was. Er werd hoe dan ook afgerekend en de boeken konden gesloten worden. De gemeente heeft daarna het onderhoud van het monument op zich genomen.

Het plantsoen bij het mausoleum viel al snel in de smaak bij de bevolking want bij mooi weer trof men er vaak mensen aan die zich hier kwamen ontspannen. 

Wijzigingen na 1948

Het mausoleum niet lang na de opening in 1948.De grootste wijziging die zich in de tientallen jaren na voltooiing van het mausoleum voordeed, was het aanzien. Bomen en struiken rondom het mausoleum groeiden uit tot volwassen exemplaren waardoor een compleet scherm van groen ontstond. Op een reeks van foto’s is goed te zien hoe de dennen en sparren telkens groter worden en dat de taxus die achter het mausoleum was geplant in de jaren zestig geheel over de grafwand hing. Het beplantingsvak in het gazon was halverwege de jaren zestig nog aanwezig.

In 1961 werd aan de rechterzijde van het Mausoleum een gedenksteen voor 'gevallenen overzee' geplaatst. Daartoe werd in het plantsoen een klein deel uitgespaard waar een buxushaag werd geplaatst met centraal daarvoor het monument in een klein stukje gazon.

Het mausoleum rond 1965.Terwijl het mausoleum jaarlijks op 4 mei in de aandacht stond voor dodenherdenking was het terrein de rest van het jaar het domein van de jeugd en anderen die zich aan het zicht van derden wilden onttrekken. De plek rondom het mausoleum bleek aantrekkelijk voor jeugd en anderen omdat er nauwelijks toezicht uit de omgeving mogelijk was. Dat leverde afval en onzedelijk gedrag op. Dat stelde althans in 1969 een van de bewoners die achter het monument woonde in een brief aan de gemeente. De bewoner suggereerde dat de gemeente de plantsoenendienst beter onderhoud moest laten plegen dat de prikkeldraad-versperring verbeterd moest worden. Het antwoord van Gemeentewerken was dat het een probleem was met de jeugd en dat men gezien de kosten zijn best deed. Problemen bleven zich nadien regelmatig voordoen maar volgens de gemeente diende de omgeving te blijven zoals die was.

Begin 1970 wees de Nationale Federatieve Raad van het voormalig verzet de gemeente erop dat de gebruikte natuursteen in zeer slechte staat verkeerde. Vooral op de tekstplaten was goed te zien dat de gebruikte tufsteen snel in kwaliteit terugliep. Van sommige platen was de tekst op dat moment nog maar nauwelijks te lezen. De gemeente reageerde snel en liet een onderzoek uitvoeren. Daaruit bleek inderdaad dat met name de platen vervangen moesten worden. De Gelderse Steenhouwerij kreeg de opdracht een vervangende natuursteen te vinden. Die meldde op 12 februari 1970 dat de platen vervangen konden worden door Pools Strzegom graniet voor de som van 9.100 gulden. Het was de bedoeling het werk nog uit te voeren voor de dodenherdenking van dat jaar. Dat lukte door leveringsproblemen echter niet. Pas in december 1970 kon begonnen worden met verwijdering van de verdiept liggende tekstplaten en de vervanging door graniet. Dat leverde een behoorlijk gewijzigd Een van de tekststenen die in de muur zijn opgenomen na het herstel in 1971..jpgbeeld op want in plaats van dat de platen verdiept in de wand zaten, staken ze nu juist iets naar voren. Dat had weer te maken met de afwijkende dikte van de aangeleverde platen. De heer Degens van de steenhouwerij leverde ook nog enkele kleine tekstplaten met de tekst ‘in dit mausoleum rusten onze gevallenen’. Hij wilde daarmee voorkomen dat mensen achteloos rond het monument zouden hangen zonder het respect dat men hier dient te hebben voor de doden. De werkzaamheden waren in april 1971 gereed.

In 1979 werd in de krant zelfs een gedicht geplaatst dat de teloorgang van het mausoleum verwoordde. Uit het gedicht van Ben Verduijn bleek dat er op het gazon gevoetbald werd en dat men regelmatig de ballen tegen de grafnissen kon zien vliegen. In een reactie op het gedicht werd nog meer treurnis uitgesproken. De gemeente reageerde hierop met het plaatsen van een prikkeldraadraster over de lage aanplant aan de rand van de straat.

De klachten waren van velerlei aard want in 1985 kreeg de gemeente klachten over het opgeschoten groen rondom het plantsoen. De schrijvers meenden dat het uitzicht vanaf de Paasberg verminderd was en dat het onderhoud van het monument onverzorgd was. De gemeente antwoordde dat het afschaffen van chemische onkruidbestrijding daar debet aan was en dat met de bezuinigingen er geen andere mogelijkheden waren. Het groen dat zo opgeschoten was, stond veelal op particuliere grond, zo meldde de gemeente nog.

In het najaar van 1986 werd door het bedrijf Voegwerk van Milt uit Lunteren onderhoudswerk gedaan aan het monument. In een opdrachtbevestiging is te lezen dat er gereinigd werd en dat de natuursteen (ten onrechte marmer genoemd) geïmpregneerd werd. De wijze waarop dat is gedaan, staat niet vermeld.

In de jaren negentig van de 20ste eeuw werden de hellingbanen aangelegd die toegang geven aan rolstoelgebruikers en andere bezoekers die moeilijk ter been zijn. Over de aanleg daarvan, maar ook over wijzigingen in de beplanting is in het archief of in andere bronnen bij de gemeente niets terug te vinden. 

Huidige staat

Terwijl uit archiefstukken weinig meer blijkt van de laatste aanpassingen aan en rond het monument, is het ter plekke duidelijk dat die in de loop der jaren toch wel hebben plaatsgevonden. De meest in het oog lopende verandering is de eerder genoemde hellingbaan die aan beide zijden is toegevoegd. Aan de rechterzijde is hiervoor het meest gewijzigd aan het monument. Weliswaar geheel in stijl, maar toch opvallend. In de omgeving en in het plantsoen vallen vooral de gele prullenbakken sterk op. Deze passen niet echt binnen deze omgeving.

Totaal overzicht van het mausoleum vandaag de dag (foto Ada Wille).In de beplanting is ook het een en ander gewijzigd. Zo is de lage beplanting in het gazon verdwenen. In het bosplantsoen staan struiken die niet op de oude beplantingslijst stonden, zoals hulst en opvallend veel rododendrons. Wanneer of waarom die aangeplant zijn, is niet te achterhalen. Van de paden die ooit door het plantsoen liepen, evenwijdig aan het mausoleum, is de rechter grotendeels dichtgegroeid en fungeert de linker als een uitgetrapt vluchtpad.

Recent is ook het hardsteen van de vlaggenmast hersteld en is mogelijk een nieuwe voet voor de mast aangebracht. Opvallend, na de laatste klachten geplaatst, zijn de bordjes op het gazon voor het mausoleum. In een weinig passend ontwerp staat een duidelijke boodschap: Mausoleum / Begraafplaats van verzetsmensen / uit de tweede wereldoorlog / Toon respect / en betreedt het grasveld niet.

Het mausoleum zelf oogt goed van een afstand. Dichterbij zijn her en der nog sporen van eerdere ingrepen te vinden die moesten voorkomen dat men op het monument kon klimmen. Verroestte schroefogen herinneren daaraan op het dak van de rechter massa. Nader bekeken is de Ettringer tufsteen in goede staat, maar is het voeg- en metselwerk op bepaalde punten slecht. Links van het mausoleum is een laag vertrapt hekje te vinden. Ook is hier door frequente betreding een paadje ontstaan dat toegang geeft tot de achterzijde van het mausoleum.

In 2009 heeft de gemeente Ede een waardering laten maken door een funerair deskundige. Daaruit kwam naar voren dat het mausoleum mogelijk bescherming verdiende als rijksmonument. De gemeente Ede heeft daarna inderdaad deze status aangevraagd en de aanvraag is daarna erkend door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Op 12 juli 2013 is het mausoleum met plantsoen ingeschreven in het monumentenregister onder nummer 532041.

Rijksmonument

Grafmonument van Anna Moens met het mausoleum op de achtergrond.Dat het mausoleum annex gedenkmonument op de Paasberg is opgenomen op de lijst van beschermde rijksmonumenten is zeer terecht want het monument is op bijzondere wijze tot stand gekomen en heeft ook een unieke verschijningsvorm. Het is een toonbeeld van de Wederopbouw die na de oorlog plaatsvond. Daarnaast was de keuze voor een mausoleum niet een alledaagse. Mausolea komen in Nederland weinig voor en het concept werd op dergelijke wijze in 1945 alleen toegepast in Valkenburg (Limburg). De wijze van begraven van gevallenen uit de Tweede Wereldoorlog vond meestal op traditionele wijze plaats, terwijl op het graf een eenvoudige steen werd geplaatst. Alleen al door dit afwijkende concept is het mausoleum in Ede uniek te noemen. De ligging van het mausoleum, midden in (en onderdeel van) een openbaar park, maakt het geheel ook bijzonder. Ede kende al een begraafplaats in een openbaar park (grafmonument Anna Moens), maar buiten Ede zijn dergelijke plekken nauwelijks of niet te vinden. Wel zijn elders grafmonumenten op openbare plekken geplaatst, maar het graf is daarbij in de meeste gevallen niet meegenomen.

 

Literatuur

  • Bok, L.A.H. Mausoleum Ede. Waardestellend onderzoek en advies beheersmaatregelen, Amsterdam 2009.
  • Juli 2009Lagerwij, Vincent en Gert Plekkringa; Ede 1940-1945, Barneveld 1985.
  • Oldenburger-Ebbers, Carla S. e.a.; Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschaps-architectuur. Deel Oost en Midden. Gelderland, Utrecht, Rotterdam 1996
  • Schreuders, L.C.; Uit de geschiedenis der buurt Ede-Veldhuizen, Ede 1958.
  • Stenvert, Ronald; Monumenten in Nederland, Gelderland, 2000
  • ‘Het monument op de Paasberg onthuld’, in: Het Nieuwsblad voor de gemeente Ede, 6 augustus 1947.
  • Tuinier, Jan Durk; Herinneringen voor de toekomst, (Utrecht, Stichting Comité Nationale Feestdagen Gemeente Ede en Stichting Vredeseducatie, 1995);
  • Ede in beeld (Ede 1999).

 

Bronnen

(aanwezig in het Gemeentearchief Ede)

  • Archieven
    • Archief "Comité Mausoleum, 1945-1960", archiefnr. 98, twee dozen, omvang 0,4 mtr, nog geen toegang beschikbaar.
    • Documentatieverzameling
      • map 5.25
      • Dossiermap STA/19557 1946-1963
      • Dossiermap STA/19558 1958-1959
      • Dossiermap STA/19556 1969-1985
      • Dossiermap STA/19555 1970-1986

 

Websites 

 

Met dank aan het Gemeentearchief Ede, ondermeer voor het ter beschikking stellen van kaartmateriaal en foto’s.

 

 

 

Aangepast: 27 december 2020

Nieuw op de website


Pieneman, Jan Willem

29 september 2024
~Kunst & Cultuur

Als bloemen bij het graf - Garsthuizen

15 september 2024
~Als bloemen bij het graf