Skip to main content

Scheveningen - Ter Navolging

10 januari 2010

De eerste openbare buitenbegraafplaats in Nederland, dat wil zeggen de eerste bewust buiten de bebouwde kom aangelegde begraafplaats, vinden we in Scheveningen. Bij de aanleg lag de begraafplaats ver weg van de bebouwing in de duinen.

Gedenkteken Abraham Perrenot (foto René ten Dam)

Vandaag de dag is de begraafplaats echter geheel omgeven door bebouwing. De stichter van de begraafplaats, mr. Abraham Perrenot (1726 - 1784), zou de begraafplaats niet meer herkennen in deze omgeving. Het initiatief van Perrenot met de naam Ter Navolging vond daadwerkelijk navolging in onder andere Tiel, Diemen, Hilversum en Katwijk. 

Stichting van de begraafplaats

In 1776 hield de geschiedkundige Adriaan Kluit (1735-1809) een rede, waarin hij de regeringen veroordeelde, die een 'zoo schandelijke als verfoeilijke gewoonte' in stand houden' om de lijken der dooden in de meestgeheiligste plaatzen, in de talrijkste bijeenkomsten der menschen in den grond te laaten verrotten'. In 1777 werd de rede gepubliceerd en de ideeën van Kluit vonden onder andere hun weerklank bij Mr. Abraham Perrenot. Deze Zwitser was werkzaam aan het stadhouderlijk hof in Den Haag als Raad van de Nassause Domeinen. Hij stelde een geschrift op tegen het begraven binnen de bebouwde kom met de titel Over de begrafenissen binnen de Steden en Kerken. Hij diende in 1777 een verzoek in bij de Gecommitteerde Raden van Holland met het verzoek om in de zogenaamde ToegangspoortGrafelijksduinen een particuliere begraafplaats te mogen aanleggen. Nog datzelfde jaar beschikten de Gecommitteerde Raden gunstig op het verzoek van Perrenot. Hij kreeg de beschikking over een stuk duingrond ter grootte van negen vierkante roeden, gelegen ten westen van de Scheveningsche weg niet ver van het dorp Scheveningen. De jaarlijkse erfpacht bedroeg drie schelling per roede. In de loop van 1778 werd het terrein, op een hooggelegen duin, geschikt gemaakt om te fungeren als begraafplaats. Er werden vijftien kelders gemetseld en vanwege het stuiven van het duinzand werd de begraafplaats omgeven met een muur van bijna drie meter hoog. Aan de oostzijde werd in het midden van de muur een poort gebouwd met boven de doorgang de woorden "In hoop van Navolging". 

In gebruikname en groei van de begraafplaats

De eerste begrafenis vond twee jaar na de aanleg plaats. Op 11 mei 1780 werd Johanna Isabella Adelaïde Singendonck begraven, een kind nog. Haar ouders betaalden ƒ 23,10 voor de grafrechten. Voor een volwassene was het bedrag ƒ 25,-. Met de gelden uit de grafrechten werden de onderhoudskosten van de begraafplaats betaald. In datzelfde jaar volgden nog drie begrafenissen, waaronder die van Pieter Antonie baron De Huybert, heer van Kruiningen.
Vier jaar na de eerste begrafenis werd Perrenot zelf bijgezet op de begraafplaats. Op zijn zerk werd een Latijnse tekst aangebracht, die in het Nederlands als volgt luidt: "Mijn rottende overblijfselen moeten verre van de stad liggen; daar ik levend vermeed iemand te benadelen, wens ik zulks ook na mijn dood niet te doen". De zerk van Perrenot is verdwenen maar dezelfde tekst is vandaag de dag te lezen in het Latijn en het Nederlands op een gedenkplaat op een van de muren.
In 1792 werd de begraafplaats al te klein. Onder dezelfde voorwaarden als in 1777 stelden de Gecommitteerde Raden wederom een stuk grond beschikbaar. Het aantal grafkelders, dat ondertussen al was gegroeid tot 30 kon daardoor worden uitgebreid tot 72 grafkelders. Tegelijk werd om het ommuurde gedeelte een pad aangelegd dat met houtgewas werd afgezet.
Gedenkteken Betje Wolff en Aagje Deken (foto René ten Dam)In de loop van de negentiende-eeuw rukte de bebouwing van Scheveningen en 's-Gravenhage op en raakte de begraafplaats ingesloten door woonhuizen en andere gebouwen. In 1864 werd op een van de hoeken een bakstenen vertrek aangelegd met een plat dak. Dit diende als wachtkamer en berging voor gereedschappen. De voorzijde, waarin ook de toegang was gemaakt, kreeg een afgeronde gevel, wat een zeer karakteristiek uiterlijk opleverde. In 1885 werd een tweede vertrek gebouwd, identiek aan de eerste. Dit vertrek diende als lijkenhuisje en later als ontvangstruimte.
In de loop van de negentiende eeuw was de begraafplaats behoorlijk in trek en een aantal bekende personen vonden hier hun laatste rustplaats, waaronder Elisabeth Wolff (1738-1804), Agatha Deken (1741-1804) en G. Groen van Prinsterer (1801-1876). De graven van de vriendinnen Wolff en Deken zijn geruimd, maar direct rechts van de ingang is aan de binnenzijde hun epitaaf in de muur gemetseld.

De beheerders van de begraafplaats konden met weinig geld de begraafplaats onderhouden. De steeds terugkerende werkzaamheden op de begraafplaats en het onderhoud van gebouwen, hekken en muren konden voor weinig geld worden uitbesteed. Jaar op jaar kon de begroting sluitend worden gemaakt. Uit de jaarlijkse onderhoudskosten die de gebruikers van de kelders opbrachten kon alles betaald worden. In de loop van de jaren werd een groot aantal kelders tegen een afkoopsom voor eeuwig gesloten. De afkoopsommen werden op rente gezet. De opbrengsten daaruit werden vervolgens weer aangewend voor het onderhoud.
Na de Eerste Wereldoorlog stegen de lonen en prijzen van grondstoffen fors. Echter nog niet in die mate dat de exploitatie van de begraafplaats in gevaar kwam. Vanaf de jaren zeventig was de rek echter uit de begroting waardoor het onderhoud steeds meer terugliep. Verval en sluiting dreigden, wat onder andere bij een Urnenkeldersaantal belangstellenden leidde tot het oprichten van een stichting om de begraafplaats voor verval te behoeden. Tegelijkertijd werd van andere zijde eveneens een poging ondernomen om de begraafplaats voor sluiting te behoeden. De Scheveninger Leendert Jol, destijds directeur van uitvaartonderneming 't Statenhuys te 's Gravenhage, trok zich het lot van Ter Navolging aan. Hij liet hier in 1976 een doodgeboren kind begraven waardoor voorkomen werd dat de begraafplaats binnen tien jaar zou mogen worden geruimd. Hierna kwam het herstel en werden er weer nieuwe graven uitgegeven. Door aan de buitenzijde van de muur urnenkelders te maken en in een rozenperk asurnen bij te laten zetten, ontstond er weer financiële armslag. De begraafplaats is ondergebracht in een stichting met de toepasselijke naam Stichting Ter Navolging. 

Huidige situatie

Vandaag de dag ligt Ter Navolging allang niet meer vrij in de duinen. De omgeving is veranderd in een drukke wijk met doorgaande wegen, woningen en kantoren. Achter een smeedijzeren hekwerk, naast een bankgebouw voert een schelpenpad omhoog naar de begraafplaats. Aan het eind van het schelpenpad is in 1993 een modern hek aangebracht naar een ontwerp van de kunstenares Leontine Liefferink. Achter dit hek is de hoge muur te zien die de begraafplaats omgeeft met in het midden de toegangspoort. In deze poort geeft een smeedijzeren hekwerk toegang tot de begraafplaats.

Begraafplaats (foto René ten Dam)Via een smal klinkerpad kan men tussen de zerken doorlopen. Bijna net zoals in een kerk. Aan de muren hangen zelfs epitafen net als in kerken. Zij herinneren aan hen die er ooit begraven zijn, maar waarvan het graf al heel lang is geruimd.
Waar de oude zerken verdwenen zijn liggen nu nieuwe. Vanwege de hernieuwde belangstelling werden 19 kelders opnieuw uitgegeven. De nieuwe zerken vallen op doordat ze meer gepolijst zijn dan de oude. De oude zerken die verwijderd werden liggen op stapels naast de begraafplaats. Een bijzondere zerk, zoals die van Pieter Antonie baron De Huybert uit 1780, is aan de buitenzijde tegen de muur geplaatst.

 

Literatuur & bronnen

  • Raak, Cees van, Dodenakkers. Kerkhoven, begraafplaatsen, grafkelders en grafmonumenten in Nederland; 1995; blz. 215-216.
  • Oldenburger-Ebbers, C., Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur, deel West, Noord-Holland en Zuid-Holland; 1996; blz. 413-414.
  • Begraven & begraafplaatsen. Monumenten van ons bestaan; Kok, Henk L.; 1994, blz. 89.
  • Hulsman, Rita, De Terebinth, Reeks Funeraire cultuur - Den Haag; 2001, blz. 33-38
  • Tot in eeuwigheid. Op reis langs luisterrijke begraafplaatsen; Hoek, Sietse van der; 1994, blz. 164-168

 

Internet

Aangepast: 25 december 2020

Nieuw op de website