Skip to main content

Grafpoëzie


Geschreven: 24 januari 2010
Aangepast: 31 maart 2013
Auteur: Nicolaas Beets
Categorie: Historische lijk- en grafdichten

 

Gij hebt mij lang gekend,
En komt mij dus te aanschouwen:
Ach, eer gij ’t denkt, is dit het end;
De dood is niet te trouwen.
Ik leefde een jaar of wat; niet meer;
Nu lig ik op de lijkbaar neer;
De nacht der graven wacht op mij —
Wie zal mij volgen? Gij?

Lijkvolgers, Vriendenschaar,
Wilt over mij niet weenen!
Mijn ziel, al schreit gij bij mijn baar,
Is roods voor God verschenen.
Daar smaakt zij, om haars Heilands bloed,
Des hemels onverbitterd zoet
Hoe zalig is die rust voor mij;
Wie zal mij volgen? Gij?

Geliefdste Vriend! één bee:
Vergeet mij niet te spoedig!
Ik droeg uw beeld ten hemel mee
En wacht u daar blijmoedig ,
Dáár is geen graf, geen rouw, geen smart,
Geen zondesmet bedroeft er ’t hart
Volkomen vreugde streelt er mij —
Wie zal mij volgen? Gij?

Heb dank, o Vrienden saam
Die mij naar ’t graf geleidde!
Dat u ’t geloof in Jezus naam
Een zachten dood bereide!
Bescherme u God bij dag en nacht —
Mijn aardsche dagtaak is volbracht.
Het stille graf sluit over mij — ,
Wie zal mij volgen? Gij?


Geschreven: 14 december 2009
Aangepast: 06 mei 2013
Auteur: Joost van den Vondel
Categorie: Historische lijk- en grafdichten

 

Graef van Nassau, Stadhouder van Vriesland, &c.

 

Syn traenen kleen bewijs van grooten rouwe,
Soo staeck misbaer, medoogende gemeent,
En treur, gelijck die troosteloose vrouwe,
Dat marmerbeeld, 't welck stom, niet sucht nocht steent.
Het leeft nochtans, maer 't hart dat is gesloten
Van 't bittre wee, van al te strengen nood.
De geest bewelt sit vast, en kan niet vloten:
En naulicks scheelt hier 't leven van de dood.
Aleveneens sat Andromach beneepen,
Doen sy helaes! de leyde maere ontfing:
Doen Trojes vest het lijck door 't stof sagh sleepen,
En 't kermen boven alle daecken ging.
Bedrieghlijck lot des oorlooghs,
wy beloofden Ons selven vast laurieren na'et belegh
Van 's vyands steên; en ah! ghy treft de Hoofden
Des volcks, en rucktse in hun triomfen wech.
Triomfen, neen, bedroefde nederlaegen,
En schipbreuck, die gaet strijcken met de winst.
De blyschap word verdruckt door 't jammerklaegen.
't Gequetste breyn weeght meest, de zege minst.
Waer is de deughd, die alle lemmers wette?

Hoe blaeckt sijn oogh nu niet van 't gloeyend vier,
Gelijck het deed, doen hy den helm opsette?
Hoe ongelijck is dees nu Kazimir?
Die Kazimir, die flus soo braef te paerde
Noch draefde met den vluggen hoef in 't zand:
En eyschte fier met schitterenden swaerde
Den sleutel van het strijdbre Gelderland.
Die heldenbaeck, die d'uyterste gevaeren
Was doorgesolt met onverschrocken moed.
Hoe sienwe nu de grijsheyd sijner hayren
Geverwt, geklist van sijn doorluchtigh bloed?
Nu sal hy meer geen swarte Spanjerds jaegen
In 't vlacke veld. nu sal hy stad nocht slot
Nocht schanssen meer bestormen, en belaegen,
Of dondren met kortouwen als een God.
Hy sal voortaen de Veluw niet meer vegen,
Nocht 't woeste schuym en 't bruysen van dien vloed
Des dwingelands op sijnen staelen degen
Afstuyten trots, en setten voet by voet.
De Hemel wil dees dapperheden kroonen
Met eeuwigh heyl, terwijl wy onvermoeyt
Die danckbaerlijck erkennen in sijn soonen,
Twee rancken daer des vaders aerd in bloeyt.

 

zie ook digitale blibliotheek voor de Nederlandse letteren


Geschreven: 13 december 2009
Aangepast: 02 juni 2018
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Als bloemen bij het graf

 

Poëzie voor de gestorvenen: Obergum (Groningen)

De stèle van Willem de Boer

 

ALTIJD VLIJTIG, WERKZAAM ZORGEND
WAS HIJ ONS EEN LIEVE ZOON
MAAR ACH HOE ONVERWACHTS
KWAM HIER DE DOOD
DOOR MENSENHAND WAS HET
IN EEN OGENBLIK BESLIST
HOE NODE HIJ DOOR ONS
OUDERS KON WORDEN GEMIST
GEEN OUDERLIEFDE GEEN
VRIENDENTROOST KON BATEN
IN DE BLOEI ZIJNER JEUGD
MOEST HIJ DEES AARD VERLATEN

WillemdeBoer

 

Op 12 januari 1914 stierf Willem de Boer, 22 jaar oud. Slachtoffer van zinloos geweld, zoals we kunnen lezen in het Nieuwsblad van het Noorden van 13 en 14 januari 1914.
Waar een paar jongens met elkaar op de vuist gingen om een meisje, wilde hij bemiddelend optreden. Hij heeft het met de dood moeten bekopen. Is het verlies van een kind voor ouders al een dramatisch gebeuren, het al bejaarde ouderpaar de Boer verloor in Willem hun enig kind én kostwinner.

 

 

 

Dit artikel verscheen eerder in de nieuwsbrief van december 2009

 


Geschreven: 13 december 2009
Aangepast: 02 juni 2018
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Als bloemen bij het graf

 

Poëzie voor de gestorvenen: Siddeburen (Groningen)

Bij de zerk van Jan Ernst Henderiks Meijer

 

DE AARDE, DIE HIJ EENS BEBOUWDE,
WAAROP HIJ 'T GRAZEND VEE AANSCHOUWDE,
EN STEEDS VERZORGDE MET VEEL LUST,
IS NU ZIJN STOF TOT PLAATS DER RUST;
GOD RIEP HEM VAN DE AARDSCHE DINGEN,
ZIJN ZIEL LEEFT NU VOOR HOGER KRINGEN,
OM DAAR VERHEVEN BOVEN T STOF,
TE LEVEN IN HET HEMELHOF.

Meijer-1Jan Ernst Henderiks Meijer was blijkbaar een boer met een gemengd bedrijf: graan en vee. Een boer, die met veel plezier zijn werkzaamheden verrichtte. Dezelfde aarde, die hij bewerkte, is nu rustplaats voor zijn stof geworden. God riep hem weg van de aardse zaken: de ziel, gescheiden van het stoffelijk lichaam, leeft nu voor hoger kringen. Wat heeft de dichter daarmee bedoeld?
Moeten we denken aan een landbouwer, die lid is geweest van allerlei instanties op zijn vakgebied, van verenigingen, van belangengroeperingen, of van het kerkbestuur om maar iets te noemen? De aardse kringen. Zouden dan de hoger kringen betrekking hebben op de engelen, de zaligen, de schare, die niemand tellen kan? De kringen rond Gods troon, die Hem de lofzang zingen. Zou de hemelhof een hofstee van hoger orde zijn?
Het zijn even zovele vragen, die opkomen bij het lezen van dit grafdicht. Het grafdicht schetst in elk geval heel duidelijk de werkelijkheid, waarin deze landbouwer leefde en waar hij naartoe leefde. De zerk van Meijer, voorzien van veel doodssymboliek, bevindt zich naast de hervormde kerk.

 

 

Dit artikel verscheen eerder in de nieuwsbrief van september 2009