Skip to main content

Artikelen


Geschreven: 19 februari 2015
Aangepast: 28 februari 2024
Auteur: Albert-Erik de Winter
Categorie: Diversen

Kerkterreinen worden vooral gewaardeerd vanwege hun cultuurhistorische en funeraire betekenis. Naast dood, rouw, de manier van begraven en grafsymboliek, zijn deze terreinen ecologisch vaak ook erg interessant en het leefgebied van tal van planten- en diersoorten. Oud monumentaal groen, stenige milieus en rust zorgen ervoor dat deze landschapselementen zowel op het platteland als in het stedelijk gebied kleine natuuroases zijn die bruisen van het leven.


Geschreven: 14 februari 2015
Aangepast: 25 maart 2018
Auteur: Berkay
Categorie: Persoonlijke verhalen

Zoals ik eerder al vertelde, bezoek ik vaak begraafplaatsen met mijn opa. Omdat het op die begraafplaatsen heel rustig en stil is en er meestal veel groen is, leven er veel dieren.


Geschreven: 14 september 2014
Aangepast: 13 januari 2022
Auteur: René ten Dam en Marten Mulder
Categorie: Buitenland

 

Wie er niet op let, zal ze niet zien, de drie stalen kooien die aan de zuidzijde van de Lambertuskerk in Munster hangen. Het is ook niet gewoon om dergelijke grote kooien aan een kerktoren te zien hangen. De onwetende voorbijganger kan alleen maar gissen. Een oud lokaal gebruik misschien?


Geschreven: 31 augustus 2014
Aangepast: 18 december 2022
Auteur: René ten Dam
Categorie: Moord en doodslag

 

Een koude nacht eind november 1931 in het Limburgse Putbroek, een buurtschap van Maria-Hoop in de tegenwoordige gemeente Echt-Susteren. Het is even na middernacht. De doodse stilte onder de heldere hemel wordt verscheurd als er schoten klinken. Eerst hagelschoten en even later pistoolschoten. Dan wordt het weer stil.

Verschillende getuigen verklaren later de nachtelijke schoten te hebben gehoord, al verschillen de verklaringen wat betreft het aantal schoten. Zo hoorde boer Reijnders zestien schoten. De vrouw van P.J. Claessen hoorde vanuit haar bed zes schoten. Niemand is dan nog verontrust, waarschijnlijk zullen het douaniers zijn geweest die smokkelaars hebben betrapt. De grens is vlakbij en de bewoners zijn wel wat gewend. En nadat vader Kersten van zijn vrouw heeft gehoord dat zijn zonen thuis zijn, draait hij zich om in bed. Verder maakt niemand aanstalten om op dat moment te achterhalen wie er geschoten heeft en op wie. De volgende ochtend missen de ouders van Willem en Mathias Kersten en van Frans Werens hun zonen en blijken hun bedden onbeslapen. Maar nog steeds is niemand ongerust, want stropen en smokkelen was in die tijd niet vreemd voor veel mensen in deze arme streek. Ook niet voor de zoons Kersten en hun neef Werens. Regelmatig stroopten zij in de nabijgelegen bossen. Toen in de middag van 28 november de mannen nog steeds niet thuis waren gekomen, wordt moeder Kersten toch ongerust. Navraag bij de politie leert dat ze in ieder geval niet betrapt zijn bij het stropen en worden vastgehouden.

Dan blijkt dat de jonge mannen even voor twaalf uur ’s nachts na een kaartspel bij de familie Kersten thuis naar het nabijgelegen bos zijn gegaan om te kijken of de strikken die Willem ’s ochtends had uitgezet klein wild hadden opgeleverd. Sindsdien is er niets meer van de mannen vernomen. Uit navraag door de boswachter bij de douane bleek dat deze inderdaad ook schoten hebben gehoord, waarop de boswachter de rijksveldwachter in het nabijgelegen Posterholt inschakelde. Vervolgens werd ook de Koninklijke Marechaussee in Echt ingelicht. Intussen was niet alleen iedereen in het dorp op de hoogte, maar ook de wijde omgeving wist van de vermissing van de mannen. Het was onderwijl avond geworden en te donker om te gaan zoeken. De familie vreesde het ergste, maar kon op dat moment niets doen. De volgende ochtend verzamelden zich enkele marechaussees en rijksveldwachters om het particuliere bosgebied de ‘Annendaal’ te doorzoeken, daar waar de schoten vandaan waren gekomen. Ook werd boswachter Van den Elzen ingelicht. Van den Elzen zei geen schoten te hebben gehoord in de nacht er voor en gaf aan dat hij geen zin had om mee te gaan zoeken naar de drie vermiste mannen. Van den Elzen stond bekend als een begenadigd schutter en één van zijn belangrijkste taken als jachtopziener en boswachter was het opsporen van stropers. Iets wat hij maar al te graag deed. Dat maakte hem niet geliefd in de omgeving. 

Een gruwelijke vondst

Intussen hadden zich ruim veertig dorpelingen gemeld om mee te helpen zoeken met de politie en marechaussee. In linie trok de groep door het bos en al snel werd een eerste spoor gevonden, een zaklantaarn die aan één van de broers Kersten toebehoorde. Even verderop vond men bloedsporen en een stuk broekriem dat herkend werd als van één van de mannen. Toen men een omwoeld stuk grond vond begon men te graven. Al snel kwamen drie petten tevoorschijn en toen men verder groef een hoofd. Het was één van de jongens. Toen men verder groef vond men de lichamen van de twee andere vermisten ook. De lichamen waren vol met schotwonden, van één van de slachtoffers was een arm er bijna afgeschoten. De lichamen werden meegenomen en naar Echt gebracht voor sectie. De kuil werd afgezet en bewaakt door twee politiemannen. Niet veel later bezochten de officier van justitie, de rechter-commissaris en de griffier de plek in het bos. Er werd overlegd en men was van mening dat boswachter Van den Elzen onmogelijk de schoten niet gehoord zou hebben aangezien hij hemelsbreed niet ver weg woonde. Van den Elzen werd aangehouden en aan de officier van justitie voorgeleid op de plek waar de mannen begraven hadden gelegen in het bos. Van den Elzen gedroeg zich onverschillig en verklaarde dat hij de bewuste nacht om half twaalf op bed had gelegen en niets had gehoord, zoals hij eerder ook al had verklaard. Omdat er geen concrete bewijzen tegen hem waren, liet de officier hem weer naar huis gaan, ondanks de protesten van de aanwezige bevolking. Wel liet de officier van justitie het huis van Van den Elzen doorzoeken, waarbij vier geweren en vijf revolvers in beslag werden genomen voor onderzoek.
Bidprentje voor de drie slachtoffersBidprentje voor de drie slachtoffers (collectie auteur)Op dinsdag 1 december arriveerde een arts uit Leiden voor lijkschouwing op de gevonden lichamen. Op alle drie de lichamen werden sporen van hagelpatronen gevonden. Bovendien toonden alle drie de lichamen ten minste één schotwond op de rug, waarbij de schoten van zeer dichtbij moesten zijn afgevuurd. In één van de lichamen werd zelfs een stuk riem gevonden dat door een schot van dichtbij in het lichaam was terecht gekomen. Duidelijk was in ieder geval dat de mannen een gruwelijke dood waren gestorven. Limburger Koerier-4-12-1931Begrafenis van de slachtoffers (Limburger Koerier 4-12-1931)

Vlak bij de locatie van hun tijdelijke graf werden kogelhulzen gevonden, die na controle afkomstig bleken te zijn van één van de revolvers die bij boswachter Van den Elzen in beslag waren genomen. Na overleg werd besloten tot arrestatie van Van den Elzen en zijn zoon Mathijs, met wie hij die zondagavond samen was gezien toen ze uit het café vertrokken. Beiden werden de avond van de arrestatie nog verhoord, maar beiden ontkenden iets met de dood van de mannen te maken te hebben.

Enkele dagen later werden de lichamen van de jonge mannen met een eenvoudige lijkwagen, getrokken door een paard, vanuit Echt naar Maria-Hoop gebracht. Vanaf het begin van het dorp werd de stoet begeleid door de plaatselijke schutterijen waarvan de slachtoffers lid waren. Duizenden mensen zouden zich in het kleine buurtschap hebben verzameld om de begrafenis bij te wonen. De lijkdienst vond plaats in de Rectoraatskerk, waar een grote menigte zich had verzameld. Terwijl de beide moeders zich al in de kerk bevonden, volgden de vaders en andere familieleden de lijkbaren de kerk in. De uitvaartmis werd bijgewoond door de burgemeesters van Bunde en Geulle, Echt en Posterholt evenals enkele leden van Provinciale Staten. Na afloop van de dienst liep de begrafenisstoet naar het nabij gelegen kerkhof. Marechaussee en politie hadden het kerkhof vrijgehouden voor familie, autoriteiten en genodigden. Na de sprekers mochten ook belangstellenden de laatste eer bewijzen bij het gezamenlijke graf van de slachtoffers. 

Willem Roubroeks

De dood van de drie mannen deed de mensen in Putbroek denken aan de vermissing van Willem Roubroeks. Roubroeks woonde in het gehucht Diergaarde vlakbij de Duitse grens en was het vijfde kind in een gezin van tien. Sinds 24 augustus was niets meer van hem vernomen. Omdat de 24-jarige Willem wel vaker een paar dagen niet thuis kwam omdat hij aan het stropen of smokkelen was, zag zijn familie in eerste instantie geen reden voor ongerustheid. Pas na een week realiseerde de familie dat Willem verdwenen was. En nu met de gruwelijke gebeurtenissen in het bos vroeg men zich af of de jonge Roubroeks een zelfde lot was overkomen. Vrijdag 4 december verscheen een bericht in de krant dat de bossen door de eigenaars waren vrijgegeven om te zoeken naar Willem Roubroeks. Het bericht werd de volgende dag gecorrigeerd, het was namelijk enkel toegestaan onder begeleiding van de lokale politie te zoeken. Het tweede bericht had echter niet iedereen bereikt en Jansen en Gerrits uit Diergaarde waren zaterdagochtend bij het ochtendgloren een bosterrein van Jhr. Van Aefferden, burgemeester van Bunde en Geulle, binnengelopen. Het terrein lag op slechts tien minuten van de kuil waarin een week eerder de lichamen van de drie mannen uit Putbroek waren gevonden.

Op een klein open plekje tussen opgaande dennen werd hun aandacht getrokken door een lichte verhoging van de bodem. De mannen begonnen te graven en werden al snel getroffen door een lijklucht. Toen zij een stuk textiel tegenkwamen stopten de mannen met graven en waarschuwden de politie. In korte tijd verzamelde zich een menigte bij het bos, waar de twee mannen onder toezicht van justitie het gevonden lichaam opgroeven. Het lichaam lag met het hoofd achterover en opgetrokken knieën en verkeerde al in ernstige staat van ontbinding. Het lichaam werd daarna door familieleden geïdentificeerd aan de hand van met name de kleding. Omdat het lichaam al in zo’n slechte staat verkeerde, was het niet meer mogelijk het te vervoeren om sectie uit te voeren. De grafkuil werd daarom met zeildoek afgesloten en met aarde bedekt. ’s Nachts hielden marechaussee en politie de wacht, waarna de volgende dag ter plekke sectie werd verricht. Bij de lijkschouwing vond de arts al snel de eerste aanwijzing. Achter het oor had het slachtoffer een schotwond van een jachtgeweer, waardoor de schedel was gespleten en de wervelkolom in de nek was stukgeschoten. Het schot moest van zeer dichtbij zijn gelost. Na de sectie werd het lichaam in een kist gelegd die door de marechaussee werd verzegeld. De kist werd vervolgens naar het kerkhof van Maria-Hoop gebracht waar de kist na zegening door de priester ter aarde werd besteld, naast de drie andere slachtoffers. De volgende dag vond er in de Rectoraatskerk van Maria-Hoop een plechtige lijkdienst plaats. 

Het grafmonument

Op 15 mei 1932, Pinksterzondag, werd het grafmonument voor de vier slachtoffers ingezegend. De belangstelling was groot. Het uit baksteen opgetrokken grafmonument is het meest opvallende monument op de kleine begraafplaats van Maria-Hoop. Het monument is ontworpen door J. Wielders uit Geleen. In 1999 is het grafmonument gerestaureerd en opnieuw ingezegend. Er zijn bij de restauratie vier hardstenen tegels geplaatst met de namen van de slachtoffers en werd het monument afgewerkt met hardstenen dekplaten. Op het monument linksboven de tekst: “Bid voor Frans Werens / Willem Kersten / Mathias Kersten / Willem Roubroeks”. Rechtsboven de tekst: “Heer geef hen de eeuwige rust, en het eeuwig licht verlichte hen. Dat zij ruste in vrede. Amen. “ Een kruis met centraal een Christuskop siert het monument in het midden.  Grafmonument voor de vier slachtoffers op het kerkhof van Maria-Hoop.Grafmonument voor de vier slachtoffers op het kerkhof van Maria-Hoop.

Moordkruisen

Niet alleen was genoeg geld gedoneerd voor een groot grafmonument, ook was geld beschikbaar om op de plaats van de moord een groot kruis op te richten. Dit naar een eeuwenoud gebruik waarbij op de plaats van de moord een zogenaamd moordkruis werd geplaatst. Van oudsher werd op de plaats waar iemand door geweld om het leven was gebracht (soms moord, maar meestal was het doodslag) een kruis geplaatst, vaak van steen. Een moordkruis is een type memoriekruis, en hoewel de naam anders doet vermoeden, niet per se bedoeld ter herinnering aan het slachtoffer. Dergelijke kruisen waren vooral bedoeld als een oproep aan de voorbijganger te bidden voor het zielenheil van het slachtoffer. Het verschil met vree- of zoenkruisen is dat dergelijke kruisen werden opgericht door de dader naar aanleiding van een gewelddadige dood en waarvan de plaatsing een gerechtelijk bevel was, dat in sommige gevallen overigens afgekocht kon worden. Met name de provincie Limburg kent tal van moordkruisen. De oudste dateert waarschijnlijk uit de veertiende eeuw.

Op de plek waar de drie mannen zijn vermoord werd in 1932 een calvariekruis geplaatst.Op de plek waar de drie mannen zijn vermoord werd in 1932 een calvariekruis geplaatst.

Na inzegening van het grafmonument vertrokken de aanwezigen van het kerkhof naar de plek van de moord waar het daar geplaatste kruis werd ingezegend. Later zijn er twee beelden bij geplaatst, namelijk van Maria en van de apostel Johannes, waardoor een heuse calvariegroep ontstond. Een calvarie verwijst naar de kruisiging van Christus en daarmee naar het lijden van Christus. Velen noemen het kruis aan de Annendaalderweg het moordkruis van Putbroek, zo staat het ook omschreven op het bij het monument geplaatste ANWB-bord. Wellicht dat het zo bedoeld is, maar door het toevoegen van de twee andere beelden is een calvariegroep ontstaan. De calvariegroep is in 1997 gerestaureerd, mede dankzij de opbrengst voor het boek ‘Het drama van Putbroek’.Moordkruis Annendaalderweg - Op de plek waar de mannen zijn begraven na de moord staat een eenvoudig kruis. (afbeelding Stichting Kruisen en Kapellen in Limburg)Moordkruis Annendaalderweg - Op de plek waar de mannen zijn begraven na de moord staat een eenvoudig kruis. (afbeelding Stichting Kruisen en Kapellen in Limburg)

Een tweede kruis is al vlak na de vondst van het graf geplaatst in het achtergelegen bos op de plek waar de drie slachtoffers van de moord in november 1931 hun tijdelijke graf vonden. In eerste instantie een houten kruis, geplaatst door de eigenaar van het bosperceel, maar later vervangen door een exemplaar van gietijzer. Tegenwoordig staat er een eenvoudig kruis met de namen van de drie slachtoffers en het jaartal 1931. Dit kruis is ter vervanging van het in de jaren negentig van de vorige eeuw gestolen kruis. De stichting Kruisen en Kapellen in Limburg hanteert dit kruis als moordkruis en het kruis aan de Annendaalderweg als ‘Kruis Calvariegroep Putbroek’.

 Moordkruis RoubroeksEven naast de bosrand staat het kruis dat herinnert aan de dood van Willem Roubroeks.

In de bosrand naast de Breukelderveestraat waar Willem Roubroeks werd gevonden staat ook een kruis. Op het gietijzeren kruis de naam W. Roubroeks en het jaartal 1931. Ook hier is het originele kruis gestolen en is door de Stichting Kruisen en Kapellen Echt in 1996 een nieuw kruis geplaatst. Beide kruisen zijn in beheer bij deze stichting. 

 

Het proces

Dinsdag 31 mei 1932 startte het proces tegen vader en zoon Van den Elzen bij de rechtbank van Roermond. De publieke belangstelling voor het proces was groot en ook de pers was in grote getalen aanwezig. Vijfendertig personen deden hun getuigenis voordat vader en zoon Van den Elzen werden gehoord. Beiden bleven bij hun eerdere verklaringen ’s nachts thuis te zijn geweest en de schoten niet te hebben gehoord. Hierna hoorde de vader een levenslange gevangenisstraf wegens dubbele moord tegen zich eisen en de zoon 12 jaar wegens poging tot moord. De advocaat van de beide verdachten eiste vanzelfsprekend vrijspraak. Het proces liep door tot diep in de avond, waarbij de emoties in het publiek soms zo hoog opliepen dat de rechter dreigde de publieke tribune te ontruimen.

Jachtopziener Van den Elzen (Leeuwarder Nieuwsblad 14 juni 1932)Jachtopziener Van den Elzen (Leeuwarder Nieuwsblad 14 juni 1932)

Dinsdag 14 juni deed de rechter uitspraak. Van den Elzen senior werd tot 15 jaar veroordeeld wegens doodslag en zijn zoon 8 jaar wegens poging tot doodslag. De rechtbank achtte niet bewezen dat beiden ‘tezamen en in vereeniging Willem Kersten opzettelijk van het leven hadden beroofd’. Alle spullen die in beslag waren genomen van de mannen moesten worden teruggeven, met uitzondering van het jachtgeweer en de revolver waarmee de misdrijven waren gepleegd. Deze dienden vernietigd te worden. Vader en zoon hoorden het vonnis onbewogen aan en gingen in beroep dat in augustus van dat jaar diende in Den Bosch. Weer was de publieke belangstelling enorm groot. Bij het hoger beroep werden de getuigen opnieuw gehoord. Opvallend was dat de aanklager voor de zoon een lagere gevangenisstraf eiste, namelijk vier jaar wegen poging tot doodslag. De rechter had eerder 8 jaar opgelegd. De strafeis voor de vader was hetzelfde gebleven. Uiteindelijk oordeelde de rechter dat de straf van de vader gehandhaafd bleef en dat de zoon voor 6 jaar werd veroordeeld.  Eind oktober 1932 diende in Den Haag het cassatieberoep dat beide verdachten hadden aangetekend, maar dit werd resoluut verworpen door de Hoge Raad. Beide mannen werden naar Leeuwarden gebracht waar ze hun gevangenisstraf zouden uitzitten.

Leeuwarder Nieuwsblad 14 juni 1932Mathijs van den Elzen (Leeuwarder Nieuwsblad 14 juni 1932)

Daarmee eindigt het verhaal echter niet. In april 1934, ruim anderhalf jaar later, legde de zoon een volledige bekentenis af. Hij gaf aanwijzingen waar de politie zijn bebloede kleren kon vinden die hij aan had tijdens het verplaatsen van de lichamen en verklaarde dat zijn vader hem had bekend dat hij ook Willem Roubroeks had doodgeschoten.  Waarschijnlijk als gevolg van deze bekentenis werd de jonge Van den Elzen in maart 1937 vervroegd vrijgelaten uit de gevangenis, waarna hij via de reclassering werd ondergebracht in een kolonie voor lichtgestraften. In 1939 vestigde hij zich in Frankrijk, maar ruim een jaar later keerde hij terug naar zijn vroegere woonplaats Posterholt. Enkele jaren later werd hij ziek en op 4 januari 1942 overleed Mathijs van den Elzen in het ziekenhuis van Roermond. Hij werd begraven op de katholieke begraafplaats in Posterholt. Zijn vader kwam niet tot inkeer en zat de volledige straftijd uit. In 1946 keerde hij terug naar Posterholt, maar hij bleef volhouden onschuldig te zijn. Na zijn vrijlating werd hij ogenschijnlijk gewoon weer opgenomen in de kleine gemeenschap. In 1954 overleed hij op 77-jarige leeftijd en werd begraven bij zijn zoon.Grafmonument Van den Elzen (foto Maurice Heemels)Grafmonument Van den Elzen (foto Maurice Heemels)

Moordliederen

Het drama van Putbroek kreeg landelijke bekendheid. Niet in de laatste plaats doordat het drama werd vereeuwigd in meerdere moordliederen. Straatzangers waren vroeger een vertrouwd straatbeeld. Zij zongen tal van liederen, van volksliederen tot spotliederen en moordliederen. Hendri La Meuse schreef een tekst over het drama van Putbroek op een bestaande melodie, zoals dat vaker gebeurde bij straatliederen. Het lied ‘Ontzettend Moord-drama te Putbroek-Echt’ telt negen coupletten en verhaalt over de gebeurtenissen.

In het veld,dicht bij het bosch gekomen,
Knalden schoten plotseling keer op keer
't Drietal wilde zeker ras nog vluchten
Doch getroffen stortten ze allen neer.
Ofschoon gewond maar toch nog niet ten doode
Werden zij door de bandieten verder
Net als wilde beesten afgeslacht.

F. Rombouts schreef naar aanleiding van de rechtszaak tegen de Van den Elzens een lied over de daders. Het lied ‘Het drama te Putbroek’ omvat zes coupletten. Hieronder het laatste couplet.

Nu zitten zij voor hunne gruweldaden.
Beslist veel jaren in de gevangenis,
Met rouw en deernis zeer zeker overladen
En wat hun thuis nog achtergelaten is,
Twee familie’s zijn daardoor zwaar getroffen,
Zij treuren om hun zonen jarenlang,
En ook de daders hebben nabestaande,
Die evengoed lijden door hun gevang.

 

 Met dank aan Maurice Hemels voor de informatie over het graf van Van der Elzen.

Literatuur

  • Het drama van Putbroek, Jac. Van Heel (1997)
  • Gietijzeren wegkruisen in Limburg, Godfried C.M. Egelie (1983)
  • Kruisen en Kapellen in het land van Echt, L. Theelen (2009)
  • 'Het grafmonument te Putbroek-Echt' in: Limburger Koerier 14 mei 1932
  • 'Het moorddrama te Putbroek' in Leeuwarder Nieuwsblad 14 juni 1932 

Internet

 


Geschreven: 26 augustus 2014
Aangepast: 25 maart 2018
Auteur: Berkay
Categorie: Persoonlijke verhalen

Ik ben Berkay, 11 jaar oud. Met mijn opa bezoek ik vaak begraafplaatsen. In het begin vond ik het best wel eng maar nu niet meer. Ik zie op begraafplaatsen heel veel verassende dingen, zoals dieren, rare bomen en ook heel aparte grafmonumenten.


Geschreven: 04 mei 2012
Aangepast: 25 april 2021
Auteur: Leon Bok
Categorie: Buitenland

2012 was het jaar waarin de 400 jaar oude historische betrekkingen tussen Nederland en Turkije werden gevierd. In 1612 werd Cornelis Haga benoemd als eerste ambassadeur aan het Osmaanse hof.


Geschreven: 13 augustus 2011
Aangepast: 28 februari 2024
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Diversen

De geschiedenis van glasfabricage in vogelvlucht

Wanneer we ver teruggaan in de geschiedenis komen we glas met name tegen als sieraad, in de vorm van ondoorzichtige parels. Ze zijn gevonden in Egypte en delen van Meopotamië en dateren uit omstreeks 3500 v. Chr. Vondsten van fragmenten van vazen werden gevonden in Mesopotamië en dateren uit de 16de eeuw v.Chr. In Egypte ontwikkelden rond 1500 v. Chr. handwerkslui methoden om glazen potten te vervaardigen. Mogelijk waren deze handwerkslui als slaven meegevoerd naar Egypte na succesvolle veldslagen. Enkele gevonden vazen dragen de naam van Farao Thoetmosis III (ca 1479-1425 v.Chr.). Alexandrië is een aantal eeuwen een belangrijk centrum voor glasproductie geweest. Men neemt aan, dat zich van hieruit de glasproductie verspreid heeft tot in Italië.

De Glasblazer te Nieuw-BuinenDe Glasblazer te Nieuw-Buinen.

Vermeldenswaard is de vondst van een handleiding voor het maken van glas. Deze is beschreven op kleitabletten en kwam uit de bibliotheek van de laatste grote heerser over Assyrië, Assurbanipal (669-627 v. Chr.). Een doorbraak in de glasfabricage was het blazen van glas door middel van een lange metalen buis omstreeks het begin van onze jaartelling. Men schrijft die doorbraak toe aan Syrische handwerkslui. Het zijn de Romeinen geweest, die tot verspreiding van de glasfabricage hebben bijgedragen. Het Romeinse rijk immers creëerde door de grote veroveringen, het aanleggen van wegen en het stichten van steden een situatie, waarin allengs de handel kon gedijen. Die handel betrof ook de handel in glasproducten. Glazen voorwerpen vonden zo hun weg door Europa en ver daarbuiten.

De val van het West-Romeinse rijk in de 5e eeuw betekende voor Noord- en Midden-Europa een enorme terugval voor de glasfabricage en het glasblazen. In het Oost-Romeinse rijk ging de ontwikkeling door en kwam de glasfabricage tot grote bloei. Die bloei zette zich ook door, toen grote delen van dit rijk in handen vielen van de opvolgers van Mohammed, de Omajjaden- en Abassiden kaliefen. Kruisvaarders op hun kruistochten voerden buitgemaakte glasproducten mee terug naar het thuisland en Venetianen, die zich wat de kruistochten betreft met hun schepen niet onbetuigd lieten, vestigden op diverse plekken handelsposten en ronselden glasmakers, die ze op eilandjes in afzondering het vak lieten leren aan de eigen mensen. Het was glasfabricage op hoog niveau. Glasfabricage van een wat minder hoog niveau was er ook. Die vond plaats in Midden-Europa. In bosrijke gebieden, waar hout ruimschoots voor handen was, bouwden glas-makers hun “Waldglashütten”. We spreken dan ook van Waldglas. Niet onbelangrijk voor de ontwikkeling van de glasfabricage was de vraag naar glas voor de grote gothische kerkgebouwen, die overal verrezen.

Het besloten karakter van de beroepsgroep van de glasmakers, die hun vaardigheden overbrachten van vader op zoon, bracht met zich mee, dat waar glas geblazen werd, we vaak dezelfde familienamen aantreffen. Het beperkte aantal werkplekken per “glashut” en het schaarser worden van de brandstof, die men nodig had bij de fabricage, moest wel leiden tot migratie. Wat de brandstof betreft, zocht men z’n toevlucht tot de veengebieden, ook buiten de landsgrenzen. Financiering was een volgend probleem. Toch werden er geldschieters gevonden, zoals we zullen zien. 

De eerste glasfabrikanten

Johann Christian Anton Thöne (1792 – 1860)
Stèle Johann Christian Anton Thöne RK begraafplaats StadskanaalStèle Johann Christian Anton Thöne
RK begraafplaats Stadskanaal.
Op de rooms-katholieke begraafplaats van Stadskanaal lijkt het oude grafmonument voor Johann Christian Anton Thöne vervangen te zijn door een eenvoudige stèle ter nagedachtenis. Mogelijk was het monument dusdanig in verval, dat restauratie geen optie was. Wie echter het oude monument vergelijkt met de stèle die nu op het graf is geplaatst, raakt bepaald niet onder de indruk. Veel leden van de familie Thöne vonden op deze rooms-katholieke dodenakker hun laatste rustplaats. 

Wie op zoek gaat naar Thöne als lid van een familie van glasblazers en dan met name in de gebieden Hessen, Thüringen en Bohemen, waar zich concentraties van glasblazers bevonden, zal de naam Thöne niet tegenkomen. Uit familiedocumenten wordt duidelijk, dat het een familie van glashandelaars was, afkomstig uit Driburg in Westfalen in de buurt van Paderborn, een rooms-katholiek gebied. De levendige handel in glas aldaar had alles te maken met de glasfabricage, die zich ook in dat gebied had ontwikkeld door de ruime aanwezigheid van brandhout.

Oude grafmonument voor de familie Thöne op de RK begraafplaats Stadskanaal.Oude grafmonument voor de familie Thöne op de RK begraafplaats Stadskanaal.Op zoek naar grotere afzetgebieden dan de eigen regio, die verzadigd raakte, mogen we aannemen, dat het door de Thöne’s ingekochte glas werd verkocht op een route door Ost-Friesland over de grens naar Winschoten, Groningen en Harlingen, waar een en ander scheep ging naar onder andere Holland. Had zich in Leeuwarden al een Thöne als handelaar gevestigd, Johann Christian Anton vestigde zich in Winschoten aan de Vissersdijk. Daar stond hij voor het eerst in 1817 geregistreerd als winkelier. Eenentwintig jaar zou hij daar zijn bedrijf uitoefenen, bijgestaan door Trijntje Busscher (1795-1871). Met haar trouwde hij, nadat er al 4 kinderen geboren waren, pas in 1828, waarna uit deze echtverbintenis nog 3 kinderen geboren werden. Het laat tot stand komen van een officieel huwelijk moet als oorzaak hebben gehad, dat Thöne rooms-katholiek was en Trijntje Busscher protestant. Op zeker moment heeft Thöne zich gestort op de glasfabricage met als financier voor de onderneming Mr. Jan Freesemann Viëtor. Freesemann Viëtor was notaris te Winschoten en zeer vermogend als reder en eigenaar van grote percelen veengrond. Zijn bekendheid met ontwikkelingen over de grens met betrekking tot het gebruik van turf als brandstof voor bijvoorbeeld de glasovens, zullen hem hebben doen nadenken over de exploitatie van zijn eigen bezit. In Thöne beschikte hij over iemand met kennis inzake afzetgebieden en de vraag van de markt. Aangezien Thöne zelf geen glasblazer van professie was, moesten er daarom gekwalificeerde vaklui gevonden worden. Eenvoudig schijnt dat niet geweest te zijn, maar uiteindelijk gaven toch een aantal vakbekwame mensen gehoor aan de werving. Op 25 juni 1838 werd te Nieuw-Buinen de eerste steen gelegd voor een glasfabriek, waarin, zoals de Provinciale Drentsche Courant van 29 juni 1838 vermeldde, voornamelijk medicijn- en wijnfleschen, karaffen, bier- en andere glazen zouden worden vervaardigd. De eerste steen vermeldt trouwens naast Thöne als compagnon een zekere De Jonge. Thöne hield zich vooral bezig met het aanbrengen van klanten en de verkoop en was dus veel op reis. Zijn compagnon De Jonge zorgde administratief en financieel voor het bedrijf. Niet lang na het opstarten van de fabriek is De Jonge echter met de noorderzon vertrokken en met hem verdween 3500 gulden, die het bedrijf lichter was geworden. Onder het personeel, dat uit Duitsland was aangetrokken, komen we ook Johann Georg Christoph Heinz tegen, een glasblazer uit Thüringen, die een grote rol zou gaan spelen in de glashistorie van Nieuw-Buinen. Graven van de Familie Thöne op de RK begraafplaats in Stadskanaal.Graven van de Familie Thöne op de RK begraafplaats in Stadskanaal.De financieel moeizame eerste periode, die de productiecapaciteit niet ten goede kwam, schiep duidelijk weinig vertrouwen bij de geldschieter van het eerste uur Mr. Jan Freesemann Viëtor. In elk geval werd bij hem vergeefs aangeklopt voor een financiële injectie. Toen op zeker moment de lonen niet konden worden uitgekeerd, zochten enkele glasblazers, onder wie Heinz, uiteindelijk hun heil elders. Voor Thöne kwam er een doorbraak, toen de gemeente Borger Certificaten van Oorsprong verstrekte voor glaswerk van Thöne, bestemd voor Nederlands Oost-Indië. Met zulke certificaten konden Nederlandse producten tolvrij in de koloniën worden ingevoerd. De financiële positie werd hierdoor sterk verbeterd. Bovendien zag Thöne in, dat vanuit een ander centrum dan Nieuw-Buinen de glashandel moest plaats vinden. Hij zond daartoe in 1845 zijn zoon Johan Hendrik naar Amsterdam. Daar werd een verkoopkantoor met magazijn gevestigd.

In Nieuw-Buinen werd na de dood van Mr. Jan Freesemann Viëtor door diens weduwe de fabriek aan Thöne verkocht. Met de nodige investeringen kwam het bedrijf tot bloei. Johann Christian Anton bleef directeur tot zijn dood in 1860. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Philippus Wolbertus, die directeur bleef tot zijn dood in 1874. Zijn broer Johan Hendrik, die in Amsterdam het verkoopkantoor had gesticht, werd in 1874 directeur van de glasfabriek. Hoe goed het ging met het bedrijf blijkt wel uit de bouw van de riante villa “Flora”, die Johan Hendrik, bijgenaamd “de Amsterdammer”, liet bouwen aan het Zuiderdiep in Nieuw-Buinen. Villa Flora.Villa Flora.Bij het overlijden van Johan Hendrik op 11 september 1891 werd hij opgevolgd door Anthonius Johannes Bakker. Bij testament was deze als opvolger aangewezen. Tevergeefs vocht de familie Thöne dit testament aan. Anthonius Johannes was officieel de zoon van Cornelius Anthonius Bakker en Ardine van Wel. Dit echtpaar diende bij een relatie van Johan Hendrik. Tussen Johan Hendrik en Ardine bloeide blijkbaar iets op, want bij Ardine heeft Johan Hendrik genoemde Anthonius Johannes (!) verwekt. Hij zou de enige nakomeling blijven. De glasfabriek zou niet meer de naam Thöne dragen, maar de N.V. Glasfabrieken A. J. Bakker gaan heten. Wanneer in 1933 Bakker overlijdt en de erfgenamen elkaar in de haren vliegen over de opvolging heeft dit als resultaat dat de fabriek sterk wordt verwaarloosd. De overname in 1934 door de Glasfabriek Leerdam luidde het einde in van de N. V. Glasfabrieken A. J. Bakker. Een definitieve sanering had plaats in 1937, toen Leerdam werd overgenomen door de Verenigde Glasfabrieken te Schiedam. Bakker werd gesloten en enkele jaren later werden de fabrieksgebouwen gesloopt. Een enkele muur achter de voormalige directiewoning herinnert nog aan het bestaan van de fabriek.

Johann Georg Christoph Heinz (1819 – 1909)
Grafmonument Johann Georg Christian Heinz.Grafmonument Johann Georg Christian Heinz.Johann Georg Christian Heinz was, zoals reeds vermeld, afkomstig uit Thüringen, een deelstaat van Duitsland, die op veel plaatsen herinnert aan de reformator Maarten Luther. De Lutheraan Heinz en vele leden van zijn familie zijn niet alleen van grote betekenis geweest voor de glasfabricage en glashandel in de regio, maar hebben ook een grote rol gespeeld in het ontstaan van de Evangelisch Lutherse kerk in Stadskanaal. Plaats van herkomst was het Thüringer Piesau, waar tot op de dag van vandaag dragers van de naam Heinz nog betrokken zijn bij de glasfabricage en Piesau zich
“Glasmacherdorf seit 1622” mag noemen. Thüringen kende een groot aantal Dorfglashütten en het is niet verwonderlijk dat we in de verschillende glasmakersdorpen vanwege het besloten karakter van de stand van glasmakers c.q. glasblazers veel dezelfde namen tegenkomen, zoals die van Heinz en Müller. Het beperkte aantal arbeidsplaatsen echter noopte veel glasmakers zich elders te vestigen. Zo kwam in 1838 een zekere Georg Friedrich Müller (soms ook Mulder genoemd) als pottenmaker naar Nieuw-Buinen. Voor de glasblazerij waren pottenmakers van groot gewicht. Zij vervaardigden de ovens voor de glasfabricage.

Ongeveer terzelfder tijd meldde zich Johann Georg Christoph Heinz in Nieuw-Buinen om evenals Müller bij Thöne te gaan werken. Op 8 december 1842 trad Johann Georg Christoph in het huwelijk met Anna Benus. Zij was de dochter van Johannes Klaassens Benus en Jaapkien Riemts Roelfzema. In de huwelijksakte van 20-01-1819 van laatst genoemden wordt als beroep van Johannes Klaassens aangegeven, dat hij landbouwer is. In de geboorteakte van 04-12-1823 van hun dochter Anna is het beroep van Johannes Klaassens grutter aan het Stadskanaal in de gemeente Nieuwe Pekela. Andere bronnen vermelden hem als vervener. Hoe het zij, Heinz’ schoonvader beschikte over enig kapitaal. Dit gegeven en enkele belangrijke contacten, die Heinz opdeed bij het ondertekenen van een erfpachtcontract voor een stuk grond waarop hij een huis wilde bouwen, zouden van betekenis worden voor zijn toekomst. Medeondertekenaars waren namelijk Roelof Oosting en Jan Meursing, een paar belangrijke figuren in de regio. Grafmonument Jacob Meursing te Nieuw-BuinenGrafmonument Jacob Meursing te Nieuw-Buinen.Jan Meursing, afkomstig uit een boerengeslacht te Eext (voormalige gemeente Anloo), gaat na zijn huwelijk in 1815 met Roelfien Heeling boeren op het bedrijf van zijn schoonouders. Daarnaast was hij vervener en werd hij gemeenteontvanger. Al snel na de geboorte van hun zoon Roelof overleed Roelfien en Jan hertrouwde in 1822 met Jantje Dilling. Hun zoon Jacob zou de eerste directeur van de glasfabriek Müller, Heinz & Co worden. De stichtingsakte van 11 oktober 1844 onder genoemde naam werd al snel vervangen door een nieuwe akte met de firmanaam J. Meursing & Co. Bij de overname van Meursing in 1938 door de Verenigde Glasfabrieken verdween overigens de naam Meursing en kreeg het bedrijf de naam De NV Nieuw-Buiner Glasfabrieken. De reorganisatie van de Verenigde Glasfabrieken in 1966 luidde echter het einde in van de NV Nieuw-Buiner Glasfabrieken. Op 15 maart 1967 werd de glasoven gedoofd en het bedrijf gesloten.

Terug naar de beginsituatie zien we duidelijk de volgende gezagsstructuur: hoofdfabrikant is Jacob Meursing, die als baas-pottenbakker Müller en als baas-glasblazer Heinz onder zich heeft. Waarschijnlijk heeft Müller het niet kunnen accepteren, dat Heinz als glasblazer de hele glasblazerij runde. In elk geval heeft hij al in 1852 Nieuw-Buinen verlaten, is teruggekeerd naar Duitsland en heeft zich met zijn gezin gevestigd in Klein-Tettau. Het stichten van deze glasfabriek was uiteindelijk mogelijk geworden door een aantal factoren. Jan Meursing kon beschikken over goede vaklui in de personen Heinz en Müller. Financieel zag het er gunstig uit door het huwelijk van Heinz met Anna Benus. Bovendien had Meursing door zijn positie de nodige connecties en beschikte hij over een locatie aan het Dwarsdiep. Aan geld ontbrak het hem ook niet. Niet minder belangrijk was het commercieel en financieel inzicht van zoon Jacob. Overigens gaat Heinz zich steeds meer toeleggen op de glashandel en na 1860 wordt hij ook geen glasblazer meer genoemd in meer of minder officiële stukken, maar koopman. Het is dan ook niet vreemd, dat Heinz een eigen handelszaak oprichtte met aanvankelijk als leverancier het glas van Meursing.

Grafmonument Ane HeinzGrafmonument Ane Heinz. In 1880 heeft Heinz Meursing verlaten. De commerciële contacten bleven bestaan. De persoonlijke verhoudingen leden nauwelijks door de zakelijke gezien bijvoorbeeld de onderlinge huwelijken. In 1851 trouwde Frederica Heinz met Johannes Laurentinus Thöne en in 1856 trouwde Johanna Christina Heinz met Philippus Wolbertus Thöne. De Glas- en Kristalhandel v/h J. Heinz werd in 1912 omgezet in een naamloze vennootschap met als directie Johannes Heinz en diens zoon Ane Heinz. Ane, die op 31 oktober 1878 geboren werd te Nieuw-Buinen, werkte na zijn schoolopleiding enkele jaren als volontair op glasfabrieken in Duitsland en Engeland en bezocht als vertegenwoordiger van zijn vaders glashandel winkels, dokters en apothekers. Bij het overlijden van zijn vader Johannes in 1915 werd naast Ane zijn broer Sjoerd mede-directeur.Van een kleine onderneming met slechts één knecht had het bedrijf zich bij het overlijden van Ane Heinz op 6 februari 1951 ontwikkeld tot een grote importeur en exporteur van glas en aanverwante artikelen met 35 man expeditie-personeel, 12 mensen op kantoor en 9 vertegenwoordigers bij de weg. 

De kerkelijke betekenis van de familie Heinz

Grafmonument Sjoerd HeinzGrafmonument Sjoerd Heinz.De familie Heinz is niet alleen maatschappelijk van betekenis geweest voor de regio, ook kerkelijk was de familie dat. Afkomstig uit een Lutherse omgeving in Duitsland samen met een aantal mensen die ook hun geluk hier wilden beproeven in de glasfabricage, voelde men al snel de behoefte als Lutheranen samen te komen. Men kan zonder bezwaar stellen, dat de geschiedenis van de Evangelisch-Lutherse Gemeente Stadskanaal begint met de komst van Johann Georg Christoph Heinz naar Stadskanaal. Met het samenstellen van een kerkenraad in 1857, gevormd uit de “voornaamste” leden, krijgt een en ander een officieuze vorm. In die kerkenraad zat uiteraard ook Johann Georg Christoph Heinz. Met het vormen van die kerkenraad werd men filiaalgemeente van de Evangelisch-Lutherse Gemeente Wildervank-Veendam. Eerst in 1864 kreeg de kerkelijke gemeente haar zelfstandige status. Veelvuldig komen we in de archieven van de kerkelijke gemeente de naam Heinz tegen. Leden van de familie Heinz vonden hun laatste rustplaats op de hervormde begraafplaats van Stadskanaal.

Johannes van der Tuuk (1822-1883)
Familiegraven Johannes van de Tuuk.Familiegraven Johannes van de Tuuk.

Grafmonument Johannes van de Tuuk op de Unikenbegraafplaats.Grafmonument Johannes van de Tuuk op de Unikenbegraafplaats.Een glasfabriek, die slechts korte tijd heeft bestaan, was die van de vervener Dirk Johan Pieter Nicolaas Gaymans. Hij richtte omstreeks 1860/1861 die glasfabriek op te Stadskanaal op enige afstand van de andere glasfabrieken. De glasfabriek wisselde nog al eens van naam als gevolg van de wisseling van de directie. Gestart als Gaymans & Co, werd het al snel Gaymans & Van der Tuuk. Na de naam Van der Tuuk & Co werd het tenslotte Schmidt & Van der Tuuk. Toen Gaymans overleed in 1864 werd het bedrijf gekocht door Egbert Uniken, zijn compagnon en verwant. Terwijl Uniken zorgde voor de financiën en de handel was het zijn schoonzoon Johan van der Tuuk, die de dagelijkse leiding van de fabriek voor zijn rekening nam. Een lang leven was de glasfabriek niet beschoren. Na het overlijden van Johan van der Tuuk verkocht zijn weduwe Catharina van der Tuuk-Uniken de hele fabriek aan een zekere Frederikus Scholtens, die overging tot sloop van de fabrieksgebouwen. Johannes van der Tuuk en echtgenote vonden hun laatste rustplaats op de familiebegraafplaats van de Unikens te Stadskanaal. 

Literatuur en bronnen:

  • J.A. Zwaag, De Glaspioniers in het Veen; (Groningen, 2002)
  • Nieuw-Buiner Glasindustrie, geschiedenis in foto’s en documenten (2004)
  • Hoe het Lutherde in Nederland (Stichting Lutherse Uitgeverij en Boekhandel, 1994)
  • Archieven regionale kranten

Internet

 


Geschreven: 20 juni 2011
Aangepast: 01 april 2013
Auteur: Andreas Schelfhout
Categorie: Persoonlijke verhalen

 

Tijdens zijn leven maakt ieder mens vele uitvaarten mee. En hoe ouder hij wordt, hoe meer crematies en begrafenissen hij jaarlijks bijwoont. Andreas Schelfhout, ooit journalist en af en toe auteur, schetst in een korte serie columns onder de titel “Dies irae” (Dag van gramschap, dag van toorn) doden uit zijn verleden.

Schoppenheer

Reverend Father Stephanus tijdens de Tweede Wereldoorlog, met Nederlandse leeuw op zijn rever.Reverend Father Stephanus. Vele jaren missionaris in India en uiteindelijk thuis gekomen om te sterven. Poliepen in zijn keel verstikten hem langzaam maar zeker. Als laatste poging tot redding werd hij opgenomen en geopereerd in het Utrechtse Antoniusziekenhuis. Tot ieders en zijn eigen verbazing slaagde de operatie en herstelde Stephanus volledig.

De kloosterorde waartoe hij behoorde, kon hem niet meer naar India terugsturen. Dan zou hij weer zo ernstig ziek kunnen worden. Maar omdat Stephanus volledig op de hoogte was van het missiewerk, kreeg hij de functie van missie-procurator: de man die in Nederland en België geld moest inzamelen om daarmee de bekeringsactiviteiten in India te financieren.

 


Geschreven: 24 mei 2011
Aangepast: 09 mei 2013
Auteur: Andreas Schelfhout
Categorie: Persoonlijke verhalen

 

Tijdens zijn leven maakt ieder mens vele uitvaarten mee. En hoe ouder hij wordt, hoe meer crematies en begrafenissen hij jaarlijks bijwoont. Andreas Schelfhout, ooit journalist en af en toe auteur, schetst in een korte serie columns onder de titel “Dies irae” (Dag van gramschap, dag van toorn) doden uit zijn verleden.

Kaimana

 

Het boek van Andreas Schelfhout, De zomer van 1962, waarop bijgaande column is gebaseerd. Op de onderste foto het uitgeleiden van de rond Kaimana gesneuvelde strijdmakkers. Het boek is via internet te bestellen.Op 17 augustus 1962 staakte in Nederlands Nieuw-Guinea de strijd tussen de Nederlandse strijdkrachten en de gevechtstroepen van Kopassus, de infiltranten uit Indonesië. Direct werd begonnen met het afvoeren van militaire voorraden, zware wapens, munitie, apparatuur en wat niet al. De legeringsplaatsen werden onttakeld, zo ook het vliegveld Utarom bij Kaimana waar ik in die periode samen met mijn mortierpeloton was ingezet.

De dag voor de mortieren zouden worden ingepakt en opgehaald, deden we een poging de voorraad granaten weg te schieten. Dat lukte niet, het waren er veel en veel te veel. Ter hoogte van de loodsen brachten de stuksbemanningen de vier stukken aan de rand van het strand in stelling. Op een zandbank een eind uit de kust plaatsten we een leeg olievat, het doel. Iets anders konden we niet vinden. Alle soorten vuren werden uitgeprobeerd tot snelvuur aan toe. Daarbij lukte het ieder stuk om de tiende granaat af te vuren terwijl de eerste nog niet op het doel was ontploft. Veertig granaten hingen aldus seconden in de lucht om uiteindelijk bij het vat een aanhoudende explosie te veroorzaken. Apocalyps now!


Geschreven: 07 mei 2011
Aangepast: 01 april 2013
Auteur: Andreas Schelfhout
Categorie: Persoonlijke verhalen

 

Tijdens zijn leven maakt ieder mens vele uitvaarten mee. En hoe ouder hij wordt, hoe meer crematies en begrafenissen hij jaarlijks bijwoont. Andreas Schelfhout, ooit journalist en af en toe auteur, schetst in een korte serie columns onder de titel “Dies irae” (Dag van gramschap, dag van toorn) doden uit zijn verleden.

Varkenshaasjes

Bob Schelfhout met zijn varkens. Foto: Archief SchelfhoutMijn vader. Andreas Schelfhout. Bob. Paardendresseur. Hij stierf op 31 maart 1999, 83 jaar oud. In de dagen voor zijn dood kreeg hij nauwelijks meer lucht. Een leven met paarden werd met stallongen betaald. Klakkend met zijn tong dirigeerde hij de verpleegsters, die alles wat hij bedoelde nog begrepen ook.

Op zijn ziekbed was hij druk geweest met het ontwerpen van een nieuw, erotiserend circusnummer op de muziek van Je t’aime moi non plus. Met conté vulde hij, op de hielen gezeten door de eeuwigheid, gehaast blad na blad met wervelende, witgetuigde Friese paarden, bereden door vrijwel naakte, wulpse danseressen. Pijlen en lijnen bepaalden de richting van de bewegingen, de routes door de piste. Hijgend zwoegde hij tot zijn leven verdween in een onbedaarlijke hoestbui door het verstikkende krijtstof en de bladen, opgeschrikt als duiven, wild door de ziekenhuiskamer dwarrelden.