Skip to main content

Artikelen


Geschreven: 22 juli 2009
Aangepast: 30 juli 2016
Auteur: René ten Dam
Categorie: Dood en begraven van het Huis van Oranje-Nassau

 

In de, van oorsprong twee in gebruik zijnde, grafkelders in Leeuwarden zijn achtereenvolgens de volgende personen bijgezet.
(achtereenvolgens geboorte- en sterfdatum en datum van bijzetting)

 

1. Anna van Oranje-Nassau, echtgenote van Willem Lodewijk
05-11-1563 13-06-1588 onbekend
 
2. Graaf Willem Lodewijk van Nassau, stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe
13-03-1560 31-05-1620 13-07-1620
 
3. Graaf Maurits van Nassau-Dietz, zoon van Ernst Casimir
1619 1628 onbekend
 
4. Gravin Elisabeth Friso van Nassau-Dietz, dochter van Ernst Casimir
25-11-1621 20-09-1628 onbekend
 
5. Graaf Ernst Casimir van Nassau-Dietz, dochter van prins Frederik Hendrik
22-12-1573 02-06-1632 13-01-1633
 
6. Graaf Hendrik Casimir I van Nassau-Dietz, stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe (1632-1640)
13-01-1612 12-07-1640 07-01-1641
 
7. Sofia Hedwig van Brunswijk, echtgenote van Ernst Casimir
20-02-1592 23-01-1642 20-03-1642
 
8. Willem Frederik, 1e vorst van Nassau-Dietz. Stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe.
07-08-1613 31-10-1664 25-12-1664
 
9. Sofia Hedwig, prinses van Nassau-Dietz
30-07-1664 13-01-1667 onbekend
 
10. Albertina Agnes van Oranje-Nassau, echtgenote van Willem Frederik.
09-04-1634 24-05-1696 05-07-1696
 
11. Willem George Friso, erfprins van Nassau-Dietz, zoon van Hendrik Casimir II
24-06-1685 25-06-1686 18-07-1686
 
12. Hendrik Casimir II, 2e vorst van Nassau-Dietz. Stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe.
18-01-1657 15-03-1696 28-03-1697
 
13. Johan Willem Friso, prins van Oranje, 3e vorst van Nassau-Dietz. Stadhouder van Friesland en Groningen.
04-08-1687 14-07-1711 25-02-1712
 
14. Doodgeboren dochter van prins Willem IV
1739 1739 onbekend
 
15. Anna, prinses van Oranje-Nassau, dochter vanprins Willem IV
15-11-1746 29-12-1746 onbekend
 
16. Marie Louise van Hessn-Kassel, echtgenote van Johan Willem Friso
07-02-1688 09-04-1765 13-06-1765
 

 

Literatuur

  • Dr. A.W.E. Dek, Genealogie van het vorstenhuis Nassau; Zaltbommel, 1970

 


Geschreven: 22 juli 2009
Aangepast: 13 mei 2018
Auteur: Hendrik ten Hoeve †
Categorie: Dood en begraven van het Huis van Oranje-Nassau

 

'Hier werd het overschot van 't stoflijk deel bewaart,
Der Vorsten, die hun Goed, nog Bloed, hebben gespaart,'


De Grote Kerk, als Dominicanerklooster het oudste gebouw en een van de belangrijkste monumenten van Leeuwarden, is ook als begraafplaats bijzonder. Naast vele andere notabele Leeuwarders hebben de voorouders van ons huidige koningshuis hier hun laatste rustplaats gevonden. Hoewel de grafkelder niet toegankelijk is voor publiek is het 'bovengrondse' in ieder geval een deel van het jaar vrij toegankelijk en de moeite van het bekijken zeker waard.

 

De geschiedenis van de grafruimten vanTombe_Nassaus de Friese stadhouderlijke familie begint in 1588. Op 13 juni van dat jaar overleed prinses Anna, dochter van Willem van Oranje. Ze was in 1587 getrouwd met haar neef, de Friese stadhouder Willem Lodewijk van Nassau. Haar lichaam werd bijgezet in een grafkelder in het koor van de Grote Kerk. Later liet Willem Lodewijk boven de kelder een tombe van zwart marmer plaatsen, waarop in wit albast Anna als gisant - als bovengrondse dubbelganger - kwam te liggen. Stadhouder Willem Lodewijk stierf in 1620. Hij werd naast zijn vrouw in de grafkelder bijgezet. Ter herinnering aan hem werd tegen de noordmuur van het koor een groot monument opgericht. Het werd ontworpen door Pieter Hendricksz. de Keyzer, zoon van de beroemde Hendrick de Keyzer.
Willem Lodewijk werd als stadhouder opgevolgd door zijn broer Ernst Casimir. Hij sneuvelde in 1632 bij het beleg van Roermond waar hij door een kogel in het hoofd werd getroffen. Men vervoerde zijn gebalsemd lichaam naar Leeuwarden, waar bijzetting in de grafkelder plaatsvond. Bij de restauratie van de Grote Kerk in de jaren 1972-1978 werd zijn schedel met een gaatje erin aangetroffen. Op 21 juli 1640 besloot de magistraat van Leeuwarden tot uitbreiding van de grafkelder in westelijke richting. De nieuwe kelder kwam een halve meter hoger te liggen dan de oude. Willem Frederik, stadhouder van 1640 tot 1664, zijn vrouw Albertina Agnes en een dochtertje, Sophia Hedwig werden hierin bijgezet.
Toen stadhouder Hendrik Casimir II op 15 maart 1696 stierf, bleek er opnieuw te weinig ruimte in de grafkelder te zijn. Weduwe Henriëtte Amalia van Anhalt-Dessau gaf toen opdracht deze in westelijke en zuidelijke richting te vergroten. De nieuwe kelder kon echter niet in gebruik genomen worden omdat er voortdurend water in stond. De prinses kreeg daarom toestemming het barenhok van de Grote Kerk, de tegenwoordige consistoriekamer, te verbouwen tot een 'sepulture'. In deze bovengrondse grafruimte werd op 18 maart 1697 Hendrik Casimir II bijgezet. Zijn lichaam had toen meer dan een jaar bovengronds opgebaard gestaan in het Stadhouderlijk Hof.
Johan Willem Friso, na de dood van Koning-Stadhouder Willem III, prins van Oranje, verdronk op 14 juli 1711 bij de Moerdijk. Pas op 25 februari 1712 volgde bijzetting in de sepulture. Maria Louise van Hessen-Kassel, bijgenaamd Marijke Muoi, was het laatste lid van de Friese stadhouderlijke familie dat in de Grote Kerk werd bijgezet. Zij stierf op 9 april 1765 en op 13 juni vond 'met grote statie' de bijzetting plaats.
De inrichting van koor en sepulture was zodanig dat er gesproken kon worden van een soort mausoleum. Over de sepulture deelt J. Van den Bosch in zijn beschrijving mee, dat het een met een gewelf gedekt vertrek was: 'Rondom verciert en behangen, met de Wapenen, Ornament en Gedenktekens, dewelke bij de Plegtige Lijkstatiën zijn gebezigt.'
Van de oorspronkelijke inrichting en opstelling is niets bewaard gebleven. Bij de omwenteling in 1795 door de komst van de Fransen werden in de Grote Kerk grote vernielingen aangericht. Van een 'fluwelen revolutie' was in Leeuwarden zeker geen sprake. Op 1 augustus 1795 werd begonnen met het leeghalen van het koor. Mogelijk was het de bedoeling alles ordelijk te laten verlopen, maar de zaken liepen uit de hand. Door een woedende menigte werden de graftombes in het koor vernield. In 1837 werd de voormalige sepulture verbouwd tot kerkeraadskamer.

Koning Willem II woonde in 1841 met zijn familie tijdens een bezoek aan Leeuwarden een dienst bij in de Grote Kerk. Hij toonde belangstelling voor de stadhouderlijke grafkelder met de stoffelijke resten van zijn voorouders. De kerkvoogden besloten daarom een onderzoek in te stellen. Bij de opening op 24 september 1842 bleek hij vol water te staan. Nadat het water weggepompt was, vond men o.a. veel 'verspreide overblijfselen', kisthout en twee doodkisten die nog redelijk intact waren. Volgens een op 28 januari 1845 getekend procesverbaal waren het de kisten van Maria Louise en Hendrik Casimir. De grafkelder werd schoongemaakt en gewit. Vervolgens werden er 'twee groote vorstelijke doodkisten' getimmerd. In de ene kist werden de overblijfselen van Maria Louise gelegd. De andere kist werd in drie compartimenten verdeeld waarin de beenderen botje bij botje gelegd werden. De dertien gevonden doodshoofden werden in het eerste compartiment gelegd, in de andere twee kwamen de overige beenderen. Eveneens werden in de kelder geplaatst de gevonden 'defecte helmetten, stokken en steenstukken'.
Het opknappen van de grafkelder vond tegelijkertijd plaats met de restauratie van de Grote Kerk in 1842-1843. Toen werd het koor door een wand met grote ramen van de rest van de kerk gescheiden. In plaats van grafkapel werd het koor een ruimte, die men gebruikte als bergplaats en toegang tot de kerk. Een houten luik dekte de toegang van de grafkelder af.
Pas in 1948 kwam daar verandering in. Ter gelegenheid van het gouden regeringsjubileum van koningin Wilhelmina werden stappen ondernomen om te komen tot een grondige restauratie van het koor. Architect ir. J.J.M. Vegter maakte een plan. Het luik werd vervangen door een houten 'tombe' waarin de toegang tot de grafkelder werd ondergebracht. Van de tien volwassenen, die in de grafkelder waren bijgezet, werden nieuw gemaakte wapenborden rondom in het koor opgehangen. De tombe werd in 1948 vervaardigd ter vervanging van het vernielde grafmonument van Anna van Oranje. De eikenhouten tombe werd in samenwerking met de fa. R. Romkes gemaakt door de fa. P. Gerbenzon en Zn., beiden te Leeuwarden.
Qua vorm herinnert het monument aan de vernielde marmeren tombe van Anna van Oranje. De in 1842 in de kelder gevonden wapenstenen werden erop aangebracht. Aan het hoofdeinde staat het wapen van Willem de Zwijger en achterop, in vertaling: 'Want het leven is mij Christus en het sterven gewin' - Filip. 1 vs 21.
Op de steen aan het voeteneinde is een vrouwelijk alliantie-wapen afgebeeld met daarop heraldisch links het wapen van Willem Lodewijk en rechts het wapen van Anna van Oranje. Het opschrift aan de achterzijde luidt, in vertaling: 'Nadat mijn huid aldus geschonden is, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen' - Job 19 vs 26.
Aan weerszijden van de tombe werden de zestien kwartierwapens gesneden, die zich ook op het vroegere exemplaar bevonden.
De schets op de noordmuur van het koor, gemaakt door G. Jansen en zijn zoon, roept de herinnering op aan het kapotgeslagen monument voor Willem Lodewijk. Centraal in de voorstelling bevindt zich een afbeelding van de knielende Willem Lodewijk, met aan weerszijden twee vrouwenfiguren, die twee deugden van de stadhouder personifiëren: de figuur links met kolom of pilaar de Standvastigheid en de figuur rechts met spiegel en slang de Voorzichtigheid. De voorstelling wordt bekroond door het wapen van de stadhouder, gedekt door drie helmen met helmtekens. Op het veld achter de knielende Willem Lodewijk staan de wapens van zijn acht overgrootouders.
Bij de restauratie van de Grote Kerk in de jaren 1972-1978 werd de 19de-eeuwse scheidingswand vervangen door een laag hekwerk, vergelijkbaar met de vroegere 'barrière'. Hierdoor is de ruimtewerking in de kerk versterkt en komen de glas-in-loodramen veel beter tot hun recht. (2002)

 

 


Geschreven: 22 juli 2009
Aangepast: 11 januari 2022
Auteur: René ten Dam
Categorie: Dood en begraven van het Huis van Oranje-Nassau

 

Na de heren van Breda uit het geslacht Polanen, Jan II (gest. 1378) en Jan III (gest. 1394), werden ook enkele Nassau's in deze kerk bijgezet.

 

Grafmonumenten

Men vindt in Breda de grafmonumenten van:
(achtereenvolgens geboorte- en sterfdatum en datum van bijzetting)

 

1. Graaf Engelbert I
± 1370 03-05-1442 te Breda onbekend
 
2. Johanna van Polanen, vrouw van graaf Engelbert I
1392 1445 onbekend
 
3. Graaf Jan IV
01-08-1410 03-02-1475 te Dillenburg onbekend
 
4. Maria van Loon, vrouw van graaf Jan IV
1424 20-04-1502 onbekend
 

 

De Prinsenkapel

5. Graaf Engelbert II
17-05-1451 31-05-1504 te Brussel onbekend
 
6. Cimburga v. Baden, vrouw van graaf Engelbert II
15-05-1450 05-07-1501 onbekend

 

Onder de graftombe van Engelbert II werd in 1937 een grafkelder ontdekt. In deze kelder liggen de volgende personen.

7. Graaf Hendrik III
12-01-1483 14-09-1538 (Breda) onbekend
 
8. René van Chalon, prins van Oranje
05-02-1519 18-07-1544 30-08-1544
 
9. Anna van Buren, eerste vrouw van Willem van Oranje
xx-03-1533 24-12-1558 onbekend
 
10. Maria van Loon, dochter van Anna van Buren en Willem van Oranje
22-11-1553 1555 onbekend

 

Literatuur

  • Dr. A.W.E. Dek, Genealogie van het vorstenhuis Nassau; Zaltbommel, 1970

 


Geschreven: 22 juli 2009
Aangepast: 30 juli 2016
Auteur: René ten Dam
Categorie: Dood en begraven van het Huis van Oranje-Nassau

 

Ontstaansgeschiedenis

De eerste vermelding van een stenen kerk in Breda komt men tegen in een oorkonde uit 1269. Uit een oorkonde van Elisabeth van Breda en Arnoud van Leuven, de toenmalige Heer van Breda, blijkt dat in het midden van de dertiende eeuw de toen bestaande kerk door een nieuwe werd vervangen. De volgende belangrijke gebeurtenis vindt plaats in 1303. Raso II van Gaveren, Heer van Breda, verheft de kerk tot een collegiale kerk. Vanaf dat moment wordt de kerk bestuurd door een kapittel, eerst bestaande uit acht en later uitgebreid tot twaalf of dertien kanunniken. Als halverwege de veertiende eeuw, Jan I van Polanen zich als Heer van Breda ook daadwerkelijk vestigt in Breda begint voor Breda en voor de Grote Kerk een bloeiperiode. Het hoogtepunt van deze bloeiperiode wordt bereikt tijdens de heerschappij van Engelbrecht II van Nassau en Hendrik III van Nassau, beide hoge functionarissen aan het Habsburgse Hof.

 

Grafmonumenten

Aan deze oudste periode, de 14de eeuw, herinneren de twee grafmonumenten voor respectievelijk Jan I van Polanen en Jan II van Polanen. Beide staan in de noordelijke kooromgang, echter niet op hun oorspronkelijke plaats. Oorspronkelijk stond het grafmonument van Jan I van Polanen in de in 1372 gestichte grafkapel aan de noordzijde van het koor. Deze kapel zou in 1410 worden uitgebreid tot het zogenaamde Herenkoor, het koor voor de Heren van Breda. Op het grafmonument van Jan I van Polanen ligt hij zelf, overleden in 1378, temidden van zijn eerste en tweede vrouw, Oeda van Hoorne en Machteld van Rotselaar. Zijn derde vrouw is later bijgezet. Jan II van Polanen, overleden in 1394, ligt nu op een sarcofaag in een nis in de muur van de kooromgang. Het monument is hier naartoe verplaatst bij de uitbreiding van de kerk in het begin van de 16de eeuw, toen de kooromgang werd gebouwd, samen met de huidige Prinsenkapel aan de noordzijde en de Niervaartkapel aan de zuidzijde van de kerk.

Verschillende monumenten in de kerk herinneren nog aan de 15de eeuw, de regeringsperiode van de Graven Engelbrecht I van Nassau, zijn zoon en opvolger Jan IV van Nassau en zijn kleinzoon Engelbrecht II van Nassau. In de noordelijke kooromgang verrijst het meer dan acht meter hoge grafmonument van de echtparen Engelbrecht I van Nassau en Johanna van Polanen en Jan IV van Nassau en Maria van Loon. Dit kolossale monument is een duidelijke uiting van dynastiek zelfbewustzijn. In totaal sieren 32 familiewapens van voorouders het monument. Alhoewel de schattingen uiteenlopen wordt aangenomen dat het monument stamt uit het laatste kwart van de 15de eeuw. Het monument heeft de beeldenstorm nagenoeg ongeschonden doorstaan. Alleen het centraal in de boognis geplaatste crucifix is verdwenen. In de 19de eeuw heeft het monument een belangrijke restauratie ondergaan. In opdracht van Koning Willem III hebben de bekende restauratiearchitect P.J.H. Cuypers en de beeldhouwer Louis Royer, daarbij geadviseerd door Joseph Alberdingk Thijm, in de jaren 1860 - 1863 het monument zijn huidige aanzien gegeven.

In de Franciscuskapel aan de noordzijde begint zich het eveneens uit de 15de eeuw stammende grafmonument van een onbekende. Het is een sarcofaag met dekplaat, waarop het naakte lichaam van een man ligt op een met een dunne doek bedekte dodenmat. De dodenmat ligt opgerold onder het hoofd. Tegen de achterwand zijn boognissen geplaatst die geflankeerd worden door contreforten. De zij en achterwanden van deze nissen zijn uitgevoerd met gotische vensters en stergewelven. Over de betekenis van het monument doen veel speculaties de ronde. Vaak is gesuggereerd dat het hier het graf van de bouwmeester van de kerk betreft. Hiervoor ontbreken echter de bewijzen.

In de eerste helft van de 16de eeuw beleeft de Grote of O.L.V. Kerk het hoogtepunt van haar bloei. Graaf Hendrik III, Heer van Breda neemt een toonaangevende plaats in aan het hof van Keizer Karel de V. Zijn zoon René van Chalon, Prins van Oranje en Heer van Breda zal te jong sterven om carrière te maken. Zijn neef Prins Willem I van Oranje zal weer een belangrijke positie innemen en in de Nederlandse geschiedenis een bijzondere en toonaangevende rol spelen. Omstreeks 1520-1525 wordt het Herenkoor uitgebreid met een nieuwe kapel, de huidige Prinsenkapel. In 1526 wordt begonnen aan de bouw van de kooromgang die tien jaar later gereed komt. Graaf Hendrik III van Nassau had besloten voor zijn vader en moeder in de Prinsenkapel een grafmonument op te richten. Voor de bouw van dit grafmonument en de aanleg van de grafkelder had men zeven jaar nodig, van 1531 tot 1538. De gewelfschilderingen in de Prinsenkapel waren al eerder gereed gekomen, namelijk in 1533.

Dankzij zijn rijkdom kon de Heer van Breda er een grote hofhouding op na houden. De leden van de hofhouding woonden en werkten in Breda en werden daar ook begraven. In de kooromgang van de Grote of O.L.V. Kerk getuigen meerdere vroegrenaissance epitafen aan deze bloeiperiode van het hof in Breda. Joris van Froenhuijsen, Nicolaas Vierling, Jan van Hulten, Jan van Dendermonde heer van Borgnival en een onbekende hebben ieder hun eigen vroegrenaissance grafmonument aan de muur hangen. De monumenten worden vaak vergeleken met werk van Cornelis Floris. Tegen de oostelijke scheidingsmuur van het koor is het grafmonument geplaatst van Frederik van Renesse. De achterwand van dit monument wordt gesierd door zeven medaillons voorstellende de zeven smarten van Maria. In de Franciscuskapel hangt tegen de westelijke muur het grafmonument van Dirk van Assendelft en Adriana van Nassau. Tegen de achterwand is het laatste oordeel afgebeeld en daarboven is het verhaal van Mozes en de koperen slang te zien.

Het belang van de verzameling vroegrenaissance grafmonumenten en schilderingen is met name zo groot omdat het behoort tot het weinige dat aan renaissancekunst van voor de beeldenstorm is bewaard gebleven. Het is het levende bewijs van de doorbraak van de nieuwe vormentaal in de Noordelijke Nederlanden. Aan de bloeiperiode kwam abrupt ene einde toen in 1566 de grote of O.L.V. Kerk werd getroffen door de beeldenstorm.

Een algemeen verbod tot begraven in de kerk werd met ingang van 1 januari 1829 van kracht. De laatste begrafenis in de Grote of O.L.V. Kerk vond op 16 november 1828 plaats. Meer dan 200 grafstenen, uit de 15de tot en met de 19de eeuw, bedekken de vloer van de kerk.

 

Restauratie van de Grote Kerk

Van 1843 tot 1875 zal de eerste grote restauratie van de toren van de Grote of O.L.V. Kerk plaats. De restauratie staat onder leiding van de gemeentearchitect A.J.F. Cuypers. De restauratie van de kerk zelf begint in 1902 en zal duren tot 1968. Vanaf 1956 was de kerk echter alweer in gebruik genomen. In 1995 is, na enkele kleinere restauratiewerken in de periode 1988-1992, begonnen met de tweede grote restauratie van de Grote of O.L.V. Kerk.

Het Engelbrecht I Monument stond op instorten. Dit 15e eeuwse monument was tussen 1860 en 1863 al eens gerestaureerd door de architect Dr. P.J.H. Cuypers. Met de middelen van zijn tijd verbeterde hij het monument met ijzeren verbindings-staven. Juist deze constructie had het gevolg dat het monument eind tachtiger jaren van onze eeuw op instorten stond: de ijzeren verbindingsstaven in het monument waren gaan roesten en drukten het monument uit elkaar. Een spoedrestauratie was noodzakelijk. Het monument is in 1996 onderdeel voor onderdeel uit elkaar gehaald. Ieder onderdeel is van ijzer ontdaan en schoongemaakt. Onderdelen die beschadigd waren zijn gerepareerd of vervangen door replica’s. De ijzeren verbindingsstaven zijn vervangen door roestvrijstalen verbindingsstaven. Vervolgens is het monument onderdeel voor onderdeel weer in elkaar gezet.

Tijdens werkzaamheden aan de kerkvloer trof men vóór het Engelbrecht I - monument een overwelfde grafkelder aan. Men wist uit de beschikbare literatuur van het bestaan van deze grafkelder. De kelder werd aangelegd voor 1475 en in de jaren daarna zijn er diverse voorvaderen van ons Koninklijk Huis in bijgezet. Vanaf de laatste bijzettingen (vermoedelijk aan het begin van de zestiende eeuw) tot 1996 is de grafkelder slechts eenmaal geopend (1873), maar niet uitgebreid onderzocht. Met toestemming van het Koninklijk Huis werd in 1996 de kelder geopend en vanuit diverse wetenschappelijke disciplines onderzocht. Door deze onderzoeken kan worden bewezen wie er in de kelder zijn bijgezet.

Om het klimaat in de kerk beter te kunnen beheersen is in de ontwerp-fase van het restauratieplan al gekozen voor de aanleg van een vloerverwarmingssysteem. Een bijkomend voordeel daarbij was, dat de ligging van de zerken (in vorige restauraties verstoord) kon worden hersteld. Daarnaast kon van de situatie gebruik worden gemaakt door archeologisch onderzoek te verrichten. Tijdens dit onderzoek zijn de resten van een kerk uit de dertiende eeuw teruggevonden. Tevens is tufsteen opgegraven, hetgeen wijst op een nog oudere voorganger uit de elfde eeuw. Alle aangetroffen grafkelders en de daarin aanwezige kisten en stoffelijke resten zijn ontzien, maar wel opgemeten en gefotografeerd.

In de kerk zijn alle grafzerken en vloertegels gelicht. De tegels die op meer dan drie plaatsen waren gebroken, zijn vervangen. De andere tegels en de beschadigde grafzerken zijn gerepareerd in het steenhouwers-atelier. Het aanwezige zand is verwijderd. Daarvoor in de plaats is vers zand gestort, na afronding van het archeologisch onderzoek. Op dit zand zijn de hoofdleidingen van de vloerverwarming aangebracht. Daar boven op is een blauwe kunststof mat gelegd, die aan de onderzijde vochtwerend is en aan de bovenzijde warmte-isolerend. Op die mat zijn de leidingen van de vloerverwarming gelegd. Een speciaal grof ‘breekzand’, dat makkelijk warmte doorlaat, dekt de mat en de leidingen af. Hierop zijn de grafzerken en tegels teruggeplaatst volgens het grondplan van 1830. De vloerverwarming verwarmt het zand en de zerken of tegels en werkt als een ouderwetse stoof: als de steen eenmaal warm is, wordt de warmte lang vastgehouden. (2001)

 

 


Geschreven: 22 juli 2009
Aangepast: 30 juli 2016
Auteur: Leon Bok
Categorie: Dood en begraven van het Huis van Oranje-Nassau

 

Op zondag 6 oktober 2002 overleed Prins Claus. Sinds de dood van Wilhelmina in 1962 had Nederland geen koninklijke begrafenis meer gehad. Reden om oude draaiboeken, die eeuwenlang dienst hadden gedaan, stap voor stap aan te passen. Een koninklijke begrafenis gaat immers gepaard met veel ceremonieel, ook van militaire zijde. Met name dat laatste kan voor wat betreft Prins Claus wat vreemd overkomen omdat hij niet bij uitstek de persoon binnen ons koningshuis was die veel op leek te hebben met militaire zaken. Maar het militaire eerbetoon is nu eenmaal een traditie bij een koninklijke begrafenis en Prins Claus heeft zich er niet tegen verzet.

Natuurlijk is er door de jaren wel veel veranderd aan de wijze waarop het ceremonieel naar buiten komt. Gemotoriseerde escortes waren in de 19de-eeuw vanzelfsprekend niet aan de orde. Ook de route waarlangs de rouwstoet van Den Haag naar Delft ging, was een andere dan bij voorgaande uitvaarten. Daarnaast was de inzet van de verschillende krijgsmachtonderdelen bij de uitvaart sterk verschillend in vergelijking met voorgaande begrafenissen. Van sommige onderdelen gaat de betrokkenheid bij koninklijke begrafenissen verder terug dan bij anderen, wat de huidige inzet wellicht kan verklaren.

Alle krijgsmachtonderdelen leverden voor de uitvaart van Prins Claus een aanzienlijke bijdrage aan het militair ceremonieel. Naarmate de voorbereidingen toenamen, nam ook het aantal deelnemende militairen toe. Op de dag van de uitvaart zelf leverden zo’n 9000 militairen hun bijdrage. Ongeveer de helft van deze militairen was afkomstig van de Koninklijke Landmacht. Koninklijke Luchtmacht en Koninklijke Marine leverden ieder meer dan 2000 militairen. Ook de Koninklijke Marechaussee leverde een aanzienlijke bijdrage, onder andere in de begeleiding van de stoet of andere bewegingen.

 

Bijdragen verschillende krijgsmachtdelen

Koninklijke Luchtmacht

Het jongste deel van de krijgsmacht is de Koninklijke Luchtmacht. Dit onderdeel leverde ongeveer 2000 militairen, afkomstig van verschillende onderdelen. De Koninklijke Militaire School Luchtmacht leverde twee Ere Squadrons met elk honderd militairen. Deze Ere Squadrons escorteerden de uitvaartstoet, gekleed in het ceremoniële tenue.
Voor de ere afzetting langs de route van het Paleis Noordeinde naar de Nieuwe Kerk in Delft leverden de Vliegbasissen Leeuwarden, Volkel, Twenthe en Gilze-Rijen enkele honderden militairen. Ook het Logistieke Centrum Koninklijke Luchtmacht, Korps Luchtmachtstaf en de Groep Geleide Wapens leverden bij elkaar zo’n 400 militairen. Alle militairen die deelnamen aan de ere afzetting waren gekleed in dagelijkstenue met gevechtslaarzen, bewapend met de Diemaco C-8. De bevelvoerend officier was uitgerust met een sabel.

Verder leverde het Korps Luchtmachtstaf 60 Hoofd- en Opperofficieren ten behoeve van de dodenwake op Paleis Noordeinde. Alle officieren waren gekleed in ceremonieel tenue en uitgerust met sabel. Voor de fakkelwacht leverde de Luchtmacht nog eens 40 onderofficieren, eveneens in ceremonieel tenue.

 

Koninklijke Marechaussee

De Koninklijke Marechaussee werd opgericht in 1814 en is een politieorganisatie met militaire status. Bij veel gelegenheden vervullen leden van de Koninklijke Marechaussee ceremoniële taken, onder andere met betrekking tot de beveiliging van de leden van het Koninklijk Huis. Van oudsher bestaat er een nauwe band tussen het Koninklijk Huis en de Koninklijke Marechaussee. Sinds 1908 verzorgt de Koninklijke Marechaussee de beveiliging van het Koninklijk Huis en sinds 1956 is Beatrix, toen nog prinses, ‘Schutsvrouwe’ van het Wapen der Koninklijke Marechaussee.

Voor de uitvaart van Prins Claus werden dubbelposten van twee marechaussees in ceremonieel tenue opgesteld bij de ingang van vrijwel alle locaties. Bovendien maakte het Bereden Ere-escorte Koninklijke Marechaussee, bestaande uit dertien ruiters in ceremonieel tenue, deel uit van de rouwstoet.

 

Koninklijke Marine

Binnen de Koninklijke Marine is een scheiding aan te brengen in twee hoofdgroepen: De vloot en het Korps Mariniers. Het Korps Mariniers werd in 1665 opgericht door Michiel de Ruyter en Johan de Witt. Momenteel bestaat het Korps uit ongeveer 3150 man. Daarvan namen zo’n 700 mariniers deel aan de plechtigheden rond de uitvaart. Deze Mariniers waren afkomstig van de kazernes in Doorn en Rotterdam.
De vloot leverde ongeveer 1400 militairen, afkomstig van de volgende schepen en walinrichtingen:

  • Groep Eskader Schepen (Hr. Ms. De Zeven Provinciën, Hr. Ms. Amsterdam, Hr. Zuiderkruis, Hr. Ms. Willem van der Zaan het detachement van de Jan van Brakel)
  • Mijnendienst / Onderzeedienst;
  • Marinekazerne Erfprins in Den Helder;
  • Marinekazerne Amsterdam;
  • Marinevliegkamp Valkenburg;
  • Koninklijk Instituut voor de Marine.

De meeste militairen van de Koninklijke Marine maakten deel uit van de ere afzetting.

 

Koninklijk Landmacht

Verschillende onderdelen van de Koninklijke Landmacht leverden militairen voor uiteenlopende taken gedurende de plechtigheden rond de uitvaart.

Het Garderegiment Grenadiers werd opgericht in 1829 en is vandaag de dag gelegerd in Schaarsbergen. Het bataljon bestaat uit de Koningscompagnie (Grenadiers) en twee Jager- compagnieën. De Koningscompagnie leverde de draagploeg voor het dragen van de kist van de lijkkoets naar de kerk en daarna de grafkelder in. Verder leverde de Koningscompagnie de erecompagnie in het voorste deel van de stoet. De Jagerscompagnie liep in het achterste deel van de stoet.

Het Korps Rijdende Artillerie is het oudste korps van de Koninklijke Landmacht. Het werd op initiatief van Prins Willem V in 1793 opgericht. Anno 2002 maakt het korps deel uit van de 1e Divisie 7 December en is ze gelegerd in ’t Harde. Het korps is het meest bekend onder de bijnaam ‘Gele Rijders’, vanwege de gele koorden en lissen van hun traditionele uniform. Het Korps Rijdende Artillerie leverde 80 militairen voor de saluutbatterijen op 15 oktober.

Het Cavalerie Ere-escorte bestaat uit 25 ruiters en zet daarmee de traditie voort van de escortes door reguliere cavalerie-eenheden te paard. Na de oorlog verdwenen de paarden en werd de cavalerie gemechaniseerd. Sinds 1972 verzorgt het Cavalerie Ere-escorte weer de escorte van de Koningin op Prinsjesdag en andere gelegenheidsescortes. Op 15 oktober reed het Ere-escorte in de uitmonstering van het Regiment Huzaren Prins Alexander achter de volgkoetsen.

Het Trompetterkorps Bereden Wapens werd in 1995 opgericht. Het is ontstaan uit de dienstplichtige korpsen van cavalerie en artillerie en onderhoudt de tradities van deze wapens en die van het Regiment Wielrijders. Dit uit zich onder andere in het dragen van de ceremoniële uniformen en optredens op de fiets.
Op 15 oktober trad het Trompetterkorps op in het tenue van het Regiment Huzaren van Boreel. Zij vormden samen met 11 Tankbataljon, Regiment Huzaren van Sytzama de Erewacht op Paleis Noordeinde ter uitgeleide van het stoffelijk overschot van Prins Claus.

Het Cadettenkorps, opgericht in 1898, wordt gevormd door de militairen die aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda de opleiding tot beroepsofficier volgen voor de Krijgsmacht. Het Cadettenkorps was op 15 oktober vertegenwoordigd door 50 man van de Koninklijke Luchtmacht en 50 man van de Koninklijke Landmacht.

 

Muzikale ondersteuning

Verschillende krijgsmachtonderdelen leverden voor de uitvaart de ceremoniële muzikale omlijsting. De Kapel van de Koninklijke Luchtmacht begeleidde met zeventig muzikanten het einde van de stoet in ceremonieel tenue.
De Marinierskapel der Koninklijke Marine leverde eveneens een bijdrage bij de Erewacht bij de Nieuwe Kerk te Delft. De kapel bestaat op volle sterkte uit 61 man.
De Koninklijke Militaire Kapel is de grootste kapel van de Koninklijke Landmacht en vormde op 15 oktober een deel van de rouwstoet. Zij liepen achter de commandant van het militaire deel.

Het merendeel van de 9000 deelnemende militairen werd ingezet voor de ere-afzetting aan weerszijden van de 9 kilometer lange route. Daarnaast waren er nog de verschillende erewachten. Alleen al de erewacht op de Markt in Delft bestond uit 525 militairen van verschillende Krijgsmachtdelen. In de rouwstoet zelf waren zo’n 825 militairen opgenomen.

 

Voorbereidingen uitvaart van Prins Claus

Met het oog op de uitvaart op 15 oktober moesten er veel voorbereid worden. Het militair ceremonieel beperkte zich ook niet tot die dag alleen. Al op 8 oktober was het eerste militaire ceremonieel gade te slaan, in de vorm van een ere-escorte door de Koninklijke Marechaussee. Met zestien motorrijders in ceremonieel tenue werd de stoet begeleid waarmee het stoffelijk overschot van Prins Claus werd overgebracht naar Paleis Noordeinde.

Op Paleis Noordeinde werd een dodenwacht verzorgd door militairen van de vier krijgsmachtdelen. Op 10 oktober namen de Chef Defensiestaf en de bevelhebbers van de Koninklijke Marine, Koninklijke Landmacht, Koninklijke Luchtmacht en Koninklijke Marechaussee enige tijd deel aan deze dodenwacht. In totaal waren bij de dodenwacht vele tientallen militairen betrokken. Alle deelnemende militairen waren gekleed conform de uniformvoorschriften van hun onderdeel, zoals die gelden voor dergelijke gelegenheden.

De militairen namen niet alleen deel aan de dodenwacht, zij verzorgden ook de fakkelwacht bij het Paleis Noordeinde. Als eerste verzorgden twaalf leden van het Korps Mariniers deze wacht.

Op 12 oktober werden door het Ere Escorte Cavalerie voorbereidingen getroffen voor de uitvaartceremonie. Men hield die dag gewenningsoefeningen op de Waalsdorpervlakte nabij Den Haag. Ook de zondag en maandag daarna werden benut voor oefeningen met de paarden.
De Gele Rijders hielden op 12 oktober in Delft een geluidstest met saluutschoten. Op verschillende plekken in de stad werd gemeten of het aantal decibellen niet te hoog of te laag was. Aan de hand van de bevindingen werd de juiste lading voor de 15e vastgesteld.

Drukte in de aanloop naar de uitvaart zelf was er ook bij het Depot Ceremoniële Tenuen in Rijswijk. Al op de dag dat de Prins overleed werden de eerste tenues opgehaald. Voor de uitvaart ging het in totaal om dertien verschillende tenues, waarvan zeker 600 vooraf gepast dienden te worden door de betreffende militairen. De overige 200 waren bestemd voor muziekkapellen.

 

De Uitvaart zelf

Al vrij vroeg in de ochtend van 15 oktober, dag van de uitvaart en bijzetting van Z.K.H. Prins Claus, kwamen honderden militairen bijeen op vier locaties in de omgeving van Den Haag. Ruim 125 bussen werden ingezet om alle militairen van deze locaties over te brengen naar hun bestemmingen.

Op paleis Noordeinde werd de koets voor het overbrengen van het stoffelijk overschot van Prins Claus gereed gemaakt. Gedurende de twee uur durende tocht van Paleis Noordeinde naar de Nieuwe Kerk in Delft zou de koets begeleid worden door een escorte van zo’n 825 militairen. Het eerste deel van de tocht van het paleis in Den Haag naar het Instituut Defensie Leergangen in Rijswijk, werd de koets begeleid door het Bereden Ere-escorte Koninklijke Marechaussee en het Cavalerie Ere-escorte. Bij het Instituut Defensie Leergangen werd de uiteindelijke stoet geformeerd. De volledige stoet bestond toen uit de Koninklijke Militaire Kapel, het ere-detachement Koninklijke Marine, het ere-detachement Koninklijke Landmacht (Koningscompagnie Garderegiment Grenadiers en Jagers), het ere-detachement Koninklijke Luchtmacht, het Bereden Ere-escorte Koninklijke Marechaussee, de Cavalerie Ere-escorte, de Kapel Koninklijke Luchtmacht, het ere-detachement Koninklijke Marine, het ere-detachement Koninklijke Landmacht (Jagerscompagnie Garderegiment Grenadiers en Jagers) en het ere-detachement Koninklijke Luchtmacht. De ere-detachementen bestonden steeds uit 100 militairen en een commandant.

Langs de negen kilometer lange route vormden ongeveer 6000 militairen een erehaag. Voor de stoet uit werden de troepen geïnspecteerd door twee generaals in een open terreinwagen.
Vanaf het moment dat de rouwstoet Delft naderde tot het moment van de bijzetting gaf het Korps Rijdende Artillerie met acht 25-ponder kanonnen elke minuut een schot af. Deze kanonnen worden speciaal gebruikt voor ceremoniële doeleinden.

Bij de Nieuwe Kerk droegen acht speciale kistdragers, geformeerd uit soldaten van de vier krijgsmachtonderdelen, de kist met daarop de Nederlandse vlag naar binnen. De dragers werden begeleid door twee adjudanten en de generaal die de onderscheidingen van de prins op kussens droeg.

Aan het eind van de door dominee Ter Linden geleide dienst werd het stoffelijk overschot van de prins door leden van de Koningscompagnie van het Garderegiment Grenadiers de grafkelder ingedragen.

Alle militairen en burgerambtenaren van de Koninklijke Luchtmacht hebben op 15 oktober zelf een minuut stilte in acht genomen om Prins Claus te herdenken. Deze dag zelf werd er niet gevlogen en lagen alle oefeningen stil. Ook bij de defensie-onderdelen die op dat moment in het buitenland opereerden, werd stil gestaan bij de uitvaart van Prins Claus. Zo werd op de vliegbasis Manas in Kirgizië om 15.00 uur lokale tijd een korte herdenkingsceremonie gehouden door een luchtmachtdetachement dat daar gestationeerd is in verband met de operatie “Enduring Freedom” boven Afghanistan. Ook op schepen van de Koninklijke Marine die op volle zee waren, werd een herdenkingsplechtigheid gehouden. (2003)

 

Literatuur

  • Begraven & begraafplaatsen. Monumenten van ons bestaan; Kok, Henk L.; 1994, blz. 119-121

 

Internet

 


Geschreven: 22 juli 2009
Aangepast: 10 maart 2024
Auteur: Leon Bok
Categorie: Dood en begraven van het Huis van Oranje-Nassau

In de vroege ochtend van 20 maart 2004 overleed Prinses Juliana. Ongeveer anderhalf jaar na de dood van Prins Claus had Nederland wederom een Koninklijke begrafenis. De ervaringen van 2002 waren nog vers en de draaiboeken voor de uitvaart konden weer uit de kast gehaald worden. De Koninklijke begrafenis ging dit keer om een prinses, ooit Koningin der Nederlanden. Hierdoor dienden een aantal zaken anders te gaan, ook al vanwege de wensen van de Prinses.


Geschreven: 22 juli 2009
Aangepast: 30 juli 2016
Auteur: Leon Bok
Categorie: Dood en begraven van het Huis van Oranje-Nassau

 

Op 1 december 2004 overleed Prins Bernhard op 93-jarige leeftijd. Gedurende het hele jaar en ook daarvoor al liet de gezondheidstoestand van de Prins veel te wensen over. De 93-jarige prins had tijdens de begrafenis van zijn vrouw Prinses Juliana al een verzwakte indruk gemaakt, maar niet lang daarna trad de Prins weer in het openbaar en leek het wat beter met hem te gaan. Op 29 november 2004 maakte de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) bekend dat de prins last had van kortademigheid door uitzaaiingen van een tumor en dat er sprake was van klachten door een darmtumor. Een operatie werd uitgesloten. Een dag later maakte de RVD bekend dat de conditie van de prins achteruit ging. Koningin Beatrix bezocht haar vader op de 30e november op Paleis Soestdijk. Op 1 december werd Bernhard overgebracht naar het Universitair Medisch Centrum Utrecht. Zijn klachten zouden op Paleis Soestdijk niet goed te behandelen zijn. Berichten op de radio en in andere media maakten duidelijk dat de situatie rondom de gezondheid van Bernhard steeds ernstiger werd. Dezelfde dag, even voor half tien in de avond, meldde Teletekst dat de Prins was overleden. Radio- en tv-programma's werden onderbroken voor een extra nieuwsuitzending. Toch nog onverwacht snel kwam het overlijden van de Prins. De hele dag had de Prins nog bezoek gehad van kinderen en kleinkinderen.

Acht maanden na de begrafenis van zijn vrouw Prinses Juliana maakte Nederland zich op voor de Koninklijke begrafenis van Prins Bernhard. Niet lang na het overlijden werd het stoffelijk overschot van de Prins overgebracht naar Paleis Soestdijk. Wederom kon het draaiboek voor een uitvaart uit de kast worden gehaald.

 

De militaire loopbaan van Prins Bernhard

In vergelijking met de begrafenis van Juliana of Claus zou het militaire ceremonieel dit keer een ander karakter hebben. De Prins had zelf immers een militaire achtergrond. De betrokkenheid van militairen zelf was dit keer ook anders, dat bleek bijvoorbeeld al op zondag 5 december. Toen namen zo'n 200 veteranen uit de Tweede Wereldoorlog en van andere missies daarna, deel aan de ere-couloir op Paleis Soestdijk terwijl het stoffelijk overschot van de Prins naar paleis Noordeinde werd overgebracht.
De Prins begon zijn militaire loopbaan in 1936 toen hij werd benoemd tot luitenant ter zee der eerste klasse van de Koninklijke Marine, kapitein bij de Koninklijke Landmacht en kapitein/ritmeester titulair van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL). In 1939 werd hij adjudant in buitengewone dienst van Koningin Wilhelmina. Gedurende de Tweede Wereldoorlog groeide de Prins geleidelijk in zijn rol van officier. Vanaf 1941 vormde hij de trait-d'union tussen de Nederlandse minister van Oorlog en het Britse War Office. Hij haalde zijn militaire vliegbrevet, nam deel aan bombardementsvluchten boven vijandelijk gebied en had veel contact met Nederlandse militairen in den vreemde. Eind 1943 bereikte de Prins de rang van luitenant-generaal/vice-admiraal. Op voorspraak van Wilhelmina werd Prins Bernhard in 1944 aangesteld als bevelhebber van de Nederlandsche Strijdkrachten en van de Binnenlandse Strijdkrachten. In deze rol vormde hij een bindende factor tussen de diverse verzetsorganisaties die in Nederland gedurende de oorlog waren ontstaan. Na de Tweede Wereldoorlog werd hij benoemd tot Inspecteur-Generaal van de landmacht. De internationale contacten uit de oorlog kwamen hem hierbij goed van pas. Een van de taken waaraan hij zich wijdde was de wederopbouw van de krijgsmacht. Zijn inzet werd hoog geprezen en de Prins werd zeer gewaardeerd door de krijgsmacht.
Door de verwikkelingen rond de Lockheed-affaire moest de Prins in 1976 echter alle banden met de krijgsmacht verbreken. In september 1976 werd de Prins eervol ontslagen uit militaire dienst. Hij bleef evenwel geïnteresseerd in de krijgsmacht en die ook in hem, getuige de rol die de Prins kreeg bij officiële herdenkingen van de Tweede Wereldoorlog.

 

Bijdragen verschillende krijgsmachtdelen

Net als bij de vorige Koninklijke begrafenissen leverde de Nederlandse krijgsmacht weer een aanzienlijke bijdrage in het ceremonieel. Ruim 9.000 militairen en burgerpersoneel was betrokken bij de voorbereidingen en de uitvaart zelf. De Koninklijke Landmacht leverde met 5.000 militairen weer het grootste aandeel. De Koninklijke Marine leverde ongeveer 2.000 militairen terwijl er van de Koninklijke Luchtmacht rond de 1.800 militairen betrokken waren. Van de Koninklijke Marechaussee waren zo'n 800 militairen afkomstig. Naast deze militaire aanwezigheid waren er ook nog eens duizenden politieagenten van verschillende korpsen betrokken bij de voorbereidingen en de uitvaart zelf.

De Nederlandse krijgsmacht bestaat uit een viertal onderdelen, die hieronder alle behandeld worden. Een onderdeel echter dat feitelijk niet onder een van de vier gerekend kan worden is de Koninklijke Militaire Academie (KMA). De KMA werd opgericht in 1828 en is sindsdien gevestigd in Breda. De KMA levert beroepsofficieren voor de Koninklijke Landmacht, de Koninklijke Luchtmacht en de Koninklijke Marechaussee. Het Cadettenkorps werd in 1898 opgericht en wordt gevormd door militairen die aan de KMA studeren. Op 11 december waren 102 cadetten van de KMA vertegenwoordigd op de Markt in Delft. Bij de uitvaart van Juliana waren ze nog met 153 cadetten aanwezig, maar nu moest er meer ruimte gemaakt worden voor andere onderdelen.
Een andere, minder duidelijk te plaatsen eenheid zijn de zogenaamde Studentenweerbaarheden. Deze komen voort uit een lange traditie van vrijwillige inzet van studenten bij de landsverdediging. De laatste formele inzet van studenten in eigen eenheden vond plaats in de mobilisatiejaren 1914-1918. Van feitelijke deelname aan oorlogshandelingen als afzonderlijke studenteneenheden is geen sprake meer, maar vanwege de lange geschiedenis en de relatie met het Koningshuis blijven de Studentenweerbaarheden onder de Krijgsmacht een rol spelen. Bij Koninklijke huwelijken, begrafenissen en Prinsjesdag geven ze acte de presence als 'militaire' eenheid. Verder nemen ze ook deel aan militaire oefeningen, als gast bij hun zogenaamde 'Moederregiment'. Er waren 75 studenten op de Markt in Delft aanwezig.

 

Koninklijke Luchtmacht

Op 11 maart 1953 kreeg de luchtmacht het predikaat 'Koninklijke' toegekend. Daarmee was dit onderdeel van de Nederlandse krijgsmacht een gelijkwaardig en zelfstandig onderdeel van de krijgsmacht. Momenteel werken bijna 12.000 mensen bij de Koninklijke Luchtmacht. Zij zijn actief ten behoeve van de inzet van het luchtwapen bij de verdediging van het Nederlandse en bondgenootschappelijke luchtruim. Ongeveer 1.800 militairen werden ingezet voor de uitvaart van Prins Bernhard.
1.472 militairen van de Koninklijke Luchtmacht waren betrokken bij de ereafzetting op 11 december zelf. 202 militairen liepen in de stoet mee. Verder maakten 24 officieren in de rang van majoor tot en met kolonel deel uit van de dodenwacht op Paleis Noordeinde en waren 31 luchtmachtmilitairen in de rang van soldaat tot luitenant betrokken bij de fakkelwacht. Acht dragers van de Koninklijke Luchtmacht werden op 11 december ingezet om de kist het Paleis Noordeinde uit te dragen.

 

Koninklijke Landmacht

Zoals ook bij de eerdere uitvaarten leverde de Koninklijke Landmacht wederom de meeste militairen. Dit onderdeel van de krijgsmacht beschikt over ruim 33.000 burgermedewerkers en militairen. Verschillende onderdelen speelden een grote rol in een aantal uiteenlopende plechtigheden. Tussen een aantal van deze onderdelen en het Koninklijk Huis bestaan nauwe banden, zoals met het garderegiment Grenadiers en Jagers. De grootste bijdrage leverde de Landmacht aan de ere-afzetting op 11 december. Maar liefst 2.760 militairen namen hieraan deel. Alle militairen in de ere-afzetting droegen het dagelijks tenue met onderscheidingen. De militairen waren afkomstig van een groot aantal eenheden van de Koninklijke Landmacht. Tijdens en voor de uitvaart was voor sommige onderdelen een speciale rol weggelegd, vanwege hun band met de Prins in het bijzonder of het Koningshuis in het algemeen.

 

De verschillende onderdelen

  • Garderegiment Fuseliers 'Prinses Irene': Dit regiment zet de tradities voort van Koninklijke Nederlandse Brigade 'Prinses Irene'. Deze eenheid werd in 1941 in Engeland opgericht en nam in 1944 en 1945 deel aan de bevrijding van Noordwest Europa. Na de Tweede Wereldoorlog werd de Brigade ook uitgezonden naar voormalig Nederlands-Indië. Het in 1946 opgerichte Regiment Prinses Irene werd in 1948 door Wilhelmina benoemd tot Garderegiment. Dit predikaat houdt in dat de parate militairen, naast hun operationele taken ook belast zijn met ceremoniële diensten. Het predikaat 'Fuseliers' werd door Juliana aan het Garderegiment verleend. Verschillende militairen van dit regiment namen vanaf zondag 5 december tot en met één dag voor de uitvaart deel aan de ereposten in Paleis Noordeinde. Aan de ere-afzettingen op de Markt in Delft namen nog eens 102 militairen van dit regiment deel.
  • Korps Commandotroepen: Het Korps Commandotroepen vindt zijn oorsprong op 22 maart 1942. 42 Nederlanders begonnen op die datum aan een commando-opleiding. Aangezien Prins Bernhard ere-commando was, stond een detachement van 52 militairen van de Commandotroepen in de ere-afzetting op de Markt in Delft.
  • Regiment Stoottroepen Prins Bernhard: Dit regiment dat in 2002 de naam van de Prins kreeg, had de eer om de erewacht te vormen op Paleis Noordeinde. Het regiment werd destijds in 1944 door de Prins zelf in het leven geroepen uit personen die actief betrokken waren bij het gewapend verzet. Samen met de vaandelwacht van het regiment werden 58 militairen op 11 december ingezet.
  • Regiment Huzaren van Boreel: Opgericht in 1813 namen de Huzaren onder andere deel aan de veldslag bij Waterloo. De oprichter, commandant en naamgever van de Huzaren was kolonel jonkheer Boreel. Als onderdeel van de 43e Brigade Verkennings Eskadron namen de Huzaren deel aan verschillende missies in het buitenland. Militairen van dit onderdeel maakten deel uit van de draagploeg die de Prins de Nieuwe kerk indroegen en hem naar de grafkelder brachten.
  • Cavalerie Ere-escorte: Dit onderdeel zet de oude tradities voort van de bereden escortes voor het Koninklijk Huis. Voor de Tweede Wereldoorlog werden deze escortes door reguliere cavalerie-eenheden te paard gereden. Met het verdwijnen van het paard uit de landmacht dreigde deze traditie verloren te gaan. Officieren van de inmiddels gepantserde eenheden, besloten om opnieuw een bereden escorte te formeren. Bijna alle ruiters zijn ex-dienstplichtigen uit het reservebestand van de cavalerie die zich op vrijwillige basis beschikbaar stellen voor het rijden van de escortes, vaak met eigen paard. De Cavalerie Ere-escorte reed met 24 ruiters, in ceremonieel tenue gestoken, achter de volgkoetsen in de rouwstoet.
  • Regiment Infanterie Johan Willem Friso: Dit regiment, opgericht in 1950, zet de tradities voort van het 1ste en 9de Regiment Infanterie (RI). Deze stamregimenten hebben vanaf hun oprichting in 1814 een roemruchtige geschiedenis opgebouwd. Ze namen onder andere deel aan de Tiendaagse Veldtocht in 1831 en de gevechten rond de Citadel van Antwerpen in 1832. In de meidagen van 1940 leverden de regimenten felle strijd tegen de oprukkende Duitse troepen, ondermeer bij de Wonsstelling aan de Afsluitdijk en op verschillende plaatsen langs de grens. Een groep van 101 militairen nam deel aan de rouwstoet, gekleed in ceremonieel tenue.
  • Limburgse_JagersRegiment Limburgse Jagers: Opgericht in 1950, zet dit regiment de tradities voort van het 2e, 6e en 11e Regiment Infanterie. Deze regimenten kenden een lange geschiedenis en stonden in mei 1940 volledig paraat. Het 11e vocht op de Grebbeberg en de andere regimenten in de Peel-Raamstelling in Noord-Brabant. De regimenten werden na de Tweede Wereldoorlog ook ingezet in Nederlands-Indië en Korea. Het regiment maakt nu deel uit van het 42e Pantserinfanteriebataljon, dat gelegerd is in Seedorf. 101 militairen liepen mee in de rouwstoet in het ceremoniële tenue.
  • Gele_RijdersKorps Rijdende Artillerie (Gele rijders): Het Korps Rijdende Artillerie speelde als oudste korps van de Koninklijke Landmacht geen onbelangrijke rol bij de uitvaartceremonie. De tradities van het Korps worden sinds 1963 in ere gehouden door de 11e Afdeling Rijdende Artillerie, dat gelegerd is in 't Harde. Het afvuren van ceremoniële schoten is een van hun taken, waarvoor het hele jaar door geoefend wordt. Van het Korps, ook wel bekend als de Gele Rijders, werden in totaal 90 man betrokken bij de voorbereidingen en de uitvaart. Op de dag van de uitvaart vormde een deel van het Korps twee saluutbatterijen. Elke batterij werd door 24 militairen bediend. Daarnaast was er logistieke en geneeskundig personeel ingezet ter ondersteuning. De eerste batterij stond opgesteld nabij het Vliet in Rijswijk en de tweede bij de Oostsingel in Delft. Beide batterijen bestonden uit 4 kanonnen van 25 pond (kaliber 88 mm). Ze vuurden elke minuut vanaf het moment dat de stoet bij het Instituut Defensie Leergangen vertrok tot en met de bijzetting in de Koninklijke grafkelder. In de rouwstoet zelf werd het affuit met daarop de kist, begeleid door acht Gele Rijders te voet in ceremonieel tenue. Het affuit werd direct gevolgd door negen Gele Rijders te paard.

 

Koninklijke Marechaussee

De Koninklijke Marechaussee (KMar) is naast de Koninklijke Marine, de Koninklijke Landmacht en de Koninklijke Luchtmacht, het vierde krijgsmachtdeel. De Koninklijke Marechaussee is een politieorganisatie met een militaire status en heeft een gevarieerd takenpakket waaronder ook tal van ceremoniële taken met betrekking tot het Koninklijk Huis. Van oudsher bestaat er een nauwe band tussen het Koninklijk Huis en de Koninklijke Marechaussee. In 1908 wees Koningin Wilhelmina de beveiligingstaak van het Koninklijk Huis toe aan de Marechaussee. In 1956 werd Koningin Beatrix, toen nog prinses, 'Schutsvrouwe' van het Wapen der Koninklijke Marechaussee. Van de ruim 6800 mensen die werkzaam zijn bij de Koninklijke Marechaussee werden 800 militairen ingezet bij de uitvaart en de voorbereidingen.
Direct op 1 december tot het moment waarop de Prins werd overgebracht naar Paleis Noordeinde stonden op Paleis Soestdijk twee ereposten opgesteld. Ook op Paleis Noordeinde stonden daarna twee ereposten opgesteld.
Op 5 december werd het stoffelijk overschot van de Prins met Groot Motor Ere-escorte van de Koninklijke Marechaussee overgebracht naar Paleis Noordeinde. Dit ere-escorte bestond uit 16 motorrijders en een commandant die allen het ceremonieel tenue droegen. De grootte van het Groot Motor Ere-escorte wordt overigens bepaald door het staatshoofd.
De marechaussee nam in de nachtelijke uren ook de dodenwacht in de Chapelle Ardente voor haar rekening. Deze werd uitgevoerd door twee ceremoniële ereposten van de Koninklijke Marechaussee.

Op de dag van de uitvaart op 11 december stonden de ceremoniële dubbelposten van de Koninklijke Marechaussee op vrijwel alle locaties opgesteld. Net als bij de eerdere uitvaarten maakten 25 ruiters van de Bereden Ere-escorte Koninklijke Marechaussee deel uit van de rouwstoet.

 

Koninklijke Marine

De twee verschillende hoofdgroepen van de Koninklijke Marine, te weten de Vloot en het Korps Mariniers, beschikken samen over bijna 12.000 militairen. Het Korps Mariniers bestaat momenteel uit ongeveer 3.200 Mariniers. In totaal werden circa 2.000 militairen ingezet van beide hoofdgroepen. Evenals bij de eerdere Koninklijke uitvaarten leverde de Koninklijke Marine weer veel militairen voor de ere-afzetting. Maar dit keer traden ook andere onderdelen dan gebruikelijk op de voorgrond, onder andere in de rouwstoet.
Het Korps Mariniers maakte met 101 mariniers in ceremonieel tenue deel uit van de rouwstoet. Verder stonden 128 militairen van het Korps Mariniers en de Marinierskapel op de Markt in Delft.

Compagnie_Koninklijke_MarineVan de Vloot werden eveneens 101 militairen ingezet in de rouwstoet. Daarnaast stonden 1472 militairen opgesteld in de ere-afzetting. Het vlootpersoneel was afkomstig van schepen en walinrichtingen van de Koninklijke Marine. Detachementen van de vloot werden geleverd door:

  • de groep eskaderschepen
  • de mijnendienst
  • de onderzeedienst
  • de groep maritieme patrouillevliegtuigen
  • de groep maritieme helikopters
  • diverse opleidingen KM

Op de Markt in Delft was op 11 december ook een rol weggelegd voor 51 militairen van het Korps Adelborsten van het Koninklijk Instituut Marine in Den Helder. Dit Korps bestaat uit toekomstige beroepsofficieren van de Koninklijke Marine. Elke studierichting van dit instituut is te herkennen aan een eigen kraagembleem. De adelborsten zijn bovendien te herkennen aan de rode ondergrond waarop de emblemen geplaatst zijn. De kraagemblemen van beroepsofficieren zijn gewoon op de blauwe ondergrond van het uniform geplaatst.

 

Muzikale ondersteuning

Net als bij de eerder Koninklijke uitvaarten speelde ook bij deze uitvaart de muzikale ondersteuning een grote rol. Van verschillende onderdelen van de krijgsmacht waren dan ook muzikanten aanwezig op de dag van de bijzetting. Het gecombineerd Fanfarekorps Trompetter Korps Bereden Wapens en het Fanfare Korps MuziekKoninklijke Landmacht speelden als onderdeel van de erewacht voor paleis Noordeinde. Als onderdeel van de stoet liep de Koninklijke Militaire Kapel vooraan mee, terwijl de Kapel van de Koninklijke Luchtmacht meeliep in het achterste deel van de rouwstoet. De Koninklijke Militaire Kapel bestaat uit 56 muzikanten en de kapel van de Koninklijke Luchtmacht bestaat uit twee ensembles: het Orkest en de Drumfanfare. Het Orkest is een professioneel harmonieorkest met 52 musici en de Drumfanfare bestaat uit 22 jonge musici. Gezamenlijk treden het Orkest en de Drumfanfare op tijdens grote taptoes, erewachten en staatsbegrafenissen.

Als onderdeel van de erewacht van het Korps Mariniers stond de Marinierskapel der Koninklijke Marine opgesteld voor de Nieuwe Kerk op de Markt in Delft. Deze kapel, die uit geschoolde muzikanten bestaat, werd opgericht in 1945. De Marinierskapel treedt jaarlijks zo'n 150 keer op waaronder ook bij officiële gebeurtenissen van de Marine. Dit onderdeel bestaat uit 81 militairen.

 

Voorbereidingen uitvaart van Prins Bernhard

Vanaf het moment dat bekend werd dat Prins Bernhard was overleden werden de eerste voorbereidingen getroffen voor het militaire ceremonieel tijdens de daarop volgende dagen. Direct vanaf de sterfdag stonden bij het Paleis Soestdijk twee ereposten van de Koninklijke Marechaussee opgesteld.
In Irak werd op 2 december stilgestaan bij het overlijden van de Prins. De in Irak aanwezige militairen waren van het 11 infanteriebataljon Luchtmobiel. De daarin Veteranen_Soestdijkvertegenwoordigde Garderegiment Grenadiers en Jagers hebben een bijzondere band met het koningshuis en met de Prins in het bijzonder. Op alle bases werd de vlag halfstok gehangen en tijdens het ochtendappèl van 2 december werd stilgestaan bij het overlijden van de Prins.
In Nederland werden ondertussen voorbereidingen getroffen voor het overbrengen van het lichaam van de Prins naar Paleis Noordeinde.

Op zondag 5 december, zes dagen voor de uitvaart, werd het stoffelijk overschot van Prins Bernhard overgebracht naar Paleis Noordeinde in 's-Gravenhage. Anders dan bij de overbrenging van Claus en Juliana werd de Prins nu uitgeleide gedaan door een erehaag van veteranen.

hoornblazers_SoestdijkEen groep van acht hoornblazers, boswachters en jachtopzichters blies het signaal 'Einde Jacht', waarna de familie in de volgauto's stapte. Onder begeleiding van een motorescorte van de Koninklijke Marechaussee werd de Prins naar 's-Gravenhage gebracht. Alle motorrijders en droegen het ceremonieel tenue. Bij aankomst bij Paleis Noordeinde werd de kist met daarin de Prins door acht leden van de Koninklijke Marechaussee het paleis ingedragen. Daar werd de Prins opgebaard in de Chapelle Ardente. De Prins werd opgebaard in het dagelijks tenue van de Koninklijke Luchtmacht. De kleding en herkenningstekens horen bij de rang van generaal-vlieger die de prins bekleedde. Bij de baar van Prins waren drie draagkussens geplaatst. Op een daarvan was de onderscheidingsvlag van de Prins aangebracht, op de tweede de onderscheiding Commandeur Militaire Willems-Orde en op het derde kussen lagen 13 onderscheidingen. Alles in overeenstemming met de wensen van de Prins.

In de Chapelle Ardente werd 24 uur per dag een dodenwacht opgesteld. Deze dodenwacht bestond tussen 08.30 en 23.30 uur uit vier hoofdofficieren, ter linker- en rechterzijde van de baar. Tussen 23.30 en 08.30 uur werd een beperkte dodenwacht uitgevoerd door twee ceremoniële ereposten van de Koninklijke Marechaussee. Naast de dodenwacht stonden in de Chapelle Ardente ook nog vier ereposten opgesteld. Het Garderegiment Fuseliers Prinses Irene vormde deze erepost.

Op 6 december begon het officiële rouwbeklag met een dodenwake door Pieter van Vollenhoven in het ceremonieel tenue van de Koninklijke Luchtmacht, de prinsen Willem-Alexander en Maurits in het tenue van de Koninklijke Marine en prins Pieter-Christiaan in het ceremoniële tenue van de Koninklijke Marechaussee. Allen droegen linten, plaques en halskruizen.
Vanaf 14.00 uur defileerden als eersten de ministers van Staat en oud-premiers langs de baar. Daarna was het de beurt aan de leden van het kabinet, de Kamerleden en de commissarissen van de Koningin. Ook internationale diplomaten en leden van het Internationale Gerechtshof in Den Haag liepen langs de kist. Vanaf dinsdag 7 december tot en met donderdag 9 december kon het publiek officieel de laatste eer bewijzen aan Prins Bernhard.

Gedurende de periode van het rouwbeklag stond buiten bij het paleis 's avonds een fakkelwacht opgesteld. De fakkelwacht bestond uit 31 militairen van de verschillende krijgsmachtonderdelen. Bij het invallen van de duisternis werd de fakkelwacht opgesteld en hield men de wacht tot de dageraad.
Tot de bijzetting waren 138 militairen betrokken bij de dodenwacht, 124 bij de fakkelwacht en 18 militairen bij de Erepost Chapelle Ardente.

 

Andere voorbereidingen

Naast de officiële plichtplegingen werd op de achtergrond hard gewerkt aan de voorbereidingen voor de uitvaart zelf. In de week voorafgaand aan de uitvaart werden onder andere bij het Depot Ceremoniële Tenuen en Sabels in Rijswijk de honderden tenues gepast en klaargemaakt. Op 7 december was het de beurt aan de Gele Rijders om hun tenues te passen en daarna volgden nog verschillende andere onderdelen. Omdat bij de uitvaart op verzoek van Prins Bernhard de nodige ceremoniële aanpassingen werden doorgevoerd, zou de verstrekking van sommige uniformdelen zelfs pas op het laatste moment geschieden. Met de nodige inspanningen waren bij de bijzetting van Prins Bernhard op zaterdag 11 december niettemin alle militairen volledig correct gekleed. Op de dag van de uitvaart zouden tientallen verschillende uniformen te zien zijn.
Op de Schietbaan Waalsdorp in 's-Gravenhage oefende het Cavalerie Ere-escorte met de paarden om ruiter en paard aan elkaar te laten wennen. Veel militairen verkenden de route van de rouwstoet om mogelijke obstakels op te kunnen ruimen. Ook werd de huisvesting geregeld voor de militairen vooraf en gedurende de uitvaartplechtigheid. Daartoe werden een aantal locaties, waaronder het Feijenoordstadion, gereed gemaakt voor de opvang en verzorging van zo'n 7.000 militairen.
In Delft zelf werd alle straatmeubilair en verkeersborden weggehaald en werden dranghekken en wegbewijzering geplaatst. Dit alles met het oog op een probleemloze passage van de honderden militairen en de rijtuigen, maar ook om de toestroom van het publiek in goede banen te kunnen leiden.

 

De uitvaart zelf

Op 11 december vond de uitvaart en bijzetting van het stoffelijk overschot van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Bernhard plaats. Al vroeg startten de voorbereidingen voor het opstellen van de rouwstoet en de 13,2 kilometer lange ere-afzetting. Vanuit de verschillende verzamelpunten, waaronder het Feyenoordstadion in Rotterdam, werden de militairen met bijna tweehonderd bussen naar de verschillende locaties gereden vanwaar zij zouden deelnemen aan stoet of ere-afzetting. De bereden escortes verzamelden zich in de omgeving van Waalsdorp.
Het militaire ceremonieel werd voorafgegaan door een inspectie. De mandataris van Defensie, Brigade-Generaal Hijlco Komen (Souschef Operatiën bij het Operationeel Commando van de Koninklijke Landmacht) inspecteerde de ere-afzetting vanaf het Instituut Defensie Leergangen tot aan de Nieuwe Markt in Delft.

Rond 9.40 uur werd bij Paleis Noordeinde het stoffelijk overschot van de Prins op een affuit met kanon van het type 7-Veld geplaatst. Hiermee werd een oude militaire traditie in ere gehouden. In het eerste deel van de rouwstoet was de rol van de krijgsmacht beperkt tot een ere-escorte Koninklijke Marechaussee van 24 ruiters met commandant vooraf, vervolgens een bereden ere-escorte van het Korps Landelijke Politiediensten van eveneens 24 ruiters en commandant. Na het affuit met kanon, dat begeleid werd door acht officieren der Artillerie te voet volgde nog een eredetachement van het Korps Rijdende Artillerie met 8 ruiters en een kon_mil_kapelcommandant. Een ere-escorte der Cavalerie van 24 ruiters met commandant sloot dit deel van de stoet af. Pas toen de naaste familie zich bij het Instituut Defensie Leergangen bij de stoet aansloot, was er sprake van een echte uitvaartstoet. In het tweede deel van de stoet, van het Instituut Defensie Leergangen naar de Nieuwe Kerk, was de aanwezigheid van de krijgsmacht nog veel groter.

De stoet werd vooraf gegaan door een militair ere-escorte te voet met in het voorste deel de Koninklijke Militaire Kapel, Commandant voorste deel, een eredetachement van de Koninklijke Marine (Compagnie Korps Mariniers) met 101 man, een eredetachement van de Koninklijke Landmacht (Regiment Infanterie Johan Willem Friso) met 101 man en een eredetachement van de Koninklijke Luchtmacht (squadron) met eveneens 101 man. In het volgende deel van de stoet reed het ere-escorte van de Koninklijke Marechaussee, gevolgd door de ruiters van het ruiters_KLPKorps Landelijke Politiediensten.

Hierna volgde het affuit met de lijkkist met verschillende begeleiders te voet. Tussen het affuit en de daarop volgende bloemenbrik reed het eredetachement van het Korps Rijdende Artillerie. Na de bloemenbrik volgden een tweetal rijtuigen met daarin de koninklijke familie. Achter deze rijtuigen kwam een commandant Cavalerie Ere-escorte met twee trompetters te paard, de standaardwacht Cavalerie Ere-escorte met zes ruiters en vervolgens het bereden ere-escorte van de Cavalerie met 24 ruiters. Hierna volgde de kapel van de Koninklijke Luchtmacht en ter afsluiting volgde nog een militair ere-escorte van eredetachementen van de Koninklijke Marine, de Koninklijke Landmacht (regiment Limburgse Jagers) en de Koninklijke Luchtmacht. Deze detachementen bestonden elk weer uit 101 militairen. In vergelijking met de uitvaart van Juliana was er veel meer militair vertoon te zien.

Vanaf het moment dat de rouwstoet Delft naderde werd door twee saluutbatterijen van de 11e afdeling Rijdende Artillerie elke minuut een schot afgevuurd. Dit hield aan tot het moment van bijzetting.

Fly-pastEen andere bijzondere uiting van militair ceremonieel werd gevormd door een fly-past van drie F-16 jachtvliegtuigen van de Koninklijke Luchtmacht en een Spitfire. De F-16's waren afkomstig van het 322 Squadron van de vliegbasis Leeuwarden, het eerste squadron van de luchtmacht dat door Prins Bernhard in juni 1943 werd opgericht. De Spitfire is een toestel waarin de Prins zelf vloog in de oorlogsjaren. De Spitfire werd gevlogen door generaal-majoor b.d. Berry Macco en is afkomstig van de Stichting Koninklijke Luchtmacht Historische Vlucht van de vliegbasis Gilze-Rijen. De vier vliegtuigen kwamen over op het moment dat het stoffelijk overschot van de Prins de Nieuwe Kerk werd binnengedragen. Ze vlogen in de missing-man formatie boven de Markt, waarna de Spitfire naar boven wegdraaide. Een dergelijke formatie wordt uitgevoerd als symbolisch afscheid van overleden vliegers.

De draagploeg die daarna de Prins de Nieuwe Kerk in Delft indroeg bestond uit acht militairen van de Huzaren van Boreel. Deze draagploeg droeg tenslotte de kist de Koninklijke grafkelder in. De wijze waarop de kist werd gedragen was dezelfde als bij Claus en Juliana. Het zogenaamde schouderdragen van de overledene is een oud gebruik dat vandaag de dag nog maar zelden aanschouwd kan worden. Al voor de Middeleeuwen was het schouderen van de overledene een gewoonte. Op veel oude afbeeldingen van begrafenissen is te zien hoe de kist of baar boven de schouders werd gedragen. In de 19de eeuw werd het schouderdragen steeds minder algemeen doordat de draagbaren te zwaar werden of omdat het gewoon niet meer de moeite loonde om dit zware werk te doen. Een rijdende baar is vandaag de dag zo gewoon bij begrafenissen dat het traditionele schouderdragen, zoals dat bij de Koninklijke uitvaarten in het openbaar te zien is, een opmerkelijke gebeurtenis vormt.

 

Ere-afzettingen

Vanaf het Paleis Noordeinde tot aan de Markt in Delft stonden aan weerszijden van de weg meer dan 6.000 militairen van de verschillende krijgsmachtonderdelen opgesteld. Aan begin en eind waren speciale erewachten opgesteld. De erewacht voor paleis Noordeinde bestond uit honderd militairen van het Regiment Stoottroepen Prins Bernhard en het gecombineerde Fanfare Orkest Trompetterkorps Bereden Wapens en Fanfare Korps Koninklijke Landmacht. Nabij paleis Noordeinde en Instituut Defensie Leergangen maakten ook bijna 400 veteranen deel uit van de ere-afzetting. In tegenstelling tot bij de eerdere uitvaarten was de rol van de veteranen nu meer bijzonder. De militairen in de ere-afzetting waren uitgerust in het dagelijks tenue met persoonlijk wapen. De commandanten droegen het sabel. Bij het passeren van de stoet werd door alle militairen de eregroet gebracht. De ere-afzetting op de Markt in Delft bestond uit 382 militairen, bestaande uit:

  • Adelborsten van het Koninklijk Instituut Marine: 51 militairen
  • Cadetten KMA: 102 militairen
  • Garderegiment Fuseliers 'Prinses Irene': 102 militairen
  • Korps Commando Troepen: 52 militairen
  • Studentenweerbaarheden: 75 studenten

De Erewacht op de Markt in Delft werd verzorgd door militairen van het Korps Mariniers en de Marinierskapel der Koninklijke Marine. Alle militairen droegen het ceremoniële tenue van de mariniers.

Op zaterdag 11 december waren in totaal bijna 50.000 mensen op de been om de uitvaart gade te slaan. Ongeveer 3,5 miljoen mensen besloten thuis de uitvaart voor tv te bekijken. Wat vooral indruk maakte deze dag was het overvliegen van de F-16's en de Spitfire. Een waardige afsluiting van het militaire ceremonieel rond de uitvaart van Prins Bernhard. (2005)

 

Internet

 


Geschreven: 22 juli 2009
Aangepast: 30 juli 2016
Auteur: Adrianus de Mant
Categorie: Dood en begraven van het Huis van Oranje-Nassau

 

Pauline

Enige tijd geleden kreeg ik van een goede kennis van mij de jaargang 1911 van het maandblad De Globe. Daarin stond een tekening van een meisje. Het onderschrift luidde: "Prinses Pauline van Oranje. Een Oranje-Prinsesje, waarvan velen onzer lezers zeker nooit gehoord hebben. Het was een dochtertje van den lateren Koning Willem I der Nederlanden...".
Dit maakte mij dusdanig nieuwsgierig dat ik verder ging zoeken. Ondanks twee grote en zes kleine encyclopedieën op de boekenplank kon ik nergens iets over deze Pauline vinden. Uiteindelijk kwam het volgende verhaal boven water.

 


Geschreven: 23 juli 2008
Aangepast: 03 november 2022
Auteur: Leon Bok
Categorie: Diversen

 

In de tweede helft van de negentiende eeuw verscheen een nieuw object op de Nederlandse begraafplaatsen. Metalen trommels, afgedekt met een glasplaat, met daarin bloemenkransen brachten een andere vorm, andere kleuren en een andere manier van rouwverwerking op begraafplaatsen. De komst van deze zinken of ijzeren 'graftrommels', zoals ze vaak worden genoemd, kwam niet zomaar uit de lucht vallen. Hoewel nog lang niet alles over deze trommels of dozen bekend is, is wel duidelijk dat het een samenloop van omstandigheden was die leidde tot het verschijnen van graftrommels op begraafplaatsen. Ook is in zekere zin bekend wat leidde tot het nagenoeg compleet verdwijnen van graftrommels. Een nadere beschouwing op het fenomeen 'graftrommel' of 'kransdoos' is op zijn plaats. Vooral nu dit funeraire object wat meer in de aandacht staat.

Vroegste geschiedenis

Het woord 'graftrommel' komt in de Dikke van Dale niet voor, evenmin als de woorden kransdoos of grafdoos. In het Funerair Lexicon van H.L. Kok wordt wel een uitleg gegeven bij het woord grafdoos, met een verwijzing naar dat woord bij 'kransendoos'. Kok geeft aan dat een grafdoos een van zink vervaardigde ovale trommel is, van voren gedicht met glas. In de trommel waren zinken kunstbloemen bevestigd. Ook waren er volgens Kok rouwlinten, een palmtakje en een enkele keer een foto in de trommel geborgen. Na 1945 zou het gebruik verdwenen zijn en door weersomstandigheden zouden de meeste grafdozen volgens hem vernield zijn.


Geschreven: 22 juli 2008
Aangepast: 29 april 2020
Auteur: René ten Dam
Categorie: Dood en begraven van het Huis van Oranje-Nassau

 

Prins Hendrik in Nederland

Portret Wilhelmina en Hendrik (collectie auteur)Heinrich, Hertog van Mecklenburg was een eenvoudige man, voor zover koninklijke adel eenvoudig kan zijn. Hij was afkomstig uit het aan de Oostzee gelegen Noordduitse staatje Mecklenburg. Na moeizame onderhandelingen over status, titel en inkomen trouwde de intussen tot Nederlander genaturaliseerde Hendrik in februari 1901 met koningin Wilhelmina. Hij moest afstand doen van zijn Duitse nationaliteit, zodat eventuele kinderen niet Duits konden worden en Wilhelmina niet zou worden onderworpen aan Duitse wetten. Ook werd hij geen Prins van Oranje, wat was geëist bij de onderhandelingen, maar 'slechts' Prins der Nederlanden en kreeg hij geen eigen jaargeld. Tot 1918 zou hij een jaargeld krijgen van zijn neef, de Groothertog van Mecklenburg. Maar na diens troonsafstand was prins Hendrik financieel afhankelijk van koningin Wilhelmina.

In een tijd dat de man werd geacht de kostwinner te zijn, kon prins Hendrik niets anders doen dan toekijken. Wilhelmina hield hem niet op de hoogte van constitutionele zaken, zodat de rol van prins Hendrik beperkt bleef tot verschillende erefuncties en vervanger of begeleider van Wilhelmina bij plichtplegingen en officiële plechtigheden.

Door zijn sobere taak als prins-gemaal wekte Hendrik enig medelijden bij de bevolking. Hij werd gedwongen in een rol die hem niet lag. Hij was een buitenmens en hartstochtelijk jager. In 1907 maakte de prins zich populair toen hij tijdens een zware storm zelf plaatsnam in een reddingssloep om drenkelingen te redden van het Engelse stoomschip "Berlin" dat was gestrand voor de kust van Hoek van Holland. Het gevolg was dat hij een functie kreeg binnen het reddingswezen. In het jaar daarop werd hij voorzitter van het Nederlandse Rode Kruis, hij zou het vijfentwintig jaar blijven. In de jaren twintig zou hij zich inzetten als beschermheer voor de Nederlandse Padvinders Beweging. 

De prins sterft

Wilhelmina verbleef eind juni 1934 in Brigue, Zwitserland om daar uit te rusten. Het was nog geen drie maanden na het overlijden van haar moeder, Emma. Prins Hendrik was er al eerder geweest en intussen weer teruggekeerd naar Nederland. Op haar vakantieadres hoorde Wilhelmina dat prins Hendrik op het kantoor van het Rode Kruis een zware hartaanval had gekregen. Omdat de artsen een herhaling niet uitsloten, reisde Wilhelmina onmiddelijk terug naar Nederland. Hun dochter, prinses Juliana, verbleef op dat moment op Kensington Palace in Londen en werd door haar moeder op de hoogte gehouden van de gezondheid van haar vader. Zij zou woensdag 4 juli terugkeren naar Den Haag. Die dinsdag zouden allen die tot de naaste omgeving van Emma hadden behoord, voor het laatst samenkomen en een maaltijd gebruiken in het huis van de koningin-moeder op het Lange Voorhout. Daarna zou het huis voorgoed gesloten worden. Nauwelijks zat de koningin aan tafel of ze kreeg bericht om meteen naar Paleis Noordeinde terug te keren. Maar toen ze aankwam, was prins Hendrik reeds overleden. Terwijl hij in gesprek was met de verpleegster had hij een fatale hartaanval gekregen. Juliana werd telefonisch door Wilhelmina op de hoogte gebracht en vertrok nog diezelfde avond per Batavier uit Engeland. Om zes uur de volgende ochtend werd ze in de haven opgevangen door Wilhelmina zelf. Nog de avond van het overlijden van de prins verscheen een Buitengewone Staatscourant die een enkele mededeling bevatte:

"Het heeft God behaagd, Mijn beminden Echtgenoot tot Zich te nemen. Hij is hedenmiddag zacht en kalm plotseling ontslapen. Met groote droefheid geef ik daarvan kennis. Ik ben overtuigd, dat allen deelen in Mijn smart en die van Mijne Dochter.

Wilhelmina".

Overeenkomstig de visie van Wilhelmina en Hendrik op 'dood en Leven', regelde Wilhelmina zelf de gang van de uitvaartdienst: "Mijn man en ik hadden reeds lang voor zijn heengaan herhaaldelijk samen gesproken over de betekenis van het sterven en over het daaropvolgende eeuwige leven. Wij hadden beiden de geloofszekerheid, dat de dood de ingang tot het Leven is en elkaar daarom beloofd, dat onze begrafenis geheel in het wit zou geschieden. Dienovereenkomstig werd dan ook nu gehandeld." [1] De dood was voor Hendrik dus een overgang naar de eeuwigheid en deze overgang gaf reden tot vreugde, geen verdriet. De rouwkleur zou daarom ook wit moeten zijn in plaats van het gebruikelijke zwart. 

In het land heerste grote verslagenheid na het overlijden van Hendrik. Enkele maanden eerder was de hoogbejaarde Emma overleden, nu was het de geliefde prins Hendrik die bovendien veel te jong stierf. Bijna overal verschenen lovende woorden over de prins. [2] 

De rouwstoet

De begrafenis vond zeven dagen na het overlijden van de prins plaats op 11 juli, een warme zomerdag. De stoet vertrok 's ochtends om half tien vanaf Paleis Noordeinde. Bij de ingang van het paleis stonden afdelingen van het Rode Kruis opgesteld. De kist was geplaatst op een witte baar en werd door twaalf lakeien naar de lijkkoets gedragen. Koningin Wilhelmina en prinses Juliana namen vanaf het bordes afscheid van de prins. "Prinses Juliana legt Haar arm in die van de Koningin, en komt dichterbij Haar moeder. Er is in dat beeld iets innigs en liefelijks en zij die het aanschouwd hebben, zullen het nooit vergeten." [3] De koningin droeg een losse zwarte mantel over een wit kleed, met daarover heen een witte weduwesluier. Prinses Juliana was geheel gekleed in het wit en droeg een witte hoed. Nadat de rouwstoet was vertrokken, gingen Wilhelmina en Juliana het paleis weer binnen. Zij reden dus niet mee met de stoet en reden een afzonderlijke weg naar Delft.

In tegenstelling tot bij latere koninklijke begrafenissen was het niet het gewone volk dat getuige was van het afscheid nemen van de overledene. Bij prins Hendrik werd het plaatsen van de kist in de lijkkoets gadegeslagen door een honderdtal burgemeesters die tegenover het Paleis stonden opgesteld.

Koets met paarden (collectie René ten Dam)De koets werd getrokken door acht met witte kleden bedekte paarden. Dezelfde koets was ook gebruikt bij de begrafenis van Emma, maar was voor deze gelegenheid naar de wens van de prins in het wit uitgevoerd. "De wagen heeft zilveren tuitbanden. De gala-bok is gedrapeerd met wit laken, omzoomd met zilver en franje en draagt ter weerszijden het Koninklijk Wapen in zilver. De hemel van den wagen is afgezet met een zilveren omlijsting en draagt een zilveren kroon, terwijl aan de vier hoeken witte struispluimen met zilveren franje zijn aangebracht. Ook de lantaarns zijn met een witten rouwhoes omhangen." [4]

Koets (collectie René ten Dam)Op het rouwkleed met daarover de Nederlandse vlag lag, naast het kussen met de eretekenen van de Prins, een tweetal gekruiste sabels en zijn admiraalssteek. Als slippendragers fungeerden verschillende hooggeplaatste gepensioneerde militairen en medewerkers uit de persoonlijke staf van de prins.

De rouwstoet werd begeleid door een uitgebreid militair escorte waarin de verschillende legeronderdelen deelnamen. Vooraf aan de lijkkoets liepen ondermeer infanterie, marechaussee en huzaren te paard. "Voorop reed een detachement van het Koninklijke Marechaussee te paard met omfloersten standaard en standaardwacht. De Marechaussee droegen den zwarte kolbak en de nestels. Dadelijk daarachter kwam de generaal Van Andel met zijn staf, allen dragende de martiale stalen helm. De infanterietroepen waren alle gekleed in de grijze veldtenue met ransel. De officieren droegen den stalen helm, een draagriemstel, wandelsabel en witte handschoenen. De huzaren hadden hun kolbak op."
Met omfloerste trom... (collectie René ten Dam)Direct achter de lijkkoets reden verschillende hofrijtuigen, waarin naast familieleden andere hooggeplaatste gasten plaats hadden genomen. Achter de hofrijtuigen volgde het tweede gedeelte van het militair escorte. "Voorop reed de commandant, luitenant-kolonel J.E. Haitsma Mulier. Vervolgens kwam de vertegenwoordiging van de Koninklijke Marine. De tamboers en pijpers liepen aan het hoofd, gevolgd door een compagnie mariniers en twee compagnieën matrozen. Achter de marinetroepen kwam een compagnie van honderd man van de Koloniale Reserve uit Nijmegen in hun mooie zwarte uniformen met gele tressen, Compagnie matrozen (collectie René ten Dam)aan dit gedeelte van het escorte een bijzonder cachet gevende. Daarna ging in den stoet het muziekkorps van het 5e regt. infanterie uit Amersfoort onder leiding van den kapelmeester Van der Glas en hierachter marcheerden vier compagnieën infanterie, gevolgd door twee batterijen veld-artillerie, terwijl een detachement maréchaussee den stoet sloot."
De totale lengte van de stoet was ongeveer 2 ½ kilometer! Langs de route stonden daarnaast nog circa 2.000 militairen om de prins de laatste eer te bewijzen. Tijdens de tocht van Den Haag via Rijswijk naar Delft klonk iedere minuut een kanonschot.

Er heerste een grote drukte langs de route en de meeste ramen langs de route waren bezet. Een firma, Meddens, had alle raamplaatsen van haar gebouw verhuurd ten bate van het Rode Kruis. De Nederlandse Spoorwegen hadden extra treinen ingezet om alle belangstellenden te kunnen vervoeren naar Den Haag en Delft. Vele reizigers waren getooid met een oranjezwart knoopje of strikje.

In alle vroegte waren mensen begonnen een plaatsje te zoeken langs de route of op de Nieuwe Markt. Voor een plekje op één van de tribunes of achter een raam was men al snel 1 tot 2 gulden kwijt, tot aan wel 10 gulden op het marktplein. Om half tien was er geen plekje mee te krijgen en had de brandende zon vrij spel. Het Rode Kruis en de E.H.B.O. zorgden er voor dat zowel publiek als militairen niet bezweken onder de hitte. 

De uitvaartdienst en bijzetting in de Koninklijke Grafkelder

Aankomst van de stoet op het Marktplein in Delft (collectie auteur)De rouwstoet was om half tien uit Den Haag vertrokken en kwam om kwart voor een aan op het Marktplein in Delft. 

De kerk was ongeveer op dezelfde wijze ingericht als bij de plechtige bijzetting van het stoffelijk overschot van Koningin Emma. Een sobere versiering in witte en grijze tinten was aangebracht. Om de twaalf zuilen der Oranjes waren parelgrijze linten bevestigd. Groote kransen van sparregroen en witte lelies waren in de verschillende vakken opgehangen. Boven in de pilaren waren afhangende bouquetten van witte en oranje lelis aangebracht, waartusschen zinnia's waren verwerkt. Aan het stadhuis, dat recht tegenover den ingang der kerk ligt, is ook een zeer sobere, grijze versiering aangebracht. Aan het balkon is een wit-zwarte draperie bevestigd. Voor den hoofdingang is een baldakijn opgericht in een witten tint, waar lila als contrasteerende kleur bij gebruikt is. […] De corridor, welke de vestibule der kerk met het koor verbindt, is eveneens in witte kleur gehouden.[…] In het eerste gedeelte van het koor, daar, waar de kist op de katafalk wordt geplaatst is een hangend baldakijn bevestigd, dat eveneens veel bijdraagt tot een stemmig en stijlvol effect. Recht tegenover den ingang van den grafkelder is een groote krans van de Noord-Zuid-Hollandsche Reddingmaatschappij geplaatst, terwijl andere kransen om den ingang zijn gerangschikt

Zicht op het grafmonument vanuit de corridor (collectie auteur)De corridor was 45 meter lang en was nodig om het schip van de kerk aan het oog te onttrekken, aangezien de kerk op het moment van de begrafenis gerestaureerd werd. Een gelijksoortige tunnel was er ook bij de begrafenis van Emma geweest. De tunnel had een wit plafond en bestond feitelijk uit twee lange wanden, die werd onderbroken door inspringingen. In de brede nissen hingen driearmige muurkandelaars met grote elektrische kaarsen. Daaronder de kransen van regeringen en staatshoofden, waaronder die van de Belgische en Engelse vorsten. Eveneens hing er een reusachtig bloemstuk van de Japanse keizer. Aan het eind van de gang een dubbel openslaande deur naar het koor, waarvan het voorste deel overhemeld werd door een zwevende baldakijn, wit met lila banen. Rechts, direct na de corridor, de spreekstoel voor de predikant prof. Obbink.

Zicht op de corridor, gezien vanaf het monument. (collectie auteur)Na aankomst van de rouwstoet werd de kist met "'s Prinsen stoffelijk hulsel" de kerk ingedragen door een aantal jachtopzieners en jagers. In de kerk waren ruim 900 personen aanwezig, meer dan bij de bijzetting van Emma. "Het koor bood een schitterenden aanblik; het ambtscostuum der vele hoogwaardigheidsbekleeders, de officieele kleedij der diplomaten, het ceremonieele tenue der officieren wisselden af met de zwarte of purperen toga's der geestelijkheid en professoren." [6]

Links van de ingang zaten diegenen die met de stoet naar de kerk waren gekomen: vorstelijke gasten, groot-officieren van het Huis der Koningin, leden der Hofhouding en anderen. Ook zaten er deputaties van het Rode Kruis, van de Johanniter Orde en van de Malthezer Ridders.

Aan weerszijden van de ingang van de grafkelder stond een erewacht opgesteld van het korps adelborsten en van de cadetten, met hun korpsvaandels. Ter zijde van het monument van Willem de Zwijger stonden vier bazuinblazers.

De voorganger was de Utrechtse hoogleraar theologie en hofpredikant Prof. Dr. H.Th. Obbink. Hij sprak het votum uit en las vervolgens de eerste zeven verzen uit Mattheus 28 en enige verzen uit Romeinen 18. Vooraf werd gezongen gezang 189 vers 4 en 6. Na het lezen uit de Bijbel zongen de aanwezigen gezang 271 vers 7 en 8. In zijn preek verwees Obbink nog naar Emma. "Er is gezegd - en terecht gezegd - dat onze betreurde Koningin-Moeder zoo echt en geheel en zoo gemakkelijk Nederlandsche was geworden: - welnu: de Prins der Nederlanden was inderdaad met hart en ziel een Nederlandsche Prins. Hij is dat geworden niet als de vervulling van een noodzakelijke plicht, maar eenvoudig door zich te geven zooals Hij was. Die natuurlijke ongedwongenheid was de groote aantrekkelijkheid van zijn persoon."

 

Hiermee leek de predikant te verwijzen naar de ondergeschikte rol die de prins had aan de zijde van de Koningin. De rede van Obbink werd afgesloten met het uitspreken van een gebed. Na het gezamenlijk zingen van gezang 202 vers 1, 2 en 4 sprak de predikant een zegenbede uit. Vervolgens nam de chef van Militaire Huis het kussen van de lijkkist. De kist werd ontdaan van het lijkkleed en de vlag om de kelder ingedragen te worden. De Koninklijke Commissaris van de grafkelder en prof. Obbink gingen de kist met daarin het ontzielde lichaam van de prins vooraf naar zijn laatste rustplaats. De koningin, Juliana en hertog Adolf Friedrich en zijn vrouw volgden. Ondertussen zongen alle aanwezigen staande gezang 209 vers 1 en 3. Bij het eerste vers speelden de bazuinen de melodie mee. De erewachten, opgesteld aan beide zijden van de grafkelder, brachten de laatste militaire eerbewijzen. Vervolgens werd de toegang tot de grafkelder afgesloten met een gordijn. De bazuinblazers speelden hierna het Wilhelmus, waarna Prof. Obbink in de grafkelder het Onze Vader bad.
Hierna verlieten de koningin en de prinses, tezamen met de familie van de prins de kerk. De daadwerkelijke bijzetting zou later plaatsvonden in aanwezigheid van Wilhelmina en Juliana.
Kort na de begrafenis vertrokken Wilhelmina en Juliana voor een zestal weken naar Noorwegen, om daar tot rust te komen en te herstellen.

Er is weinig bekend over eventuele bezoeken van leden van de koninklijke familie aan de koninklijke grafkelder, maar van Juliana wordt gezegd dat ze jarenlang op de verjaardag van haar vader een bezoek bracht aan de grafkelder. Het bevestigt de bijzondere band die zij had met haar vader. 

 

Noten

  1. Eenzaam maar niet alleen
  2. In het Utrechtsch Dagblad verscheen op 3 juli, de dag van overlijden, een redactioneel stuk waarin de nodige kritiek werd geuit op de prins. "Het moge den Prins niet gegeven zijn geweest, krachtens zijn persoonlijkheid en wijze van leven, om eerbied af te dwingen..." Het stuk leidde tot een krachtig en afkeurend artikel op de voorpagina van het Utrechtsch Nieuwsblad van 4 juli, alsmede tal van ingezonden brieven die schande spraken over het "anti-monarchaal geschrijf van het U.D."
  3. Utrechtsch Nieuwsblad 11-7-1934
  4. Utrechtsch Nieuwsblad 11-7-1934
  5. De krans van de Reddingsmaatschappij was een simpele reddingsboei uitgevoerd in bloemen.
  6. Utrechtsch Nieuwsblad 11-7-1934 

Bronnen

  • Utrechtsch Nieuwsblad, 4 juli 1934
  • Utrechtsch Nieuwsblad, 11 juli 1934
  • Wilhelmina, Eenzaam maar niet alleen, Amsterdam 1959 (p. 250-252) 

Literatuur

  • Drs. R.E. van Ditzhuyzen, Oranje-Nassau - Een biografisch woordenboek, Haarlem 1992 (p. 118-120)
  • I. Schoffer, 'Hendrik (Heinrich) Wladimir Albrecht Ernst (1876-1934)', in Biografisch Woordenboek van Nederland [05-09-2003]