Skip to main content

Begraafplaatsen


Geschreven: 11 augustus 2004
Aangepast: 08 januari 2022
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Drenthe

 

Als boete voor het sneuvelen van bisschop Otto II van Lippe moesten de inwoners van Drenthe na de slag bij Ane in 1227 in de buurt van dat slagveld een klooster stichten voor nonnen. Dat klooster, Maria in Campis, ging deel uitmaken van de orde der Cisterciënzers en werd een dochterklooster van de abdij Aduard. Omstreeks 1260 werd het klooster verplaatst naar de nederzetting Hassen, het latere Assen. In 1460 vond een verandering van orde plaats en werd het klooster onderdeel van de orde der Trinitariërs. Deze orde belastte zich ondermeer met het loskopen van christenen die in handen gevallen waren van moslims. Naast de nonnen bestond de kloostergemeenschap uit lekebroeders en proveniers. De laatstgenoemden waren mannen, die zich voor een bepaald geldbedrag (prove) hadden ingekocht in de kloostergemeenschap. Het spreekt, dat voor de kloosterlingen bij de kloostergebouwen ook een kerkhof moest worden aangelegd. Dat kerkhof kwam aan de noordkant van de Abdijkerk te liggen.


Geschreven: 09 november 2003
Aangepast: 23 december 2020
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Groningen

 

 

Wie een indruk wil krijgen hoe een vesting uit de tachtigjarige oorlog er moet hebben uitgezien, zal zeker een bezoek moeten brengen aan de vesting Bourtange. Het idee voor het verdedigingswerk kwam van Willem van Oranje, die vreesde voor een aanval vanuit Duitsland. Adriaen Anthoniszoon ontwierp het en in 1593 werd met de bouw begonnen. Tussen 1738 en 1742 werd de vesting nog uitgebreid, maar opgeheven in 1851 veranderde de vesting in een "gewoon" boerendorp. Veel verdween wat herinnerde aan de uitsluitend militaire functie.Tot men in 1972 begon met de reconstructie van de vesting. In 1593 werd ook de vesting Oudeschans gebouwd. Een naam overigens, die het pas later kreeg. De oorspronkelijke naam was de Bellingwolder Schans. De vesting was bedoeld om de verbinding van en naar de stad Groningen, toen nog in handen van de Spanjaarden, af te sluiten. Deze vesting had vier bastions. Een bastion of bolwerk is een vijfhoekig gemetselde of aarden uitbouw van een verdedigingsmuur of wal. In de Bellingwolder Schans werd een klein garnizoen gelegerd.


Geschreven: 09 november 2003
Aangepast: 10 januari 2022
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Groningen

 

Een klein wierdedorp even ten noorden van de spoorlijn Groningen - Delfzijl ter hoogte van Appingedam. In de tweede helft van de twaalfde eeuw werd hier een kerk gebouwd, die men wijdde aan Maria. De kerk is voorzien van een zogenaamde dakruiter, waarin een luidklok hangt, die in 1694 werd gegoten. Ooit bezat de kerk een toren. Deze echter stortte in tijdens het luiden bij de begrafenis van stadhouder Ernst Casimir.
In een resolutie der Heren Gedeputeerden van Stad en Lande van 4 juli 1665 lezen we:

ALSO DOOR HET LUIDEN VAN DE KLOCKE TOT OOSTERWYTWERT OVER HET DROEVICH AFSTERVEN VAN SYN FURSTEL. DOORLUCHTICHEIT DE HEERE STADTHOUDER DE TOORN ALDAAR IS COMEN OM TE VALLEN, HEBBEN DE HEEREN GEDEP. DEN GOET GEVONDEN DE COMMYS ENGELBARTS TE LASTEN OM DESELVE WEDEROM TE LATEN MAACKEN, MITS DAARIN NIET EXCEDERENDE DE SOMMA VAN HONDERT DALER.

In 1411 werd hier het Huis van Oosterwijtwerd gesticht door Focke Ukena, hoofdeling te Leer uit een Oost-Fries adellijk geslacht. Door zijn huwelijk met Hiddeke van Wijtwerd verwierf hij zich aanzienlijke goederen en borgen, waaronder die van Oosterwijtwerd. Eén van zijn drie dochters, Ulske Ukena, trouwde met Unico Ripperda van Farmsum en omdat zij alleen kinderen kregen, kwamen de goederen van de Ukena's in bezit van de Ripperda's.

De Ripperda's kunnen we onderscheiden in drie familietakken, te weten de Farmsumer tak, de Oosterwijtwerder tak en de Winsumer tak. Hadden ze plaatselijk gezag, in de Ommelanden speelden ze niet zo'n grote rol. De Winsumer tak mag zich verheugen in de kleurrijke en opportunistische Johan Willem Ripperda (1680-1737). Hij bracht het tot eerste minister van het Spaans koningspaar. Met Alida Ernestina Ripperda (1738-1766) sterft de Winsumer tak uit. Toen Hero Maurits Ripperda van Farmsum in 1681 stierf, vond de Farmsumer tak een geruisloos einde. De Oosterwijtwerder tak verdween met het overlijden van Margaretha Elisabeth Ripperda in 1738. Zij was de laatste van dit geslacht.


Geschreven: 08 november 2003
Aangepast: 05 januari 2022
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Fryslân

 

KlokkenstoelEen tekening uit 1722 toont de ruïne en de klokkenstoel te Brongerga in het Schoterland. Voor het eerst wordt Brongerga als dorp genoemd in 1408. De kerk, gewijd aan de heilige Agatha, moet in de zeventiende eeuw al in verval zijn geraakt. Oude kaarten uit de zeventiende eeuw geven het al als vervallen kerk aan. Nu treffen we alleen nog de klokkenstoel aan op het kerkhof, waar een oude zerk het jaartal 1711 vermeldt. Het kerkhof ademt een rijke historie, zoals heel Oranjewoud.


Geschreven: 08 november 2003
Aangepast: 10 januari 2022
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Groningen

 

ToegangshekDe begraafplaats van de Hervormde Gemeente bevindt zich aan de westkant van het dorp. Hoewel de Minister van Binnenlandse Zaken al in 1827 een ambtelijke brief had uitgedaan aan alle provincies om per 1 januari 1829 te stoppen met het begraven binnen de bebouwde kom, duurde het nog tot 1869 voordat de kerkvoogdij van de hervormde gemeente Noordlaren zich ging bezig houden met het probleem van het stichten van een nieuwe begraafplaats. Door overlijden was er in 1867 een stuk land vrij gekomen, dat vergroot kon worden met een paar kleine aanpalende stukken, die de eigenaar wel kwijt wilde. In 1870 kon de koopakte worden getekend.


Geschreven: 08 november 2003
Aangepast: 08 januari 2022
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Groningen

 

Treft men elders Hervormde, Rooms-katholieke en algemene begraafplaatsen aan, in Nieuwe Pekela bevinden zich naast genoemde drie ook nog een Gereformeerde en een Lutherse begraafplaats. Was dit het gevolg van scherpe tegenstellingen of van een grote verbondenheid onder elkaar tot over de grens van de dood? Misschien wel het gevolg van beide. In ieder geval lag er in 1898 bij de toenmalige burgerlijke gemeente Nieuwe Pekela het verzoek van de Lutherse gemeente om een eigen begraafplaats te mogen stichten. Met het honoreren van dit verzoek, kon de kerkelijke gemeente in 1899 overgaan tot de aanleg en de exploitatie van de begraafplaats.

Ds. Bögeholtz

Graf Ds. Bögeholtz op Zorgvlied, AmsterdamHet stichten van deze begraafplaats zal men zeker mogen duiden, naast de vele andere, als een expressie van de wederopbouw en bloei van de gemeente ten tijde van ds. Jakob Hendrik Bögeholtz. Ds. Bögeholtz, die tweemaal de Lutherse gemeente van Pekela diende, behoorde tot de rechtzinnige stroming in de Evangelisch-Lutherse kerk. Principieel Luthers als hij was, vond hij, dat er eigen verenigingen en scholen zouden moeten zijn. In dat kader lag het stichten van een eigen begraafplaats voor de hand. Ds. Bögeholtz zou er zelf begraven worden. Op zondag 21 april 1912 zakte hij tijdens het leiden van een kerkdienst op de kansel in elkaar en stierf korte tijd later. Tot 1938 heeft hij op de begraafplaats achter de kerk begraven gelegen om in dat jaar, op verzoek van de familie, in Amsterdam herbegraven te worden.

Aan Bögeholtz herinnert een glas-in-lood raam in de Evangelisch-Lutherse kerk te Nieuwe Pekela met zijn beeltenis. Wie opziet naar dat raam, ontkomt niet aan de gedachte, dat het is alsof hij zo nog waken wil over de kudde, die hij als herder mocht dienen: over de levenden in de kerk en de gestorvenen op de dodenakker achter de kerk. 

De Begraafplaats

Tussen de gebouwen, kerk en pastorie, en de begraafplaats bevindt zich een ruimte met hoog geboomte als een soort voorhof van de begraafplaats. De begraafplaats wordt nu aan de zijkant betreden. Aan het middenpad als as van de begraafplaats kan men zien, dat de ingang in het verleden aan de korte zijde was gesitueerd. Links en rechts van het grote middenpad bevinden zich de graven aan een negental zijpaden, die loodrecht staan op dat middenpad. Ooit achteraan, nu aan de zijkant, bevindt zich een bescheiden baarhuisje. 

De Graven

IK HOOPTE OP GELUKDe graven kenmerken zich door sobere zerken. Geen grafmonumenten van het soort, dat men bijvoorbeeld wel aantreft op de Hervormde begraafplaats van Nieuwe Pekela of die van Veendam. Het woord van Paulus in 1 Cor. 1: 26 geldt ook hier: "Ziet slechts, broeders, wat gij waart, toen gij geroepen werdt: niet vele wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken." Een enkel graf is voorzien van hekwerk. 

Grafpoëzie

Een paar graven hebben een zerk met wat we noemen grafpoëzie, zoals de volgende grafdichten:

IK HOOPTE OP GELUK
EN ER KWAM EEN ONGELUK OVER MIJ
ZOALS DE MAAIER ZEISEN ZWAAIT
EN GRAS EN BLOEM VAN DE AARDE MAAIT
ZO HEEFT DE DOOD MET WOEST GEWELD
U PLOTS GETROFFEN EN GEVELD
MAAR STAAN WIJ TREUREND AAN UW GRAF
HET IS ALS DAALDE EEN ENGEL AF
DIE FLUISTERT: HEM DIE PLICHT BETRACHT
VERRAST GEEN DOOD HOE ONVERWACHT

VADER MOEDER WIL NIET TREUREN
DAT IK ZO JONG NOG VAN U SCHEID
ZIE GODHEEFT MIJ DOOR ZIJN LIEFDE
VAN MIJN PIJN EN KWAAL BEVRIJD
T VALT WEL HARD ZO VROEG TE SCHEIDEN
MAAR T IS GOD DIE HET GEBIEDT
BAD NIET JEZUS IN ZIJN LIJDEN
VADER DAT UW WIL GESCHIED 

Kinderen

Zerk van de jonge Reinder achter het Kapiteinshuis in Nieuwe PekelaAandoenlijk zijn de zerken van twee kinderen: Hinderika en Grietje, voorzien van een engelfiguur op de achterzijde. De zerk van hun broer Reinder, die op 17-jarige leeftijd overleed, verdween van de begraafplaats en bevindt zich nu achter het Kapiteinshuis in Nieuwe Pekela.

Op het kerkhof liggen veel jonge kinderen begraven, al ontbreken de zerken. Een paar grafmonumentjes zijn de stille getuigen. De eerste, die op het kerkhof begraven werd in 1899 was een kind: Lodewijk de Haan, 6 maanden oud. Armoede en een gebrekkige gezondheidszorg in het begin van de twintigste eeuw zijn ongetwijfeld oorzaken van het op jonge tot zeer jonge leeftijd overlijden. Op een totaal van 1050 overledenen, die hier begraven liggen, is het aantal van 264 kinderen beneden de 10 jaar wel zeer veel. 

Graf ds. Pieter van Genderen Stort

Namen

Enkele zerken zijn aan de achterzijde voorzien van de vermelding van Bijbelboek, hoofdstuk en vers. Soms ook de tekst van dat vers. Missen we het grafmonument van ds. Bögeholtz, het graf van een andere herder van de gemeente, ds. Pieter van Genderen Stort, valt op door vorm en kleur. Het witte graf voorzien van een wit kruis trekt onmiddellijk de aandacht. Dichterbij gekomen trekt het uitgespaarde hart in het witte grind de aandacht. Ds. van Genderen Stort diende de gemeente van 1924 tot 1929. Bij het lezen van de namen zien we, dat een aantal namen zeer veelvuldig voorkomt: Kuiper, Bos, De Boer, De Haan en De Vries. 

Oorlog

Graf H. KanningEen tweetal graven herinneren aan de donkere tijd van de Tweede Wereldoorlog: het grafmonument van K.E. Kuiper, die voor het vaderland viel op 18 april 1941 en dat van H. Kanning, voorzien van een plaquette van zijn spoorwegcollega's uit Zeeland. Hij kwam op 22 juli 1942 tijdens zijn dienst om door oorlogshandelingen.

 

Houten Cassette

Houten cassette Cassette met plattegrondEen bijzonder kleinood is de oude houten cassette, waarin de graven van de overledenen werden bijgehouden. Waarschijnlijk is deze gemaakt ten tijde van het in gebruik nemen van het kerkhof. Het scharnierend deel van de cassette is dan het middenpad, waarlangs aan de zijpaden de graven zijn gesitueerd.

 

Tenslotte

Herinneringsplaquette aan Ds. BögeholtzVormt een kerkhof op zichzelf al een stuk geschiedenis van de mensen die er hun laatste rustplaats vonden, de Lutherse begraafplaats van Nieuwe Pekela is tevens geschiedschrijving van een Lutherse gemeente in een gebied met een bewogen geschiedenis. Een plek om te gedenken en een plek om te koesteren.

Onlangs is er een plaquette geplaatst op de plek waar zich het graf bevond van Ds. Bögeholtz, die zich zo heeft ingezet voor de stichting van deze begraafplaats.

in plaats van memento moriOp zondag 23 mei 2004 werd na een dienst in de Lutherse kerk te Nieuwe Pekela het fraaie hekwerk in gebruik genomen, dat op een waardige wijze de beslotenheid van het kerkhof aangeeft. Niet het memento mori (gedenk te sterven), maar het sola fide - sola gratia (alleen door geloof - alleen door genade) bekronen het hekwerk, dat zo getuigt van Luthers' gedachtengoed.

 

 

Literatuur

  • Twee eeuwen Lutheranisme in Pekela, ds. J. Hallewas
  • 'Jakob Hendrik Bögeholtz' in:Documentatieblad Luth.Kerkgesch., J.H. Poppen 

Bron

  • Gesprekken met dhr. Kars Kuiper, beheerder begraafplaats

 

 


Geschreven: 08 november 2003
Aangepast: 08 januari 2022
Auteur: Marten Mulder
Categorie: Groningen

 

 

toegangshekDe wegen in het landschap lijken wel te meanderen als het Reitdiep, dat oorspronkelijk de benedenloop was van de Hunze en de Drentsche Aa. Ten noorden van dit Reitdiep, tussen Schouwerzijl en Mensingeweer, ligt het wierdedorp Groot Maarslag en wie de weg vervolgt vanaf dit dorp richting Mensingeweer zal al spoedig een bord tegenkomen, dat verwijst naar wat overbleef van Klein Maarslag: het kerkhof.

Bij de ingang van het kerkhof lezen we op een bij het hek geplaatst bord:

Klein Maarslag lag op een strategisch punt bij de noordelijke uitmonding van de Hunze, welke waterweg tot 1361 de stad Groningen met de zee verbond. De voormalige kerk op de wierde, waarvan de plattegrond is aangegeven dateert vermoedelijk uit de 12e eeuw en bevatte veel tufsteen. De kerk was iets groter dan die van Mensingeweer, waarmee het kerspel sinds 1682 verenigd was. In 1755 was het kerspel Maarslag nog groter dan het kerspel Mensingeweer. De kerk is in 1811 afgebroken. Er werd toen een galg of klokkestoel geplaatst. Deze was in 1843 nog aanwezig. Op de bewoner van het huisje bij de begraafplaats heeft lang de plicht gerust stalling te bieden aan het paard van de predikant en voor de predikant zelf een plaats te reserveren bij de haard.

De rust en stilte, die we nu aantreffen, doet niet vermoeden dat tijdens de tachtigjarige oorlog Maarslag toneel is geweest van hevige strijd. Hier namen op 26 maart 1584 de Friezen wraak op een gehouden Spaanse strooptocht. Er werd veel verwoest en ook de kerk ging in vlammen op. Heel goed zichtbaar is, dat het kerkhof op een wierde ligt. De weg ernaar toe leidt duidelijk omhoog. Een eenvoudig hekwerk geeft toegang tot de door bomen en hagen omheinde ruimte.


Geschreven: 08 november 2003
Aangepast: 08 januari 2022
Auteur: Leon Bok
Categorie: Noord-Brabant

 

De Sint Jan domineert al vele eeuwen de binnenstad van Den Bosch. Vroeger was de kerk met haar toren al van verre zichtbaar. Vandaag de dag levert alleen een blik vanuit het zuiden nog het eeuwenoude beeld op, met de stadswallen op de voorgrond. De Sint Jan is een voorbeeld van 'groot' Brabantse gotiek, in tegenstelling tot de gotiek van de veel kleinere dorpskerkjes in Brabant. De Sint Jan werd gebouwd op de plaats van een oudere kerk, waarvan de dertiende eeuwse laatromaanse torenstomp behouden bleef. In de veertiende eeuw was 's-Hertogenbosch een welvarende stad, het bouwen van een nieuwe kerk was bij uitstek het middel om hier uitdrukking aan te geven. Met de uit Frankrijk overgenomen gotische stijl kon een kerk worden gebouwd met hogere gewelven en grotere ramen. Onder leiding van Willem van Kessel werd omstreeks 1380 begonnen met de bouw van de kerk.

De weidsheid van de ruimte die de bouwtoepassingen uit de gotiek mogelijk maakten, is zeer imponerend en de hoogtewerking wordt nog versterkt door het feit dat de zuilen zonder een onderbreking van kapitelen overlopen in de gewelfribben. Gedurende de hele bouwperiode, tot in de zestiende eeuw, werd vastgehouden aan een vaste opbouw van de wandindeling van de kerk. Hierdoor maakt het interieur van de kerk een zeer harmonieuze indruk. De buitenzijde werd versierd met alles wat de steenhouwers van die tijd konden leveren: beelden op de luchtbogen, fraai gebeeldhouwde pinakels, hogels, kruisbloemen en kraagstenen en talloze reliëfs boven de ramen van het hoogkoor en de straalkapellen. De kerk is helaas nooit voltooid. Toen men in de zestiende eeuw de bouw staakte waren 7 traveeën van de kerk voltooid, terwijl dat er waarschijnlijk 9 of 10 hadden moeten worden. Daarmee bleef in ieder geval de oude toren bestaan en zelfs uitgebreid met een opbouw in gotische stijl. Waarschijnlijk werd dit als een tijdelijke oplossing gezien, maar uiteindelijk is er niet meer gebouwd aan de kerk, afgezien van de zeer omvangrijke restauraties die vanaf 1859 tot heden uitgevoerd worden.

De buitenzijde van de kerk mag dan interessant zijn, dat geldt zeker ook voor het interieur van de kerk. Het interieur bevat onder andere een fraai koperen doopvont uit 1492, koorbanken met houtsnijwerk uit het begin van de vijftiende eeuw, een midden vijftiende eeuwse preekstoel, gotische heiligenbeelden en fraaie altaren. Veel uit het interieur is echter verdwenen tijdens de restauraties en veel andere delen zijn negentiende eeuwse kopieën van oudere stukken. Maar door de restauraties kwamen ook weer zaken aan het licht die lang verborgen waren geweest, zoals de oude beschilderingen. 

Begraven in de Sint Jan

Hoewel de Sint Jan te boek staat als een katholieke kathedraal is zij van 1629 tot 1813 gebruikt als bedehuis voor de Nederduits Gereformeerde gemeente. Ondanks een andere geloofsopvatting bleef veel van het katholieke tijdperk intact. Wel vonden enkele nieuwe toevoegingen plaats en werd de kerk anders ingericht. Ook kregen delen van de kerk een andere functie, zoals onder andere voor de berging van de stedelijke brandspuiten. In de kerk werd op dat moment al eeuwen begraven. De vloer die door al dat begraven erg ongelijk was geworden, werd door de gereformeerden geëgaliseerd met 3000 nieuwe plavuizen.
Gelukkig zijn vandaag de dag nog veel herinneringen te vinden aan de tijden dat er begraven werd in de kerk. De oudste zerken in de kerk dateren uit de vijftiende eeuw, maar er werd dus voor die tijd ook al begraven in de kerk. In 1811 werd de kerk voorgoed gesloten voor begraven en resteerde alleen het kerkhof voor de doden.

Grafsteen ingemetseld ter nagedachtenis aan Margriet van AuweningeBijna alle zerken zijn in de loop der tijd soms meermalen verlegd en komen dus abso-luut niet meer overeen met de oorspronkelijke graven. Op sommige plaatsen ligt de vloer dicht bezaait met zerken, waarvan een groot aantal behoorlijk versleten is. Niet alle grafstenen zijn op de grond te vinden. Zo is in de muur van de zuiderzijbeuk, dicht bij de doopkapel, een klein grafsteentje ingemetseld ter nagedachtenis aan Margriet van Auweninge, de vrouw van Alart Duhamel. Duhamel was een vijftiende eeuwse bouwmeester van de kathedraal, die onder andere de kerk verrijkte met de Heilige Sacramentskapel. Zijn vrouw overleed op Allerheiligen in 1484. Op het merkwaardige steentje is de gestorvene afgebeeld, liggend in een doodskleed onder een banderol met de tekst 'O Ghenadich God, ontfermt U mijner'.

De grafsteen is een van de oudste gedenktekens in de Sint Jan en tevens een goed voorbeeld van de grote betrokkenheid van de vijftiende-eeuwse mens bij de vergankelijkheid van het leven. Op de grond bevindt zich een steen uit diezelfde tijd, die het graf bedekt van Dirck Pelgrom (+ 1484). Het oudste grafschrift, geschilderd op de muur van de middelste straalkapel, is dat van Cathalijn Dicbier (+ 1423). In de buitenmuren van de kerk zijn nog zeven uitgebeitelde grafschriften te zien. In de zuidelijke schipzijbeuk bevindt zich naast de epitaaf voor Margriet van Auweninge ook nog een epitaaf voor Jacobus van Balen (+ 1622). In de zuidelijke koorzijbeuk staat het natuurstenen grafmonument van bisschop Gisbertus Masius (+ 1614), dat wordt toegeschreven aan Hans van Mildert. Het beeld van de bisschop, in geknielde houding, is van Caensteen en was oorspronkelijk geheel gepolychromeerd. In totaal zijn in de kerk nu nog 300 grafzerken te bezichtigen, maar er schijnen er meer te liggen. 

Begraven buiten de kerk

Terwijl in de kerk nog resten te vinden zijn van het begraven, daarbuiten vindt men daar weinig meer van. In 1984 werd door de Archeologische Dienst van 's-Hertogenbosch een opgraving verricht op een deel van het kerkhof van de Sint Jan. Daarmee werd weer iets meer bekend over deze belangrijke begraafplaats die al vanaf de Middeleeuwen in gebruik was. Rond 1222 besloeg het hof van de kerk een rechthoekige ruimte van 86 bij 230 meter. Niet het gehele hof werd in beslag genomen voor het begraven. Een kerkhof betekende in de Middeleeuwen meer dan alleen maar een begraafplaats. Er speelde zich van alles af op het kerkhof en het was een waar ontmoetingspunt voor jong en oud. Begraven werd alleen in de onmiddellijke nabijheid van de kerk zelf. Het aanzicht van het kerkhof bleef eeuwen lang hetzelfde. Dicht bij de kerk stonden wel monumenten of andere bouwwerken voor de doden maar verder was het kerkhof een grasveld. Kruisen waren in de tijd van de protestanten zelfs niet te vinden op het kerkhof. Pas na 1811, toen de katholieken de kerk weer gingen gebruiken, werden er ook weer kruisen op het kerkhof geplaatst.

Het kerkhof bestond feitelijk uit 4 delen, het zuidelijke, noordwestelijke, noordoostelijke en zuidoostelijke deel. Het noordoostelijke deel was het grootst. Over dit deel liep zeker vanaf 1630 een verhard pad, van de Hinthamerstraat naar het koor van de kerk. Dit pad bestond gedeeltelijk uit grafzerken want er werd zelfs onder het pad begraven. In de achtiende eeuw werd het pad geklinkerd en kreeg het de naam Sint Janskerkhof. Andere voetpaden werden aangelegd of verdwenen weer. De belangrijkste paden of wegen waren vaak afgezet met bomen, meestal linden of essen. Verkoop van het hout van deze bomen leverde de kerkmeester soms extra geld op. Bomen werden ook elders op de begraafplaats aangeplant, zoals op de grafkuilen van slachtoffers van epidemieën. Men hoopte dat door de aanplant van bomen op deze kuilen de doden vele jaren niet aangeraakt zouden worden. Men dacht ook dat bomen op het kerkhof de lucht gezonder zouden maken. Tot in de negentiende eeuw waren kerk en kerkhof grotendeels door bomen aan het zicht onttrokken. Op het kerkhof en aan de rand daarvan hebben ook enkele lantaarns gestaan, wellicht om grafschenners te weren. Van andere elementen die op het kerkhof te vinden waren zoals een huilnis, asbak en asput kan men zich nauwelijks een voorstelling maken.

In de loop der tijd hebben er op het kerkhof ook enkele huisjes gestaan, getuige koopakten en rekeningen voor herstel van deze huisjes. Het kerkhof werd verder ook economisch benut, onder andere voor de werkplaats van een aanwonende timmerman, voor een koeienstal, een bakoven en voor grondwinning. De grond werd afgegraven voor effening van de kerkvloer. De gaten op het kerkhof werden opgevuld met knekels uit de knekelhuizen.

Het kerkhof aan de noordzijdeVanuit de stad was het kerkhof niet zomaar een open veld dat je op kon wandelen. Het kerkhofterrein werd gemarkeerd door een afscheiding met roosters bij de openingen. Dit was noodzakelijk om dieren van het kerkhof weg te houden. De eerste omheining van het kerkhof dateert uit 1452. De bisschop van Luik gaf in dat jaar toestemming om het kerkhof af te scheiden van de omliggende straten door een muur. De muur is later waarschijnlijk enkele malen vernieuwd. Ook werden op sommige plaatsen hekken gebruikt. Aan het eind van de achtiende eeuw werd de muur in zijn geheel vervangen door een houten hekwerk tussen palen. Rond 1825 werd het gehele kerkhof omgeven door een lage muur met daarop een houten hek. Daarmee was de het kerkhof voor het publiek grotendeels afgesloten. Dit hield ook gelijke tred met het feit dat de functie van het kerkhof steeds meer die van begraafplaats werd en minder werd benut voor andere activiteiten.

Tot de sluiting van de Sint Jan voor begrafenissen was het kerkhof vooral voor de sociaal minder bedeelden. De rijken hadden immers hun plek in de kerk. In de periode dat er niet meer begraven mocht worden in de kerk tot de sluiting van het kerkhof in mei 1858 veranderde er echter veel. De intensiteit van de begrafenissen nam nog sterker toe door sluiting van andere kerkhoven in de stad.

Zuidzijde van het kerkhofDe duurdere begrafenissen vonden nu plaats op het zuidelijke kerkhof eerste klasse. De armen werden ter aarde besteld op het noordoostelijk deel van het kerkhof. De druk op het kerkhof nam in deze laatste jaren enorm toe. In de zeventiende eeuw werden gemiddeld zo'n 150 tot 200 lijken per jaar ter aarde besteld. In de achttiende eeuw lag dit aantal op zo'n 200 tot 250 met enkele pieken tijdens epidemieën of ongeregeldheden zoals het beleg van de stad door de Fransen in 1794. In de negentiende eeuw, vanaf het moment dat er niet meer begraven mocht worden in de kerk en andere kerkhoven gesloten werden, liep het getal der begravenen fors op, met een uitschieter in 1831. Toen werden door een gecombineerde uitbraak van kinderpokken en malaria 724 personen begraven. Ook de Tiendaagse Veldtocht droeg in dat jaar een steentje bij aan dit hoge aantal. Het Groot Ziekengasthuis van de stad vormde tijdens en na die dagen de spil van de opvang van zieke en gewonde soldaten. De doden werden op het kerkhof van de Sint Jan begraven. In de laatste jaren werden gemiddeld 500 doden per jaar begraven, waaronder net als altijd ook veel kinderen. In sommige jaren maakten kinderen bijna de helft uit van alle overledenen.

Sluiting

Op 19 mei 1858 vond de laatste begrafenis plaats op het kerkhof. In de jaren daarvoor was al het nodige gediscussieerd in het stadsbestuur over deze situatie. Met het afkondigen van het Koninklijk Besluit in 1827 waarin begraven in steden of dorpen werd verboden was er voor 's-Hertogenbosch niet veel veranderd, want de stad maakte gebruik van een uitzonderingsregel. Deze stond toe dat het voorlopig behouden van de bestaande begraafplaatsen buiten de kerk om zeer dringende redenen of geheel buitengewone omstandigheden mogelijk was. Toen in 1829 de stadsbesturen werd gelast kerkhoven buiten de stad aan te leggen werd het Bossche stadsbestuur eindelijk actief. Men zocht naar alternatieven en raadpleegde de kerkmeester, maar een goede oplossing werd niet gevonden. 's-Hertogenbosch was in die tijd een stad die in de winter nog gemakkelijk van de buitenwereld afgesloten kon raken door hoog water. Dorpen als Rosmalen of Vught waren dan soms weken niet te bereiken. Die dorpen boden in de omgeving ook de enige mogelijkheden voor een begraafplaats buiten de stad. Na deze grieven aan de Koning bekend gemaakt te hebben kreeg de stad te horen dat zij toch een begraafplaats buiten de stad moest aanleggen. Het stadsbestuur vaardigde daarna de burgemeester af naar de Koning om eigenhandig het verzoek tot handhaving van de bestaande kerkhoven over te brengen. Kennelijk werkte dit, want Koning Willem I gaf in juni 1830 de stad een jaar uitstel voor het aanleggen van een begraafplaats buiten de stad. Door de situatie met de Belgische Opstand werd voor 's-Hertogenbosch de staat van beleg afgekondigd waardoor er belangrijke zaken waren dan zoeken naar een droge begraafplaats. Na het opheffen van de staat van beleg in 1839 begonnen Gedeputeerde Staten weer druk uit te oefenen op het stadsbestuur om het kerkhof te sluiten. Ondanks een enorme cholera-uitbraak in 1849 en vele klachten omtrent de steeds slechter wordende omstandigheden van het Sint Janskerkhof duurde het nog tot 1857 voordat begonnen werd met de aanleg van een nieuwe begraafplaats buiten de stad. Bij Orthen werd een geschikt terrein gevonden dat zelfs bij hoog water toegankelijk bleef. Op 20 mei 1858 werd de nieuwe begraafplaats geopend. De zeventienjarige Wilhelmina Worst uit de Louwensepoort was de laatste die een rustplaats vond op het kerkhof van de Sint Jan.

Vandaag de dag is van de vele duizenden doden die hun laatste rustplaats buiten de kerk vonden niet veel meer te vinden. Een groot deel van het oude kerkhof is nog steeds met een hek omgeven en aan de zuidkant kan men nog een enkele zerk zien liggen. In de jaren tachtig van de twintigste eeuw werd door de beeldhouwer Niel Steenbergen een kunstwerk vervaardigd dat een verwijzing moest zijn naar de brede lagen van de Bossche bevolking die in het verleden in en rond de kerk werden begraven. Het vlakke monument bestaande uit een centrale steen met in een cirkel daaromheen vierentwintig trapeziumvormige zerken werd voor het Noord-portaal geplaatst. Bij een bezoek in 2003 was het monument evenwel verwijderd.

 

Literatuur & bronnen

  • De Sint Jan van 's-Hertogenbosch; Oudheusden, J.A.F.M.; uitgeverij Waanders te Zwolle; 1985.
  • Monumenten in Nederland: Noord Brabant; Kolman, Chris e.a., 1997, blz. 202-207
  • Dood en begraven in 's-Hertogenbosch. Het Sint-Janskerkhof 1629-1858; Portegies, Marcel; 1999.

 

 


Geschreven: 05 september 2003
Aangepast: 25 december 2020
Auteur: René ten Dam
Categorie: Zuid-Holland

 

oudste_deelWie de brede toegangsweg van begraafplaats Oud Eik en Duinen oploopt, laat z'n blik vrijwel meteen vallen op de ruïne die links op een verhoging staat. Het is het oudste deel van de begraafplaats. De geschiedenis van deze ruïne gaat terug tot de dertiende eeuw. Op 19 juli 1234 nam graaf Floris IV van Holland deel aan een riddertoernooi in de Franse streek Picardië. Wat er precies is gebeurd blijft onduidelijk, maar in ieder geval kwam de graaf hier tijdens een toernooigevecht om het leven. Hij werd gebalsemd en uiteindelijk begraven in de kloosterkerk in Rijnsburg bij zijn voorouders. Zijn zoon, graaf Willem II, volgde hem op en stichtte in het gehucht Eik en Duinen een kapel, gewijd aan Maria, voor het zieleheil van zijn vader.

Het ontstaan van de begraafplaats

Aan het begin van de veertiende eeuw groeide de bevolking in het gebied rond Eik en Duinen en in 1331 kreeg het een eigen parochie. De kapel en de daaromheen liggende grond werden als begraafplaats in gebruik genomen. Eind veertiende eeuw werd de kapel zelfs een bekend bedevaartsoord. Er zijn aanwijzingen voor het bestaan van zowel een miraculeus Mariabeeld als van een wonderbaarlijk kruis of een relikwie, maar over de aard van wonderen is niets bekend. Wel is duidelijk dat de kapel als gevolg van de bedevaart over goede inkomsten beschikte. In de tweede helft van de vijftiende eeuw lijkt het, ondanks het bloeiende godsdienstige leven, bergafwaarts te zijn gegaan met de kapel van Eik en Duinen en waarschijnlijk werd in die tijd de parochie ook weer opgeheven. Wel bleef de kapel dienst doen als bedevaartsoord. ruine

Zoals veel kerkelijke gebouwen heeft ook de kapel van Eik en Duinen de Reformatie niet zonder schade doorstaan. Niet bekend is of de Spanjaarden of de opstandelingen verantwoordelijk zijn geweest voor de vernielingen. Na het vertrek van de Spanjaarden werd de protestantse gemeenschap van Eik en Duinen verbonden aan de Loosduinse gemeente. Waarschijnlijk was het te kostbaar om in een periode van oorlog de kapel te herstellen. Immers de inkomsten uit kerkelijke goederen waren op dat moment gering. De kapel was overbodig geworden en eind 1580 werd het voor 180 gulden aan een sloper verkocht. Ondanks talrijke protesten werd de kapel uiteindelijk in juni 1851 afgebroken, echter niet met de grond gelijk gemaakt. Een groot gedeelte van de toren en enkele stukken muur bleven staan. Het gebruik van het kerkhof stopte waarschijnlijk in deze periode, vermoedelijk lieten de katholieken zich in Loosduinen begraven. 

Van kerkhof naar particuliere begraafplaats

In de eerste helft van de zeventiende eeuw werd de voormalige kapel weer als bedevaartsoord druk bezocht. En omdat in 's Gravenhage in de tweede helft van de zeventiende eeuw een tekort aan grafruimte ontstond, werd er ook weer bij de voormalige kapel begraven. Aangezien de nieuwe eigenaar voor het gebruik van de grond als begraafplaats een vergoeding ontving, was er feitelijk sprake van exploitatie van een particulier kerkhof. overzicht_protestant_deelIn het midden van de achttiende eeuw liet het merendeel van de katholieken zich weer op Eik en Duinen begraven. De verschillende eigenaren van de begraafplaats lieten allen de ruïne staan, aangezien deze niet alleen nog steeds als bedevaartsoord in gebruik was, maar ook omdat het een boegbeeld was geworden voor de katholieke gemeenschap. Maar de begraafplaats was zo populair dat ook protestanten zich er lieten begraven. Hoewel de grond hierdoor was ontheiligd, strooide de pastoor bij katholieke begrafenissen wat gewijde aarde in de kist, zodat deze ontwijding ongedaan werd gemaakt. Toch werd de begraafplaats tot in de negentiende eeuw gezien als een katholieke begraafplaats. In 1809 kwam de begraafplaats voor het eerst in handen van een protestant: jonkheer mr. H.M. van der Goes, op het moment van aankoop wethouder van 's-Gravenhage. Al snel liet Van der Goes de begraafplaats vergroten met een deel recht achter de poort van de ruïne. Dit protestantse deel kenmerkt zich door de zerkenvloer, als ware het een vloer in een kerk.

Pas toen in 1829 als aanvulling op het koninklijk besluit van 1828, waarin niet meer mocht worden begraven binnen de bebouwde kom, het ook aan kerkgenootschappen werd toegestaan om bijzondere begraafplaatsen aan te leggen, gingen de katholieken op zoek naar een eigen begraafplaats. Deze kregen ze uiteindelijk in 1831 op een strook grond tussen de joodse en de algemene begraafplaats. De Loosduinse katholieken hadden reeds het jaar ervoor aan de Kapelaan Meereboerweg de begraafplaats Sint Jozef aan laten leggen.

Zijaanzicht_zuilVan der Goes had al eerder aangevoeld dat bij een verbod op het begraven binnen de bebouwde kom Eik en Duinen z'n voorsprong zou verliezen. Hij richtte zich dan ook op de natuurlijke terrein waarin de begraafplaats lag en besteedde aandacht aan de behoefte voor een stemmige omgeving. Na de dood van Van der Goes moesten de nieuwe eigenaren er voor zorgen dat de begraafplaats aansloot bij de secularisatie binnen de samenleving. Om de begraafplaats een romantische beeld te geven, plaatste Noordendorp, de nieuwe eigenaar, onder meer de hardstenen zuil op het katholieke deel van de begraafplaats, tegenover de ruïne. De zuil is afkomstig van de tussen Leiden en Den Haag gelegen buitenplaats Oud-Clingendael. De Latijnse inscriptie op de zuil luidt: 'castis dei habitagvlo non nisi casta mento to', wat zoveel betekent als: 'Aan de zeer heilige (reine) woning van God, niet dan met een heilig (rein) gemoed'.

Populair

Eik en Duinen bleek een gewilde begraafplaats voor mensen van naam. Zo werd ondermeer oud-gouveneur-generaal van West-Indië en minister van marine J.C. Rijk op het protestantse deel begraven. De katholieke signatuur van de begraafplaats ging in die tijd verloren, maar sporen van religieuze volkscultuur bleven aanwezig, ondermeer in het gebruik om een lijk tijdens de begrafenis door de poort van ruïne en vervolgens rond de restanten van de kapel te dragen. Eind negentiende eeuw werd de begraafplaats verder uitgebreid, zoals ook de stad 's Gravenhage zich steeds verder uitbreidde. Maar er bleek een grote behoefte aan nog een begraafplaats voor de stad. Deze kwam uitgerekend naast Eik en Duinen te liggen en kreeg de naam Nieuw Eik en Duinen. Ook deze begraafplaats was een particulier initiatief. Oud Eik en Duinen, zoals de begraafplaats vanaf 1897 werd aangeduid, bleef echter populair onder de Haagse bevolking. In die periode werd Oud Eik en Duinen niet alleen een plaats om de doden te begraven, maar ook een plek om de drukte van de stad te ontvluchten. De begraafplaats, met zijn uitgebreide perken en tal van bomen, straalde de rust uit die bewoners in het jachtige stadsleven niet konden vinden. zuil_CouperusToen cremeren een legale status kreeg in 1914, leek Oud Eik en Duinen opnieuw in de verdrukking te komen. Echter lieten tal van mensen hun asurn bijzetten in een grafmonument op de oude begraafplaats. Zo ook Louis Couperus, die zich na zijn dood in 1923 liet cremeren. Zijn as werd bijgezet in een monument met een afgebroken zuil als symbool voor het verdriet om het afgebroken leven.

In 1929 werd een kapel gebouwd ten noorden van de ruïne en in de jaren dertig werd de begraafplaats nog eens verder uitgebreid. Hiermee was alle destijds beschikbare grond als begraafplaats in gebruik genomen, maar de eigenaren hadden een vooruitziende blik getoond en enkele stukken grond naast de begraafplaats aangekocht. In de jaren zestig van de twintigste eeuw ging het, met name als gevolg van de mogelijkheid om na een crematie de as te verstrooien, minder met de oude begraafplaats. Steeds meer mensen lieten zich cremeren en vervolgens verstrooien. Tegelijkertijd kreeg de ruïne op de begraafplaats de status van rijksmonument. In 1978 kocht uitvaartonderneming 't Statenhuys de in financiële problemen verkerende begraafplaats Oud Eik en Duinen. De slechte financiële toestand had uiteraard ook gevolgen voor het onderhoud op de begraafplaats. 't Statenhuys stak veel geld in het opknappen van het terrein en wilde het weer dienst laten doen als wandelpark. Met geld van de gemeente werd de ruïne gerestaureerd en de nog bestaande fundering van de kapel hersteld. Ook werden tal van grafmonumenten hersteld, beeld_Dupuiswaaronder die van enkele bekende personen. Oud Eik en Duinen kent een lange lijst van bekende personen die hier hun laatste rustplaats vonden, waaronder: Menno ter Braak, die na de inval van de Duitsers zich op 14 mei 1940 het leven ontnam; de oud-minster-presidenten Abraham Kuyper en Willem Drees; de hofpredikant Cornelis Elisa van Koetsveld, de beeldhouwer Toon Dupuis, de boekhandelaar J. de Slegte, de cabaretier Willy Derby, de wielrenner Piet Moeskops en nobelprijswinnaar Prof J. Tinbergen.

En in het nieuwe millenium leeft ook nog steeds de bedevaartsgang naar Oud Eik en Duinen, getuige de bloemen en kaarsjes op en in de nabijheid van de ruïne. De band tussen maatschappij en begraafplaats bestaat ook nog steeds, gezien de oprichting van de Commissie van Grafeigenaren in 1998 en de Stichting Vrienden van Oud Eik en Duinen in 2001.

 

Literatuur

  • K.C. Innemée, W. Innemée: Begraven in Den Haag (Utrecht, 1987)
  • W.P.R.A. Cappers: Stilleven in Steen - Een nieuwe kijk op de geschiedenis van de begraafplaats Oud Eik en Duinen te 's-Gravenhage (Kampen, 1990)
  • Rita Hulsman: Funeraire Cultuur -Den Haag (Soesterberg, 2001)
  • N.N.: Begraafplaats Oud Eik en Duinen - Wegwijzer (z.j.)

Internet

 

 


Geschreven: 30 augustus 2003
Aangepast: 13 januari 2022
Auteur: Albert Naber
Categorie: Utrecht

 

In 1913 startte een 'commissie van voorbereiding en stichting ener algemene begraafplaats' haar werkzaamheden voor de aanleg van een tweede Algemene begraafplaats in Baarn. Doordat de Algemene Burgerlijke Begraafplaats vol begon te raken, kocht men in 1914 grond aan van de koningin-moeder. De grootte van dit stuk was 3.3 hectare. In 1915 werd het plan door de raad goedgekeurd, maar voor korte tijd in de ijskast gezet in afwachting van economische betere tijden. Uiteindelijk nam men de nieuwe begraafplaats in 1919 in gebruik. Naast de ingang werden een dienstwoning en een aula gebouwd. Dit alles in Oost-Indische stijl.