Artikelen
Tijdens zijn leven maakt ieder mens vele uitvaarten mee. En hoe ouder hij wordt, hoe meer crematies en begrafenissen hij jaarlijks bijwoont. Andreas Schelfhout, ooit journalist en af en toe auteur, schetst in een korte serie columns onder de titel “Dies irae” (Dag van gramschap, dag van toorn) doden uit zijn verleden.
Kaimana
Op 17 augustus 1962 staakte in Nederlands Nieuw-Guinea de strijd tussen de Nederlandse strijdkrachten en de gevechtstroepen van Kopassus, de infiltranten uit Indonesië. Direct werd begonnen met het afvoeren van militaire voorraden, zware wapens, munitie, apparatuur en wat niet al. De legeringsplaatsen werden onttakeld, zo ook het vliegveld Utarom bij Kaimana waar ik in die periode samen met mijn mortierpeloton was ingezet.
De dag voor de mortieren zouden worden ingepakt en opgehaald, deden we een poging de voorraad granaten weg te schieten. Dat lukte niet, het waren er veel en veel te veel. Ter hoogte van de loodsen brachten de stuksbemanningen de vier stukken aan de rand van het strand in stelling. Op een zandbank een eind uit de kust plaatsten we een leeg olievat, het doel. Iets anders konden we niet vinden. Alle soorten vuren werden uitgeprobeerd tot snelvuur aan toe. Daarbij lukte het ieder stuk om de tiende granaat af te vuren terwijl de eerste nog niet op het doel was ontploft. Veertig granaten hingen aldus seconden in de lucht om uiteindelijk bij het vat een aanhoudende explosie te veroorzaken. Apocalyps now!
Tijdens zijn leven maakt ieder mens vele uitvaarten mee. En hoe ouder hij wordt, hoe meer crematies en begrafenissen hij jaarlijks bijwoont. Andreas Schelfhout, ooit journalist en af en toe auteur, schetst in een korte serie columns onder de titel “Dies irae” (Dag van gramschap, dag van toorn) doden uit zijn verleden.
Varkenshaasjes
Mijn vader. Andreas Schelfhout. Bob. Paardendresseur. Hij stierf op 31 maart 1999, 83 jaar oud. In de dagen voor zijn dood kreeg hij nauwelijks meer lucht. Een leven met paarden werd met stallongen betaald. Klakkend met zijn tong dirigeerde hij de verpleegsters, die alles wat hij bedoelde nog begrepen ook.
Op zijn ziekbed was hij druk geweest met het ontwerpen van een nieuw, erotiserend circusnummer op de muziek van Je t’aime moi non plus. Met conté vulde hij, op de hielen gezeten door de eeuwigheid, gehaast blad na blad met wervelende, witgetuigde Friese paarden, bereden door vrijwel naakte, wulpse danseressen. Pijlen en lijnen bepaalden de richting van de bewegingen, de routes door de piste. Hijgend zwoegde hij tot zijn leven verdween in een onbedaarlijke hoestbui door het verstikkende krijtstof en de bladen, opgeschrikt als duiven, wild door de ziekenhuiskamer dwarrelden.
Tijdens zijn leven maakt ieder mens vele uitvaarten mee. En hoe ouder hij wordt, hoe meer crematies en begrafenissen hij jaarlijks bijwoont. Andreas Schelfhout, ooit journalist en af en toe auteur, schetst in een korte serie columns onder de titel “Dies irae” (Dag van gramschap, dag van toorn) doden uit zijn verleden.
Kandelaars
In de diepe duisternis van de Tweede Wereldoorlog ligt bonpa Louis heel erg bleek en dood op het bed in de eetkamer tussen witte bloemen. Hij wordt slechts aangelicht door sputterende kaarsen op bronzen kerkkandelaars. Boven zijn hoofd hangt aan de muur het grote schilderij waar hij iedere dag - zoals hij zelf zei - wel aan had ‘geknoeid’: het leven van Maria volgens de evangelist Lucas in zoveel taferelen tussen de takken van een grote boom. Stil staan we hand in hand met papa vanuit de schaduw te kijken, mijn broer en ik. In de gang horen we bonma haar stem verheffen tegen de kapelaan van de parochie.
Het noorden van Nederland is rijk aan begraafplaatsen. In de drie Noordelijke provincies, Groningen, Fryslân en Drenthe zijn er in totaal meer dan 1.000 begraafplaatsen. Dat is bijna een kwart van het totaal aantal begraafplaatsen in Nederland. En dat terwijl in de genoemde provincies net iets meer dan 10% van de Nederlandse bevolking woont.
Tijdens zijn leven maakt ieder mens vele uitvaarten mee. En hoe ouder hij wordt, hoe meer crematies en begrafenissen hij jaarlijks bijwoont. Andreas Schelfhout, ooit journalist en af en toe auteur, schetst in een korte serie columns onder de titel “Dies irae” (Dag van gramschap, dag van toorn) doden uit zijn verleden.
Sonder-Festvorstellung
Als een kleine prins loop ik met mijn lange, blonde haren in een groenfluwelen pakje met kanten kraagje witte bloemblaadjes strooiend voor een zwarte kar met ratelende wielen uit. Naast mij loopt mijn broer, maar in roodfluweel. Op de bok zit mijn vader. Hij heeft zijn circusuniform aan en een driekanten steek op zijn gepruikte hoofd. Hij knalt met zijn zweep en trekt tegelijk aan de rem. De paarden met zwarte schabrakken mogen niet te snel gaan, het moet waardig blijven. Maar papa wil wel indruk maken. In de gitzwarte, hoogglanzende, met zilverkleurige ornamenten versierde kist, ligt, weet ik, een Franse luchtacrobate.
Nederlands-Indië, nu Indonesië, was bijna 350 jaar lang een kolonie van Nederland. Vanaf het begin van de zeventiende eeuw werden op strategische plaatsen langs de kust handelsposten gevestigd. Niet altijd ging dat zonder slag of stoot, waarbij velen sneuvelden.
De eerste gesneuvelden in de Atjeh-oorlog werden begraven dicht bij de monding van de Kroëng Atjeh [1]. Maar met de definitieve verovering van Kotta Radja in 1874 werd besloten aldaar een permanente militaire begraafplaats in te richten. Als lokatie werd een stuk terrein gekozen, ten zuid-westen van de kraton, waar zich al enige zeer oude sultansgraven bevonden. Zo was daar onder andere een sultanszoon begraven met de naam Phoë-teu-tjoet. Phoë-teu betekent meester, heer of vorst, en tjoet betekent jong of klein. Na verloop van tijd veranderde de naam in Peutjoet.
Nederlandse grafmonumenten binnen de muren van het Vaticaan
Vaticaanstad, het bolwerk van de katholieke macht en tevens de kleinste onafhankelijke staat ter wereld. Eeuwenlang zijn hier beslissingen genomen die bepalend zijn geweest voor de ontwikkeling van Europa en de rest van de wereld. Ook heden ten dage geniet het Vaticaan veel aanzien bij miljoenen Christenen over de hele wereld. Met meer dan twee miljoen bezoekers per jaar is het Vaticaan met zijn Sint Pietersbasiliek dan ook één van de drukst bezochte bezienswaardigheden van de stad Rome. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het hier het grootste deel van het jaar erg druk is met duizenden pelgrims en toeristen van over de hele wereld.
Te midden van deze drukte, ten zuiden van de Sint-Pietersbasiliek, ligt het Campo Santo Teutonico. Dit is het kleinste kerkhof van Rome dat ligt binnen de muren van het Vaticaan maar eigenaardig genoeg geen eigendom is van het Vaticaan. Op het terrein liggen vooral Duitsers en enkele Belgen en Nederlanders begraven die deel uitmaken van het Broederschap van de Heilige Maagd Maria. Lidmaatschap van dit broederschap staat open voor Duitse, Nederlandse en Vlaamse katholieken die woonachtig zijn in Rome of omgeving. Niet de nationaliteit maar de moedertaal is hierbij het criterium voor toetreding. In 2008 telde het broederschap circa 100 leden, deze leden bezitten ondermeer het recht om begraven te mogen worden op dit kerkhof dat dateert uit circa 1400.
Op 27 maart 1977, aan het eind van een mistige zondagmiddag, vond de grootste vliegramp ooit plaats. Iets over vijven botsten twee Boeing 747’s op het vliegveld Los Rodeos op Tenerife op elkaar. Een van de jumbo’s was het KLM-vliegtuig “Rijn” met 248 mensen aan boord. In het andere vliegtuig, een PanAM-toestel, bevonden zich 394 mensen. Slechts 70 mensen uit het laatste vliegtuig overleefden de ramp. Van hen overleden later nog eens negen mensen. In totaal kwamen 583 mensen om het leven bij deze ramp. In Nederland kwam het nieuws van de ramp als een mokerslag aan. Het hele land was direct in rouw gedompeld en de vraag die door ieders hoofd schoot, was hoe dit in hemelsnaam had kunnen gebeuren. Wat was er mis gegaan?
Nu meer dan dertig jaar later is de fysieke herinnering aan de ramp aan het vervagen. Velen kennen de ramp alleen nog van de literatuur, het internet en de documentaires op tv die de ramp belichten. Voor de mensen die op deze dag hun dierbaren verloren, zal de dag echter in het geheugen gegrift blijven staan. Hele families kwamen om bij de ramp. Op Westgaarde, de begraafplaats die toen nog maar enkele jaren bestond, werd na de ramp door KLM een grafveld ingericht voor slachtoffers. Een eenvoudig monument houdt hier de herinnering levend. Ook elders in Nederland zijn op tientallen begraafplaatsen monumenten te vinden met daarop de overlijdensdatum van 27 maart 1977. Niet op alle grafmonumenten wordt verwezen naar de ramp op Tenerife. Een aantal doet wel. Verderop een klein overzicht.
De ramp
De 27e maart 1977 was een wat koude en grauwe dag. In de avonduren werd Studio Sport plotseling onderbroken voor een extra nieuwsbulletin: een vliegramp op de luchthaven Los Rodeos op Tenerife. Twee Boeing’s 747 waren op de grond met elkaar in botsing gekomen en één van de vliegtuigen was een KLM-toestel. Al snel werd duidelijk dat er veel slachtoffers waren gevallen.
Het toestel van de KLM was van Amsterdam onderweg naar Las Palmas. Het andere toestel, een Boeing 747 van PanAm, was van Los Angeles via New York naar Las Palmas vertrokken. Tijdens de vlucht naar Las Palmas kregen beide gezagvoerders de opdracht naar Tenerife uit te wijken omdat op de luchthaven van Las Palmas een bom was ontploft en er melding was gemaakt van nog een bom. Uitwijken naar Tenerife was de enige optie.
Na enkele uren wachten stonden beide toestellen weer klaar voor vertrek naar hun eindbestemming. In de tussentijd was de irritatie over het oponthoud bij beide bemanningen behoorlijk opgelopen. De vrees dat de wettelijk voorgeschreven rusttijden zouden worden overschreden, leidde tot veel stress. Op de achtergrond had de bemanning ook de druk van het bedrijf. Het zou de KLM immers handenvol geld kosten als hun passagiers en de driehonderd wachtenden op Las Palmas in hotels zouden moeten worden ondergebracht. Ook de bemanning van de PanAm wilde zo snel mogelijk weg omdat er veel passagiers aan boord zaten die dezelfde avond nog per cruiseschip uit Las Palmas zouden vertrekken. De PanAm was al klaar, maar werd nog geblokkeerd door het KLM- toestel dat voor hen stond. De bemanning van dit toestel had besloten de kist nog af te tanken zodat ze na Las Palmas direct konden doorvliegen naar Amsterdam. Eén minuut voor vijven rolde de KLM de startbaan op. Omdat er veel vliegtuigen waren uitgeweken naar Tenerife, konden beide jumbo’s niet gebruik maken van de taxi-baan. Die stond vol met wachtende toestellen.
Het KLM-vliegtuig moest eerst de startbaan afrijden om aan het eind van de baan een ‘backtrack’ te maken. Dat betekende een rit naar het eind van de baan om daar 180 graden te draaien, klaar om op te stijgen. De bemanning wist dat achter hen het PanAM toestel dezelfde route zou volgen om halverwege de taxibaan op te draaien. Terwijl de beide jumbo’s over de startbaan rolden, verloor de verkeerstoren het zicht op de vliegtuigen vanwege mist. Bij het eind van de startbaan draaide de KLM-jumbo en maakte zich gereed voor de start. Uit het terugluisteren van de voice-recorder en de gesprekken met de verkeerstoren bleek later dat de KLM-jumbo feitelijk al begonnen was aan de start zonder een ‘take off clearance’, een startpermissie. Dat was mogelijk het gevolg van een radiostoring of een andere interpretatie van de berichtgeving. Op dat moment rolde de PanAm Boeing nog op de startbaan. Die had eigenlijk afslag 3 moeten nemen, maar had die afslag gemist. De bemanning had die afslag niet logisch gevonden omdat het betekende dat men de jumbo een tweetal hele scherpe bochten had moeten laten maken. Wat er daarna gebeurde, is een samenloop van omstandigheden die uiteindelijk een tropische vakantie tot een hel maakte.
Terwijl het KLM-toestel snelheid maakte, was de PanAm-jumbo bij de 4de afslag gekomen. Op dat punt had het KLM toestel nog onvoldoende hoogte waardoor het met bijna 250 kilometer per uur de PanAm jumbo raakte. Met de wielen van het hoofdlandingsgestel en motor nummer 4 crashte het KLM-vliegtuig op de andere jumbo. Door de klap schoof het PanAm-toestel opzij en brak er onmiddellijk brand uit. Het KLM-toestel sloeg zo’n 150 meter verderop tegen de baan en schuurde daarna nog zo’n 300 meter door. De volle brandstoftanks ontploften en niemand in het toestel had ook maar een kans om ongedeerd het vliegtuig te verlaten.
In de KLM jumbo vonden 248 mensen de dood, in De PanAm boeing vielen 326 doden, 55 raakten gewond en 15 bleven ongedeerd. Van de gewonden overleden later nog eens negen passagiers aan hun verwondingen. Dat bracht het totaal aantal doden voor het Amerikaanse toestel op 335.
Ontelbare doden
Na het ongelooflijke ongeluk, het redden van de overledenen en het blussen van de branden bleef er op de startbaan een slagveld achter. Tussen de verkoolde resten van de vliegtuigen lagen nog honderden lichamen en verspreid over een groot terrein hun bezittingen en andere resten van de vliegtuigen. De bergingsploegen begonnen daarna met het bergen van de verkoolde slachtoffers, soms alleen nog verbrande botten, zo heet was de brand die de duizenden liters kerosine veroorzaakte. De stoffelijke overschotten werden overgebracht naar een hangar op het vliegtuig ter identificatie. Die identificatie startte op maandagavond na de ramp door een team van de rijkspolitie die inderhaast was ingevlogen. Al snel bleek dat de identificatie een moeilijke klus zou worden doordat veel lichamen onherkenbaar verbrand waren. Later zou blijken dat toch zo’n 80% van de slachtoffers geïdentificeerd kon worden.
De eerste identificatie moest volgens de Spaanse regels binnen 48 uur plaatsvinden. Dat was de regel die gold voor lichamen die naar het buitenland zouden gaan. Zou dat niet lukken dan kon het zijn dat er lichamen begraven moesten worden op het eiland. Als eerste werden de lichamen genummerd en beschreven aan de hand van alle nog herkenbare kenmerken op het lichaam zoals sieraden, horloges en andere opvallende zaken. Ook werden de lichamen op lengte geschat en het geslacht vastgesteld, voor zover dat mogelijk was. Vier Nederlandse tandartsen werden ingevlogen om aan de hand van de gebitten nadere gegevens over de identiteit te verkrijgen.
Na deze eerste identificatie werden de lichamen gebalsemd en vervolgens in een loden binnenkist gelegd die vervolgens in een houten kist gaat. Vanaf de hangar werden de kisten per vrachtwagen naar de haven gebracht om ze van daar per schip naar Las Palmas over te brengen. Vandaar konden de kisten per vliegtuig naar Nederland worden vervoerd. Zolang de landingsbaan in Tenerife niet gebruikt kon worden, was dat de enige manier om de lichamen naar Nederland te krijgen. Het identificatieteam kreeg echter wat meer tijd omdat er simpelweg niet genoeg formaline, verband en watten voor het balsemen voorhanden zijn.
Woensdagochtend 30 maart zat het werk erop, in zoverre dat alles klaar was voor het afwerken van de tweede fase in Nederland.
Vrijdagochtend 1 april werden de kisten aan boord van een coaster gebracht die ze naar Las Palmas zou brengen. Daar stonden al een DC-8 en een DC-9 van de KLM klaar om de slachtoffers naar Nederland te brengen.
In de vroege ochtend van zaterdag 2 april kwamen de stoffelijke resten van alle 248 lichamen aan op Schiphol. Omdat de identificatie nog niet gereed was, werd een hangar op Schiphol ingericht om het werk af te maken. Ondertussen was in Nederland zelf al het onderzoek opgestart om bij nabestaanden, medici en juweliers zoveel mogelijk gegevens te verzamelen die de identificatie zouden doen versnellen. Het lag op dat moment in de bedoeling om de identificatie op 5 april gereed te hebben. Dit met het oog op de begrafenis van de slachtoffers op 7 april, de dag voor Goede Vrijdag, een dag waarop geen rooms-katholieke begrafenissen plaats kunnen hebben. Voor de begrafenis van de slachtoffers die niet elders begraven zouden worden, had de KLM een gemeenschappelijk grafvak op de Amsterdamse begraafplaats Westgaarde geregeld. Nabestaanden van geïdentificeerde slachtoffers hadden de keuze om hun dierbaren in dit grafvak te laten bijzetten of in een privé-graf op Westgaarde of elders. Ze konden ook kiezen voor een crematie met bijzetting van de as op het gemeenschappelijke vak, elders op Westgaarde of een plaats naar keuze. Verstrooiing van de as op Westgaarde of elders was ook mogelijk.
Alle slachtoffers werden na de definitieve identificatie op Schiphol opnieuw gekist. De doden werden opgebaard in een uniforme, blank-eiken kist, zoals die ook bij een herdenking op woensdag zichtbaar zou zijn. Die woensdagochtend kwam vast te staan dat de identiteit van 137 van de 248 slachtoffers onomstotelijk vast was gesteld. De niet geïdentificeerde slachtoffers zouden in ieder geval op Westgaarde begraven worden. Later zouden door nader onderzoek nog eens 67 slachtoffers geïdentificeerd worden. Dat betekent dat uiteindelijk 70 slachtoffers nimmer geïdentificeerd zijn.
Begrafenis
Op woensdagmiddag 6 april kwamen zo’n 1.700 directe nabestaanden bijeen in de hangar op Schiphol om daar een herdenkingsbijeenkomst bij te wonen. In de hangar stonden in totaal 232 kisten. Van 16 slachtoffers had de familie de kist al laten overbrengen naar de eigen woonplaats om daar te worden begraven. Op dat moment waren 137 lichamen geïdentificeerd. Op de bijeenkomst spraken ondermeer de KLM-president Orlandini en premier Den Uyl. Tussendoor werd gezongen door het KLM-mannenkoor.
Donderdag 7 april vond op de begraafplaats Westgaarde de uitvaart plaats van een groot deel van de slachtoffers. Westgaarde was door de KLM gekozen vanwege de centrale plaats, dicht bij Schiphol. Westgaarde is dan nog een relatief nieuwe begraafplaats die naast allerlei voorzieningen ook de ruimte had voor een graf voor zoveel slachtoffers.
Van ’s-ochtends negen uur tot vier uur in de middag namen meer dan 20.000 mensen afscheid. In een lange rij stonden 170 kisten opgesteld, verdeeld naar geïdentificeerde en ongeïdentificeerde lichamen. Vele kransleggingen volgden en na het voorbij trekken van alle belangstellenden waren de kisten bedolven onder de bloemen. Op deze donderdag werden 140 slachtoffers bijgezet in het grafvak. Ook elders op de begraafplaats werden slachtoffers begraven en enkele werden op een later tijdstip verstrooid.
Van de 331 slachtoffers uit het PanAm toestel konden uiteindelijk 114 lichamen niet meer geïdentificeerd worden. Zij werden op 27 april 1977 in Westminster (Orange County) in Californië ter aarde besteld. Zo’n 2.000 belangstellenden woonden de plechtigheid bij. Op de begraafplaats is tevens een herdenkingsmonument opgericht.
Monument(en)
Al snel na de ramp legde de KLM contact met de Dienst van Algemene Begraafplaatsen en Crematoria van Amsterdam. Er diende op korte termijn een groot aantal vierkante meters vrij te komen voor waarschijnlijk 210 slachtoffers. Dat was op dat moment de gedachte bij de KLM. Verdeeld over zeventig graven zou 250 m2 volstaan. Na overleg nam de KLM de rechten op het hele grafvak 5, bij elkaar 400 m2. In eerste instantie werd het recht op dit vak voor tien jaar gevestigd, maar al kort daarna verlengde de KLM de rechten met nog eens tien jaar. Op het graf wilde de KLM een monument neerzetten om de plek te markeren. Het werd een eenvoudig kunstwerk van de kunstenaar A.Th. Molendijk. Die hakte uit één brok wit graniet een enorme ronde tafel met aan de voorzijde “Tenerife 27 maart 1977”. Rondom werd een vlak betegeld met flagstones en ingesloten met een lage granieten rand met daarop koperen naamstroken. Rondom het 20 bij 20 meter grote grafvak werd een hoge taxushaag geplant, passend bij de ontwerp-opvattingen van die tijd. In de borders werd gevarieerde beplanting aangebracht zodat deze het hele jaar een afwisselende aanblik zou geven.
Bij het monument worden nu 123 overledenen herdacht. De 125 andere slachtoffers zijn begraven of verstrooid op andere grafvelden op Westgaarde dan wel elders in Nederland, en soms ook daarbuiten begraven of verstrooid.
De naam Tenerife met het jaartal 1977 leeft nog steeds bij veel mensen. Hoe duidelijk dat ook vermeld staat op het monument op Westgaarde, het komt bij de andere grafmonumenten in het land nauwelijks voor. Bij een klein onderzoek werden de graven van 38 slachtoffers gevonden die elders waren begraven. Omdat veel slachtoffers bij elkaar werden begraven, gaat het om 19 grafmonumenten. In slechts vijf gevallen wordt vermeld dat degenen die er begraven zijn, omgekomen zijn bij de ramp op Tenerife. Bij bijna de helft wordt helemaal niets vermeld van de ramp, noch de naam Tenerife genoemd. Waarschijnlijk zou zoiets vandaag de dag ondenkbaar zijn.
Of de verspreide grafmonumenten, als kleine herinneringen in het land, zullen blijven voorbestaan is niet duidelijk. Ook is niet duidelijk of er eventueel al graven geruimd zijn. De KLM heeft de rechten van alle graven van slachtoffers verlengd en bekostigd, voorzover de nabestaanden daar mee instemden. Voorlopig zal het monument op Westgaarde er nog wel even liggen. Toen de grafrechten in 1997 en 2017 afliepen, heeft de KLM telkens de rechten verlengd voor twintig jaar.
Jaarlijkse Herdenkingen
Elk jaar komen er op Westgaarde nabestaanden bijeen. Er wordt dan namens de KLM en de stichting Nabestaanden Slachtoffers Tenerife een bloemstuk gelegd. Die stichting is opgericht op initiatief van een van de nabestaanden met het doel om in 2002 een herdenking te organiseren en om een monument op Tenerife te realiseren. Volgens de stichting ontbrak een monument voor alle slachtoffers van de ramp. Op 27 maart 2007 kwam dat monument er op Tenerife. Op initiatief van de Stichting werd die dag een Internationaal monument onthuld. Tegelijk vond voor het eerst in de geschiedenis een officiële Internationale herdenkingsplechtigheid plaats, ter nagedachtenis aan deze grootste vliegramp in de geschiedenis. Het monument staat op de Mesa Mota in de gemeente San Cristóbal de La Laguna.
Het monumentale kunstwerk, gemaakt door de kunstenaar Rudi van de Wint (1942-2006), is een achttien meter hoge wenteltrap. Het heet heel toepasselijk ‘Stairway to Heaven’. De treden van het kunstwerk lijken door te lopen naar het oneindige, maar ze worden plotseling afgebroken. Het kunstwerk staat op een plateau met uitzicht op het vliegveld waar de ramp zich voltrok. Voor het monument staat een eenvoudige tekstplaat. Daar staat in drie talen (Spaans, Engels en Nederlands) waarom dit monument hier werd opgericht. De inauguratiedatum staat er ook bij. Het geheel maakt een heel open indruk omdat het uitzicht indrukwekkend is vanaf deze plek.
Met de uitstraling van het monument, hoog op de berg Mesa Mota, wordt de gebeurtenis van inmiddels alweer tientallen jaren geleden recht gedaan. Het monument staat los van de plek waar de slachtoffers begraven zijn en heeft daarmee ook een andere betekenis gekregen dan dat op Westgaarde.
Opdat we nooit vergeten…
De grootste luchtramp ooit met meer dan vijfhonderd slachtoffers mag niet uit ons collectieve geheugen verdwijnen. Het feitelijk tastbaar in stand houden van de graven van de slachtoffers helpt daarbij. Boeken, internet en documentaires kunnen het verhaal wel vertellen maar het tastbare kunnen ze nooit vervangen. Niet alleen het monument op Westgaarde is zo’n tastbare herinnering, ook al die kleine enkele grafmonumenten op verschillende begraafplaatsen zijn dat. Ze zijn als verwijzing naar een van de meest vreselijke gebeurtenissen uit het naoorlogse Nederland van belang om behouden te worden. Niet omdat ze prachtig zijn, niet omdat de mensen belangrijk waren, maar omdat met die monumenten hun verhaal verteld kan worden. Zeker voor hen wier leven zo vroeg, zo abrupt werd beëindigd.
Literatuur
- Reijnoudt, Jan en Niek Sterk; Tragedie op Tenerife. De grootste luchtramp – optelsom van kleine missers, Kampen 2002.
- Leeuwarder Courant; diverse artikelen vanaf 28 maart tot 28 april 1977.
Internet
- Jan Heinemans 'De grootste ramp' 12 oktober 2000 op: NRC Webpagina's (geraadpleeg 5 oktober 2022)
- Stichting Nabestaanden Slachtoffers Tenerife (geraadpleegd 5 oktober 2022)
- 'Grootste vliegramp uit de geschiedenis op Tenerife' op: Aviacrash.nl (geraadpleegd 5 oktober 2022)
De vermissing
Op 22 augustus 1900 is Marietje Kessels te laat om de heilige mis van half acht bij te wonen. Wel bezoekt ze de door pastoor George van Zinnicq Bergmann (1851-1910) gegeven catechismusles van 8 uur. Omdat het een schitterende, zonnige dag is, zal 's middags de ezel voor de wagen worden gespannen om een ritje te gaan maken. Echter, het is woensdag en dan heeft ze pianoles van kerkorganist Gerard Schellekens. Die zal eerst toestemming gevraagd moeten worden om de les te verzuimen.Half elf verlaat zij het ouderlijk huis om die toestemming te gaan vragen en gelijktijdig een brief van haar ouders te posten. Verschillende mensen hebben haar in de richting van de op 300 meter gelegen Heilig Hartkerk zien lopen. Bij de kerk, ter hoogte van de zij-ingang, steekt ze schuin over in de richting van het tegenover de kerk gelegen café/koffiehuis De Zwarte Ruiter. De eigenaresse van dit etablissement ziet hoe Marietje zich in de ruit spiegelt en met haar hand door haar haar strijkt. Plotseling draait Marietje zich om en kijkt in de richting van het kerkportaal waar een man staat die naar het 11- jarige kind kijkt. Om de brief te posten zou Marietje linksaf moeten slaan. Niemand heeft haar echter meer levend gezien, bij Gerard Schellekens is zij niet geweest en de brief is nooit aangekomen….
Maria Catharina Wilhelmina wordt op 2 maart 1889 geboren. Het gezin Kessels bestaat uit vader Mathijs J.H. Kessels (1858-1932), oprichter en directeur van de Koninklijke Nederlandsche Fabriek van Muziekinstrumenten, moeder Maria Philomena Kessels-Crijns (1863-1941) en zes kinderen waarvan Marietje het derde kind is. Na 1900 zouden nog 3 kinderen geboren worden. Maria werd in huiselijke kring Mia genoemd maar in Maria's dagelijkse leven noemde ieder haar Mientje. Een jaar later in de rechtbank van Breda omschreef vader Mathijs zijn dochter als "een opgeruimd, meegaand kind, tegen iedereen vriendelijk en zeer vroom van aard". Het welgestelde gezin bewoonde de "Villa Cecilia".
Het zoeken
Mathijs Kessels is die 22e augustus 's morgens om 9 uur voor zaken met de trein vertrokken. Moeder Kessels gaat om 12 uur naar de stad om boodschappen te doen. Bij terugkomst, een uur later, vraagt ze aan het 22-jarige dienstmeisje Cato van de Sande waar Mia is. Het blijkt dat Mientje niet van haar tocht naar de pianoleraar is teruggekeerd. Een onderzoek bij de dichtbij wonende grootouders wijst uit dat ze daar niet is. Woonhuis, tuin en naastgelegen fabriekspand worden doorzocht. Als ze ook daar niet wordt gevonden is dat aanleiding Cato op pad te sturen om in de omgeving te gaan zoeken. Cato doet navraag in De Zwarte Ruiter. Over de man in het portaal wordt dan nog niet gesproken en bij Schellekens is ze niet geweest. Een aantal mensen zegt haar wel gezien te hebben. Cato loopt de kerk binnen maar als Marietje daar ook niet blijkt te zijn begeeft ze zich naar het stadscentrum. Om half vier doet ze op het politiebureau aangifte bij commissaris Hermanus Caarls (1835-1916). Ondertussen heeft mevrouw Kessels elf arbeiders uit de fabriek naar de stad gestuurd om te zoeken, zonder resultaat, waarna ze pastoor George W.J.M. van Zinnicq Bergmann (1851-1910) van de vermissing in kennis stelt. Deze laat zijn huishoudster nogmaals de kerk doorzoeken en gaat zelf in de catechismuskamer kijken waarna hij zich naar de Villa Cecilia begeeft om de moeder gerust te stellen. Om half zes worden nog zes kantoorbedienden van de fabriek naar het centrum gestuurd. De pastoor doorzoekt samen met mevrouw Kessels en twee kapelaans, Völker en Berkvens, nogmaals de kerk.
Commissaris Caarls wacht om 6 uur 's avonds op het station op de aankomst van Mathijs Kessels. Om 7 uur geeft deze zijn tweehonderd werknemers vrijaf met het verzoek de stad te doorzoeken. Ook buiten de stad wordt massaal gezocht. Beken en meertjes worden doorwaad, alle toegestroomde tips worden nagetrokken maar midden in de nacht moet men concluderen dat het kind onvindbaar is. Dat tenminste 8 personen die avond tegen tien uur licht in de kerk hebben zien branden, wat ongewoon was, wordt pas later bekend.
De volgende dag, donderdag, worden onder leiding van commissaris Caarls zoektochten gehouden. Ieder gerucht, hoe onwaarschijnlijk ook, wordt onderzocht. Het geheel gebeurt nogal ongecoördineerd en hoewel Caarls meent steeds dichter bij de oplossing te komen valt hem te verwijten dat hij geen aandacht heeft besteed aan de directe omgeving, de wijk Noordhoek en vooral niet aan de Heilig Hartkerk. In de avonduren worden door vader Kessels, commissaris Caarls en pastoor Van Zinnicq Bergmann de resultaten besproken en besloten vanaf nu alle tips even te laten rusten en de volgende morgen een nauwkeurige zoektocht in Noordhoek te houden. "Het woonhuis, alle woningen, tuinen en zo voort, stap voor stap".
Donderdags hoort een kantoorbediende van Kessels, Hendrik van de Put, van een collega dat 's woensdags tussen elf en half twaalf de deur die vanuit het zijportaal van de kerk toegang geeft tot de wenteltrap naar het verwulfsel, had opengestaan. 's Avonds om 7 uur ging Van der Put samen met de koster, Johan van Isterdaal, via de wenteltrap naar het verwulfsel. Later, tijdens het proces, zou Van der Put verklaren dat zij vluchtig links en rechts van de loopplank kijkend hadden gezocht; ze hadden verwacht dat het kind nog in leven zou zijn en zich dan wel zou laten horen.
Vrijdag, de 24estart de voorgenomen nauwkeurige zoektocht in Noordhoek. De arbeiderswoningen worden bezocht en er wordt navraag gedaan. Niet echter in de Heilig Hartkerk met zijn verwulfsel, kelder, tuin, sacristie, consistoriekamer en pastorie. Om half negen verschijnt schilder August Mutsaers. Hij moet wat klein schilderwerk aan de kerk verrichten. Met Antonius Boink, een koperslager die op het dak aan het werk is, bespreekt hij de verdwijning wat hen doet besluiten de kelder aan een onderzoek te onderwerpen. Boink gaat naar beneden, Mutsaers wacht boven aan de trap. Geen resultaat. Inmiddels is de kerk het middelpunt van een burgerzoekactie geworden, de politie houdt zich afzijdig. Twee arbeiders, Vlamings en Swaans, vragen Mutsaers met hen naar het verwulfsel te gaan. Swaans en Mutsaers zoeken langs het pad boven de zijbeuken, de 17-jarige Vlamings kijkt links en rechts langs het pad aan de lange zijde. Hun poging levert niets op.
Er is een briefkaart ontvangen waar in bedekte termen de pianoleraar/kerkorganist Gerard Schelllekens als verdachte wordt aangewezen. Petrus Schilder en zijn 20-jarige dochter Gerarda hebben zich 's ochtends bij commissaris Caarls gemeld met de mededeling dat zij vanachter de schutting die hun tuin afscheidt van de straat en naast het café De Zwarte Ruiter en tegenover de kerk is gelegen, op woensdagmorgen om ongeveer half elf zes of zeven keer hebben horen gillen. "Als afkomstig van een kind dat wordt mishandeld". Dat is voor commissaris Caarls aanleiding naar de kerk te gaan waar hij de schilder August Mutsaers ontmoet. Met hem wil hij de kerk doorzoeken. Mutsaers is nerveus en zegt dat ook want "Ik heb rust noch duur". Weet je dan iets van het kind? Ja, ik weet veel. Bij de zij-ingang, in het portaal wil Mutsaers zijn verhaal doen maar, verklaarde Caarls later in de rechtbank "Ik achtte die plaats minder geschikt". Ze betreden de ruimte achter de torendeur waar in een nis verscholen Mutsaers een deel van zijn materialen en gereedschappen bewaart. Ook hier wil Caarls niet aanhoren wat Mutsaers te vertellen heeft. Na een stuk de wenteltrap te zijn opgegaan zegt Caarls "Nu kunt gij spreken". Mutsaers vertelt dat koster Van Isterdaal het meisje op straat heeft aangesproken en het in de kerk heeft gebracht. In de nis waar ik mijn gereedschap bewaar liggen enige kledingstukken van het kind. Caarls gaat, na de nis heel vluchtig te hebben bekeken zonder daar kleren te hebben gezien, de kerk in waar hij Van Isterdaal verzoekt met hem mee te gaan. Ze begeven zich naar de Villa Cecilia. Daar aangekomen blijkt naast vader Kessels ook pastoor Van Zinnicq Bergmann aanwezig te zijn.
Caarls zegt dat de koster het kind woensdagmorgen om half elf heeft gezien. De pastoor vraagt "Zo, waar dan. Ik zag haar bij de kerk. Ze liep van de kerk naar hier". Caarls wijst naar de koster en met harde stem zegt hij "Mijnheer pastoor, dit is de moordenaar van het kind. Hij heeft het kind vermoord" waarop Van Isterdaal repliceert "Dat is sterk, commissaris, daarmee zult u wel abuis hebben". Met niet meer wetenschap dan de informatie die Mutsaers hem heeft gegeven en hij zelfs de kleding van het kind niet heeft gezien, arresteert commissaris Caarls koster Van Isterdaal.
De vondst
Diezelfde vrijdag, 24 augustus 1900, om 7 uur 's avonds beginnen vijf personen een nieuwe zoektocht in de kerk. Commissaris Caarls, de inspecteurs Soentjes en Meijvaart, wachtmeester der marechaussee Ammerlaan en Jacob Heemskerk die de vier politiefunctionarissen zal begeleiden. Hij is opzichter geweest bij de bouw van de kerk. Eerst wordt het beneden gedeelte van de kerk doorzocht. Na 72 treden en 27 laddersporten komt het gezelschap op het verwulfsel aan. Ze onderzoeken de hoeken waar de bogen samen komen en de trechters beneden bij de pilaren. Eén van hen stapt telkens bij een trechter met één been op de welving van het verwulfsel terwijl hij door een tweede wordt vastgehouden om zich te kunnen voorover buigen om bij het licht van een omhoog gehouden lantaarn in de 7 meter lager gelegen nis te kunnen kijken. Ze zijn hier ruim een uur mee bezig als wachtmeester Ammerlaan halverwege de noordkant het levenloze lichaam van het 11-jarige meisje ziet liggen. Twee jaar later legt Heemskerk voor de rechtbank in Breda de volgende verklaring af: "Het lijkje lag met het hoofd omlaag, de handen boven het hoofd, het linkerbeen gestrekt en het rechterbeen opgetrokken. Aan de neus was wat bloed te zien. Het lijkje was geheel ontkleed. Alleen de benen waren door zwarte kousjes bedekt. Om de hals was een wit kledingstuk gesnoerd." Het meisje was verkracht alvorens zij werd vermoord.
Moeder Philomena is totaal overstuur naar bed gegaan waar haar oudste dochter Henriëtte en Philomena's zuster, eveneens Henriëtte geheten en aan wie de brief was gericht die Mientje zou posten, haar trachten te troosten. Philomena geeft te kennen behoefte te hebben aan woorden van troost van pastoor Van Zinnicq Bergmann. Deze vervoegt zich weldra bij Philomena waar blijkt dat hijzelf in een toestand van schrik en verdriet verkeert. In zijn kerk en door zijn koster is een gruwelijke daad verricht. "Och mevrouw, het kindje is gelukkig en voor u is het een troost dat u een Engel in de hemel hebt gewonnen. Maar voor mij is het erger. Ik heb alles verloren. Er is geen troost voor mij".
De man voor wie er geen troost meer is, kwam na 4 jaar gymnasium in 's Hertogenbosch tot het inzicht dat hij priester wilde worden. Hij zet zijn studie voort aan het klein seminarie. Twee jaar later wordt hij toegelaten tot het seminarie in Haren waar hij in 1872 het tonsuur en mindere orden ontvangt. Na nog drie jaar wordt hij tot priester gewijd waarna hij in Rome zijn studie afrondt met de titel Doctor Theologie. Kapelaan in Eindhoven en een professoraat aan het seminarie waar hij zijn studie had aangevangen brengen in januari 1897 een opdracht om in Tilburg een nieuwe parochie te stichten. Hij doet dat zeer voortvarend wat leidt tot de vervulling van zijn levensdroom, de bouw van de Heilig Hartkerk in 1897. Die droom wordt een nachtmerrie door de ontwijding van zijn kerk door de moord op een kind. Aanleiding zichzelf hierdoor te bestempelen als een man voor wie er geen troost meer is.
De verdachten
Na de arrestatie van koster Van Isterdaal legt Mutsaers een aantal verklaringen af. Verklaringen die niet in zijn voordeel werken, integendeel hij komt hierdoor in een verdacht licht te staan. Onder anderen verklaart hij dat Van Isterdaal hem een pakje heeft gegeven dat hij maar moest laten verdwijnen. Hij heeft het echter mee naar huis genomen en in een kist bewaard. Na deze verklaring gaat de politie dit pakketje bij hem thuis ophalen. Het blijken wat kleertjes van Marietje te zijn, bijeengehouden door de bandjes van een boezeroentje. Dit is aanleiding om ook Mutsaers vast te zetten.
De verkrachting van en de moord op Marietje Kessels werden alom in Nederland met afschuw ontvangen. Algemeen was men van mening dat hier sprake was van grove schending van drie onaantastbaar geachte normen: a. een moord op een kind, b. de schending van het 5e gebod en c. de ontwijding van een kerk. De roep naar herinvoering van de in 1870 afgeschafte doodstraf werd veelvuldig gehoord.
Marietje's dood had tot gevolg dat er een aantal bidprentjes in omloop kwamen. Een van deze prentjes toont Maria gezeten in een ezelswagentje, kijkend over haar linker schouder. Daaronder de tekst "Ik zal u wederzien Joan. XVI, 22". Aan de andere zijde staat een tekst in verzen. Er bestaat wel een tiental variaties in bidprentjes.
De processen en de conclusie
Het zou in dit bestek te ver voeren verslag te doen van de zittingen van de arrondissementsrechtbank in Breda (juni 1901) en van het gerechtshof in 's Hertogenbosch (juni 1902). Vermeldenswaardig is nog dat koster Van Isterdaal op 29 december 1900, nog voor het begin van het proces bij de arrondissementsrechtbank, wegens gebrek aan bewijs in vrijheid werd gesteld. Schilder August Mutsaers werd zowel in Breda als in 's Hertogenbosch na talloze chaotische getuigenverklaringen wegens gebrek aan bewijs vrijgesproken. Gedurende de zittingen in Breda en in 's Hertogenbosch kwamen een aantal vragen naar voren waar voor de beantwoording pastoor Van Zinnicq Bergmann voorgeleid had moeten worden. Dat is nagelaten. Ook is nooit een onderzoek ingesteld in de consistoriekamer en andere verblijven in het kerkgebouw noch is het verblijf van de pastoor aan een inspectie onderworpen. Een aantal niet aan de clerus verbonden kranten noemden de processen klassenjustitie veroorzaakt door de toenmalige macht van de kerk in het rooms-katholieke zuiden van het land. Zowel tijdens de processen als daarna rezen een aantal ernstige verdenkingen tegen pastoor Van Zinnicq Bergmann. De schrijver Ed Schilders reconstrueert alle voorvallen en zet ze in hun juiste verband. In zijn boekMoordhoek wordt dit nauwkeurig en uitgebreid uit de doeken gedaan. Daaruit mag de conclusie getrokken worden dat de pastoor met grote waarschijnlijkheid de dader is geweest en koster Van Isterdaal zijn medeplichtige door het lichaampje te verbergen.
De begrafenis
Nadat haar stoffelijk overschot in de kerk was gevonden werd het een dag later in een verzegelde kist overgebracht naar het Gasthuis in de Gasthuisstraat. Op dinsdag 28 augustus 1900 om 10 uur 's morgens vangt de plechtige uitvaartdienst aan in de Heilig Hartkerk. Het lichaam wordt overgebracht door een lijkkoets getrokken door vier in het zwart gehulde paarden. Voor de lijkkoets loopt het voltallige personeel van de muziekinstrumentenfabriek van vader Kessels voorafgegaan door twee werknemers die een grote krans van witte bloemen dragen. De krans is versierd met linten, op één daarvan staat: Aan de lieve kleine martelares Maria Kessels. Dan volgen de in het wit gestoken school- en klasgenootjes van Mientje. Zij dragen bloemen, palmtakken en kruisbeelden. Achter de lijkwagen loopt de diep bedroefde familie. Er klinkt klokgebeier en langs de route staat een menigte van mensen die een kruis slaan of bidden. In heel Noordhoek zijn veel mensen op de been. De in rouwfloers gehulde kerk is tot de laatste plaats bezet. De dienst wordt geleid door pastoor Van Zinnicq Bergmann en zijn kapelaans Völker en Berkven. Een koor zingt het Requiem van Perosi. Na de mis begeeft de stoet zich naar het r.k. kerkhof 't Heike aan de Bredaseweg 45 waar de kleine kist in graf A 11/45 wordt neergelaten.
Na een spontaan ontstane inzamelingsactie onder de Tilburgse burgers is later een marmeren monument op haar graf geplaatst voorstellend een door een kind omarmd kruis. De tekst onderaan het kruis luidt "Ave Spes Unica" (Wees gegroet, enige hoop). Op de deksteen is gegraveerd:
Aan
Maria Catharina Wilhelmina
KESSELS
geb 2 maart 1889
overl 22 augustus 1900
UIT INNIGE DEELNEMING
Ik ben gestorven
om voor God te leven
Op 22 augustus 2000 was de 100-jarige concessie van het graf verlopen. Het Carrara-marmer is inmiddels behoorlijk aangetast.
Staande voor Marietje's graf bevindt zich ter linker zijde de laatste rustplaats van vader Mathijs, moeder Philomena en de kinderen Josephine (1893-1952) en Hendrik (1903-1965). Aan de rechter zijde het graf van haar zuster Henriëtte (1887-1964), echtgenoot Joseph Horbach (1880-1918) en hun zoon Ruud (1916-1965).
Graf Caarls en Van Zinniq Bergmann
Precies achter het graf van Marietje is het graf van commissaris Hermanus Caarls.
Een tiental meters ter linker zijde van Marietje’s graf in de richting van 8 uur is pastoor Van Zinnicq Bergmann bijgezet. Op de sluitsteen staat:
Mgr. Dr. G. van Zinnicq Bergmann
Geh. kamerheer van Z.H. Paus Pius X
Oprichter en pastoor van de parochie
H. Hart Tilburg
geb te ’s Bosch 5 jan 1851
aldaar overl 6 nov 1910
Bid voor hem en gedenk zijn arbeid
en zijne liefde
1 THESS 3
Johannes van Isterdaal overleed in 1960 in Den Haag, August Mutsaers overleed in hetzelfde jaar op 86 jarige leeftijd in Dongen.
Literatuur
- Ed Schilders: Moordhoek. De moord op Marietje Kessels in een katholieke kerk (1988)
Grafcoördinaten
- N 51.33.358 E 005.04.595
Header: H. van der Sloot / collectie Regionaal Archief Tilburg. Op de foto links, Marietje en rechts van haar, haar zusjes.